Zanglievende uitspanningen
(1788)–Olivier Porjeere– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
[pagina 164]
| |
ô Godlijk vermoogen!
ô Blijvende Trouw!
ô Eeuwig Meêdoogen!
Hier week mijne rouw.
Aanbidlijke wegen!
Vol Goedheid en Recht;
Wie bragt hier den zegen?
Gods Zoon en Gods knecht.
Gods Zoon is gestorven.
't Was alles volbragt.
Het heil is verworven,
De wonde verzagt:
Het oopnen der wellen,
Op Golgothaas grond,
Kon zwakken herstellen,
Maakt zieken gezond.
| |
[pagina 165]
| |
De vreede is geschonken
In Goddelijk bloed,
De lasten ontzonken
Aan 't angstig gemoed;
Versterking van 't leeven,
Vertroosting en licht,
Werd armen gegeeven,
En blinden 't gezicht.
Hier kwam ik beladen,
Met nooden vervuld,
Met zondige daaden,
Met al mijne schuld,
Met all' mijne banden,
Behoeften en nood,
Ik zag in Gods panden
Mijn leeven - zijn dood.
| |
[pagina 166]
| |
Mijn Jesus wou helpen,
Op Jesus, mijn' Borg
Die traanen kan stelpen,
Rust al mijne zorg.
Die bijstand is magtig,
En staat steeds bij mij,
Zijn woord is waarachtig,
Zijn Trouw staat mij bij.
Ik vond, op mijn beede,
In Bethel geslaakt,
Verzoening en vrede.
Wat heb ik gesmaakt!..
Wat liefde voor laauwheid
Ontmoette mij daar!
Hier week mijne flaauwheid,
Ik tartte gevaar.
| |
[pagina 167]
| |
'k Ben ruim begenadigd,
Gespijzigd - gedrenkt,
In 't boudhuis verzadigd,
Naar Pniël gewenkt.
Wat stille verkwikking
Genoot ik in God!
Geen valsche verschrikking
Verbrak dit genot.
't Verbond was geschonden,
De schuld lag in mij;
'k Heb toegang gevonden,
Want Goël maakt vrij.
De Heer aller heeren
Bewaart en verschoont;
Elk hart moet hem eeren,
Waar dankbaarheid woont.
| |
[pagina 168]
| |
Hem wil ik verhoogen
Met woorden en daên,
Op Hem ook mijne oogen
Afhangelijk slaan:
Hem smeeken om kragten,
Zijn kragt is mijn kragt,
'k Zal bijstand verwagten:
Zoo word het volbragt.
Geregtigheid - zegen,
Vertroosting in druk,
Bestuuring op wegen,
Bestendig geluk,
Verruiming - versterking,
Gejuich na geween;
Beweeging - Bewerking
Zijn van Hem alleen.
| |
[pagina 169]
| |
Gij, God der Hebreeuwen!
Die Israëls zaad,
In 't einde der eeuwen, -
Hoe lang ook versmaad, -
Zult gunstig aanschouwen,
In 't eeuwig Rantzoen;
Op U zal ik bouwen,
Die wondren kunt doen.
Gij, God hunner vaadren!
Hun geestelijk kroost,
Mag dankende u naadren,
Door Liefde getroost:
'k Breng - wat me ook bejegent,
In God wel te moê,
Gezaligd - gezegend -
U Lofgezang toe.
| |
[pagina 170]
| |
U Psalmen te wijden
Op hemelschen toon,
Zich vroom te verblijden
In 't heil van Gods Zoon,
't Verbond dus te maaken,
Daar 't hart zich meê paart,
Doet Siön reeds smaaken
Een Hemel op aard.
Uw' Roem te verbreiden
Met dankbaar ontzag,
Een' geur te verspreiden
Door heilig gedrag;
U lieven en looven,
Als schepper en Heer,
Gaat alles te boven
Van 't geen ik begeer.
| |
[pagina 171]
| |
'k Acht all' uw beveelen
Een' edeler schat,
Dan all' de juweelen
In stofgoud gevat.
Schenk kragten en lusten,
Dan doe ik uw wet,
't Geen 't hart kan ontrusten,
Word paalen gezet.
Uw Hand zal mij dekken,
Uw Trouw mij behoên,
Uw Almagt mij trekken,
Uw Liefde mij voên:
Al wagglen de vrinden,
Ik wandel en zing,
Als ik maar mag vinden
't Geen Asaf ontving.
| |
[pagina 172]
| |
Zoo trek ik al verder,
Zoo rolt vast de tijd,
Zoo leid mij mijn Herder,
Zoo eindigt de strijd:
Zoo wagt mij de krooning,
Ik juich in den dood!
Zoo maak ik mijn' Koning
In Eeuwigheid groot.
|
|