| |
| |
| |
De gebooren Jesus.
Stem: Laat nu 't heilig vuur ontspringen.
Is 'er ooit een Nieuws gebooren,
Daar het hart zich in verblijd;
't Was toen herders mogten hooren
Jesus komst op zijnen tijd:
Godlijk Nieuws moest nederdaalen
Uit de wolken op het veld;
Gods Gezant, vol hemelstraalen,
Heeft dat Eenig Nieuws gemeld.
Efrata, Gij moest gewaagen,
Vrolijk in dit woelig uur,
Van den schoonsten aller dagen,
Wonder blinkt het Godsbestuur:
Hoogverheven Heilgedagten!
Onnaarvorschbre Liefdepaên!
'k Zie, in een' der donkre nachten,
| |
| |
Heeft Augustus 't volk ontbooden,
Elk trekt naar zijn eigen Stad,
Hier regeerde een God der Goden;
Schoon August als heerscher zat:
Caesar, gij moet medewerken,
Dat de zuivre Moedermaagd,
Veilig onder 's Hoogsten vlerken,
't Heilig Kind naar Bethlem draagt:
Michaas woord van vroege jaaren
Kreeg zijn volle Orakelkragt;
Hier moest Davids Dochter baaren,
Jesus werd aan 't Licht gebragt.
Herders die dit Nachtnieuws hoorden,
Werden in de ziel geraakt;
Zoo bevestigt God zijn woorden,
Hier staat, al wie denkt, verwonderd!
God in 't vleesch geöpenbaard!...
Hij, die in de wolken dondert,
Heer van hemel, zee en aard'!
Die zijn waagnen maakt van wolken,
Wandelt op den wervelwind,
Sleutels heeft van lucht en kolken,
Storm en stroom door almagt bind.
| |
| |
Die, veel grooter dan zijn Moeder,
Haar verstrekte tot Behoeder,
Schoon zij zijne voedster is;
Hij, die nimmer is geschaapen,
De Albewaaker wil hier slaapen
Dra-bedeesde Veldenaaren,
't Hart springe op, nu God bewijst,
Onder 't lied der Englenschaaren,
Dat uw Zon in 't Oosten rijst.
Valt in 't gras vol ootmoed neder!
Zingt en speelt een Herderlied!
Daar uw oog, bij Migdal-Eder,
Goddelijke glanssen ziet:
Laat uw wolrijk schaapje rusten!
Vliegt naar Bethlems wouderstal!
Boodschapt langs die klaverkusten,
't Eerbiedwaardig Buurtgeval.
Preêk, wat hier uwe oogen zagen,
In uw' Heiland, God en Goed!
Hier is 's Vaders welbehaagen,
En Mariäas vleesch en bloed.
| |
| |
Dat nu dankbre klanken zingen!
Zingen Almagt, Liefde en Trouw!
't Heilig Nieuws, door Hemellingen
Uitgegalmd, verdrijft den rouw!
't Slangenhoofd word nu vertreeden,
Hier ligt Siöns zaligheid,
't Voorwerp van de Lofgebeden,
't Godlijk Kind is vol genade,
Heerlijk in zijn zwagteldoek;
't Slaat zijn lievelingen gade,
In hun herderlijk bezoek.
Ziet om hoog, verloste zielen!
Denkt van waar de boodschap kwam!
Zingen, bidden, nederknielen,
Voegt u bij en voor het Lam.
Heden is vol wonderheden.
Heden werkt een vroom gelach.
Heden zij God aangebeden!
Heden word de nacht een dag.
Heden luistren Salems streeken.
Heden hupplen boom en woud.
Heden juichen bron en beeken.
Heden word Gods stad gebouwd.
| |
| |
Heden doet de lucht weêrgalmen.
Heden brengt het leeven aan.
Heden hoort men Hemelpsalmen.
Heden Cherubsharpen slaan.
Heden rolt langs zilvren vlieten.
Heden daalde uit 's Hemels hof.
Heden sterkt gekrookte rieten.
|
|