Inhoudsopgave
Den Autheur aen den Christelijcken Leser.
[Myn Godt getrouw verlaet my niet]
[O! Heere, leert my doch dat het]
[Lucas achthien lesen wy klaer]
[Martha ghy loopt en sorgt seer]
[Met recht mach ick wel droevigh zijn]
[O! Godt, mijner Vaderen Heer]
['k Hoord in Syon, des Heeren lof verbreen]
[Och! mocht ick pelgrimagie gaen]
[Leert my, O! Heere doch met vlijt]
[Mattheus twee-en-twintigh goet]
[Ick bid met Salomon, o! Heer]
[Treuren en klaghen met berou]
[Moses die spreeckt met woorden klaer]
[De Heere sprack, tot Abram ghy moet treden]
[O Heer! almachtigh]
[Men siet in 's werelts ydelheydt]
[Voor u, o! Heer, ]
[Wat heeft een Zee-man al verdriet]
[Patiency is goet kruyt, 't is weer]
[Slecht en recht bewaert my, Heer]
[Eenderley bid ick, Heere]
['k Bid met Salomon, Heere]
[Godts Woordt dat eyscht gehoorsaemheyt]
[Godt is een Heere, alleen goedt]
[Ploeght op het nieuw, nae 's Heeren woort]
[Heere mijn Godt in 's Hemels throon]
[Ick lach op eenen morghen]
[Een Schrift-geleerd vraeght, Lucas thien]
[Martha, Martha, ghy sorght voor vele dinghen]
[Niet ons, niet ons, o! Heere // maer u mijn Godt seer goet]
[Eenderley bid ick, Heer]
[En drinckt u niet vol Wijn]
[Myn Godt waer sal ick henen gaen]
[Heere mijn Godt in eeuwigheydt]
[Ick versoeck ootmoedigh, o! Heer]
[Heere mijn God, 't is waer, ghy zijt]
[Hoe luyde riep de Leeraer op der tinnen]
[Ick bid uyt grondt mijns herten]
[Godt heeft in alle Steden]
[Wie met de vreese Godts om-gaet]
[Ick heb in een Boeckjen ghelesen]
[Nae sonden komt groot lijden]
[Godt spreeckt door Moses t'onser leer]
[Och! vrienden laet ons danckbaer zijn]
[Wie Godt vreest en sijn wille doet]
[Siet, o! Heer, aen mijn lijden groot]
[Tot u, mijn Godt gebenedijt]
[Bidt ende waeckt met neerstigheydt]
[Godt is een krachtigh Heer vermaert]
[Aenhoort met spoet, Gods woorden goet]
[Van herten Heer,bid ick zijt my genadigh]
[Sal men sulcken koopmanschap doen]
[Christus doet Mattheus vermaen]
[O Hollandt schoon, ghy Princelijck Landtsdouwe]
[Myn Godt getrou, en Heer seer hoogh ghepresen]
[Christus roept vry, alle menschen gepresen]
[Myn Godt ghetrou en seer weldadigh]
[O Schipper fier, u is soo veel bevolen]
['k Sie hoe 't onder der Sonnen gaet]
[O mensch waeckt op 't is meer dan tijdt]
[Soberheydt is een eel dinck reen]
[Christus spreeckt t'onser leer]
[God is seer goet, een Coning hoog hier boven]
[Looft doch den Heer, mijn ziele hoogh gepresen]
[Nv wil ick my eens gaen verheughen]
[Vrienden wy lesen, in Apoclipsis drie]
[Lucas drie krachtigh, leert ons Ioannis vry]
[Ick was eens jongh, maer ben nu oudt]
[Hoe sal een Iongelingh sijn wegh]
[Wt liefde van u jonge jeught]
[Eyghen wil doet de sinnen]
[Klagend moet ick mijn leven enden]
[Ick bid u, Heere, om ghena]
[O Schepper fier]
[O Heer! wilt my verhooren]
[Waeckt op mijn ziel, 't is meer dan tijdt]
[Adieu, o! werelt, vol phantasyen]
[Als ick aensie des werelts loop]
[Een Liedtjen uyt liefden, 't is weer]
[Een dingh bid ick, o! Heere, goedt]
[Ick heb voor my genomen]
[Die den wille des Heeren]
[Bedroeft mach men wel treuren]
[Rekenschap sal men geven]
[Quelt u, o! mensch, doch niet te seer]
[Patiency is goet kruyt]
[Fortuyn is als de windt]
[Komt hier kinderen hoort nae my]
[Het is wel waer, dat den Zeeman veel lijdt]
[Christus seydt, 't zijn mijn Vrienden]
[Och! waren 't al Godts vrienden]
[Christus leert ons Mattheus vijf gepresen]
[O Heere! laet my dichten]
[Altijdt te treuren is geen raedt]
[Het ongheluck leert ons op Godts Woordt mercken]
[O Heere! zijt, my ghenadigh altijt]
[O Heer! weest my ghenadigh]
[Salomon heeft seer klaer beschreven]
[Daer is een dingh in 's menschen hert]
[O Heer! ghy zijt van machten groot]
[Ick heb voor my genomen]
[Den reynen is alle dingh reyn]
[Wt liefden moet ick dichten]
[Nv wil ick weder keeren]
[O wel dien die Godt vreesen]
[O Heer! wilt my verlichten]
[Ick heb ghesien den tijdt]
[Waer mee sal ick den Heer]
[Zyt my ghenadigh Heere]
[O hoe groot is des Heeren]
[Het is een droevigh dingh]
[Heere mijn Godt in eeuwigheyt]
[Al waren al ons hayren reyn]
[Godt is een krachtigh Heer, en alleen goet]
[Heere, mijn Godt ghy zijt Almachtigh]
[Godt spreeckt tot onser leer ghenadigh]
[Wat is den tijdt, waer is sy nu ghebleven]
[Wat wordter een schoone tijdt versleten]
[Saligh zijn alle ooghen]
[O Heer! weest doch genadigh, my]
[Hoe ydel is de mensch, o! Heer]
[Lucas beschrijft ons een Exempel klaer]
[Siende mijn tijdt meest is passeert]
Register.
Fouten in 't Boeck.