| |
| |
| |
[Van herten Heer,bid ick zijt my genadigh]
Nae de Wijse: Psalm 23. Mijn Godt voedt my.
Van herten Heer, bid ick zijt my genadigh,
Geeft my wijsheyt, die van u komt gestadigh,
Dat ick een Liedt, uyt mijn gheloof mach dichten,
Tot uwer eer, oft yemandt mochte stichten,
Want ghy bemint de saligheydt der vromen,
En datse tot kennis der waerheydt komen.
Ick geloove aen eenen Godt Almachtigh,
Schepper des Hemels en Aerden waerachtigh,
En aen Christum, sijn lieven Soon gepresen,
Die gekruyst us, gestorven en verresen,
En oock aen een Heyligen Geest met name,
Dese drie zijn een waren Godt te samen.
In dese drie namen heeft Christus krachtigh,
Bevolen de geloovigen aendachtigh
Te doopen, en leert sijn geboden houwen,
Als Marcus in 't sesthiende is t'aenschouwen,
En Mattheus acht-en-twintigh wy lesen,
Dit hebben de Apostelen bewesen.
Actorum twee leert Petrus seer bequame,
Doet boet, laet u foopen in Christus name,
Tot vergevingh van u sonden wilt hooren,
Dit eyscht Gods Woort, van nieuws weder-geboren,
Dit's een graf der sonden na Schrift intenci,
Voor Godt een versekeringh der conscienti.
Een Gemeente, reyn onbevleckt in desen,
| |
| |
Daer van Christus alleen het hooft moet wesen,
Dit's 't fondament, Mattheus sesthien krachtigh,
En nae 't bevel, Ephesen vijf, aendachtigh,
Hier na moet de Gemeent haer regulieren,
Rechtveerdigh en Christelijck met manieren.
Een Avondtmael gheeft Christus ons tot leere,
Als Lucas twee-en-twintigh met begeeren,
Hy nam dat Broodt, hy brack 't, en sprack hier neven,
Dit's mijn Lichaem, dat voor u wort ghegheven,
En gaf haer den Kelck alle te drincken,
Dat sy sijn doodt daer by souden gedincken.
d'Eerste Corinthen elf klaer beschreven,
Doet dit tot mijn gedachtenis hier neven,
Ghy sult hier by des Heeren doodt verkonden,
Tot dat hy komt, maer wacht u t'allen stonden,
Soo wie onweerdigh eet of drinckt van desen,
Die en sal niet onschuldigh voor Godt wesen.
Een voet wassen, beveelt Christus by desen,
Tot nedrigheydt, om de minste te wesen,
Als Ioannis in 't derthiende beschreven,
En heeft hier by een exempel gegeven:
Nu ghy dit weet, saligh zijt ghy in trouwen
Ist dat ghy 't doet, en mijn geboden houwen.
Een straf of ban, over den sondaer krachtigh,
Tot reyn-houdingh van de Gemeent aendachtigh,
Gelijck d'eerste Corinthen vijf met reden,
En Christus leert, Mattheus achthien mede,
Sonder aensien van persoonen in desen,
| |
| |
Tot straf om dat, de ander souden vreesen.
Een ontreckingh of mijdingh moet men houwen
Tot beschaemtheyt, en oock den sondaer schouwen.
Of God hem eens berou in 't hert mocht geven,
Als Christus leert, en Paulus hier beneven,
Doch houdt hem niet als een vyandt onweerdigh,
Maer vermaent hem als een broeder rechtveerdigh.
Een Echt of trou, Genesis twee met namen,
Een Man een Vrouw, die Godt hier voeght te samen,
Als Christus leert, en sal geen mensche scheyden,
Als Mattheus negenthien klaer met reden,
Dus bid den Heer om een Egaed hier neven,
Nae Paulus Leer, d'eerste Corinthen seven.
De Overheyt moet men gehoorsaem wesen,
In 't goedt bereyt, haer eeren ende vreesen,
Bidden voor haer van herten tot den Heere,
Dat sy het Landt doch wijselijck regeeren,
Op dat wy stil en gerust mogen leven
Nae 's Heeren wil, haer tol en schatting geven.
Christus leert ons dat men geensins sal zweeren,
Ons woort sal zijn, Iae en Neen, geen meere,
Wat daer boven geschiet dat is verboden,
Op dat men niet valt in geveynstheyt snoode,
Mattheus vijf, en Iacobus mede,
Daerom hebt acht op u woorden en reden.
Ons vyanden moeten wy hier beminnen,
Bidden voor haer met hert, gemoedt en sinnen,
| |
| |
In haren noodt spijsen, drincken en kleeden,
En houden oock met alle menschen vrede,
Als Christus leert, Mattheus vijf, met reden,
En Pauwelus, Romeynen twalef mede.
Een opstandingh, en verrijsenis krachtigh,
Sal geschien onder goedt en quaedt waerachtigh.
De goede sal ter saligheyt verschijnen,
De quaden al tot de eeuwige pijnen.
Als Christus komt, en oordeelt recht van boven,
Dit moeten wy oock van herten gelooven.
Vrienden men leest, Romeynen thien, lofweerdigh,
Wie van herten gelooft, die is rechtveerdigh,
En wie met den monde belijdt, is saligh:
Maer let hier op, Gods woort eyscht liberaligh
Gehoorsaemheyt, van herten reyn wilt mercken,
Ist dat ghy 't doet, door 't geloove goe wercken.
Ick geloof van herten met alle vromen
Aen 't oude en nieuw Testament volkomen,
Wat daer in staet, en my ter saligheden
Van nooden is, dat geloof ick met reden:
Hier in hoop ick te leven en te sterven,
En door genaed Godts rijcke te be-erven.
Prince, mijn Godt, Schepper en Heer Almachtigh,
Ick bid door Christum, uwen Soon aendachtig
Sterckt mijn geloof door uwen geest gepresen,
Laet die mijn Troost, Leeraer en Leyts-man wesen,
Tot lof en eer van u heyligen Name,
Tot stichtinge, en mijn saligheydt, Amen.
Daer wordt niet van de Menschen
Volmaeckt gedaen nae wenschen.
|
|