Frederik Hendrik
(1978)–J.J. Poelhekke– Auteursrechtelijk beschermdPrins van Oranje. Een biografisch drieluik
[pagina 372]
| |
Hoofdstuk XXVIIn de traditionele historische canon van Frederik Hendriks leven en werken geldt het jaar 1632, dat van de Maasveldtocht met Maastricht, vrijwel ex aequo met 1629, het jaar van Den Bosch, als een hoogtepunt en dit ook heel zeker niet ten onrechte, maar wel is het zaak dat wij naar aanleiding van zo'n classificatie terdege het besef laten doordringen hoezeer toch de beoordeling van allerlei historische gebeurtenissen, de toekenning van sterretjes, afhankelijk is van latere historische ontwikkeling. Ware bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk van 1815 voorbestemd geweest tot beklijven, dan zou, juist zoals 1629, ook dat jaartal 1632 niet zwaarder tellen dan als een zoveelste accentverlegging, zeker niet van belang ontbloot, maar toch van tijdelijke aard. Zijnde evenwel in 1830 ons historisch vaderland opnieuw en tot dusverre definitief gespleten, kunnen beide jaartallen alleen maar met groot reliëf in onze geschiedenisboekjes vermeld staan; immers, het partiële resultaat ervan leeft nu nog voort in de omstandigheid dat eerst Noord-Brabant en daarna nog een tweede zuidelijke provincie tot het Noordelijk Koninkrijk kwamen te behoren. Vertrouwd als wij zijn met de notie ‘1632, Maastricht’, wekt het wel even enige verbazing wanneer wij gewaar worden dat nog op 21 maart op voorstel van Frederik Hendrik in het Secreet Besogne werd besloten dit jaar Antwerpen te gaan belegeren.Ga naar eind1 Met aanvankelijk dit doel voor ogen nam dan ook de Prins de gebruikelijke maatregelen om de financiering van zijn veldtocht te verzekeren; het was weer even moeilijk als altijd, maar ook ditmaal lukte het. Wat daarentegen niet gelukte - dit hier vooraf even te boek gesteld voor het gehele jaar - was Franse hulp inschakelen. Zeker, de in 1630 toegezegde subsidies werden, zij het met de zo langzamerhand traditie geworden onregelmatigheid, nog steeds uitbetaald, maar daarbij bleef het dan ook; zowel een zending nog in november 1631 van 's Prinsen gentilhomme de la chambre Du Pont, als een meer officiële van Vosbergen van januari tot mei 1632 oogstten niet meer dan goede woorden en hetzelfde was het geval, toen op verzoek van Frederik Hendrik ambassadeur Baugy persoonlijk even op en neer naar Parijs trok. Trouwens, nog als in augustus-september le sieur Berruyer tot tweemaal toe namens Richelieu bij Frederik Hendrik in het kamp bij Maastricht verschijnt, dan is het ook alleen maar ‘pour lui donner courage.’Ga naar eind2 Gezegd zij inmiddels dat Koning en Kardinaal in Parijs wel degelijk de handen vol hadden; denken wij alleen maar aan Maria de' Medici en, meer nog, aan Gaston d'Orléans, die juist in deze periode vanuit de Zuidelijke | |
[pagina 373]
| |
Nederlanden allerlei landverraderlijks aan het beramen waren. En dat dit ‘denken aan’ hier niet zo maar staat bij wijze van slappe stijlfiguur, kunnen wij gewaar worden in onze Spaanse bronnen, waar weinig onderwerpen in deze jaren zo frequent en uitgebreid aan de orde komen als de wenselijkheid en de mogelijkheden door effectieve steun aan deze rebellerende malcontenten in Frankrijk een diversion te ontketenen, die tot doorslaggevend soulaas moet strekken voor alle narigheden in de Nederlanden. Zoals gewoonlijk is het de ervaren, wel ter zake kundige tante in Brussel, die de zo jammerlijk van zin voor realiteit gespeende neef in Madrid en zijn dito gunsteling steeds weer aan dompers op hun wilde plannen moet blootstellen, maar wij mogen dus niet vergeten dat, juist zoals Richelieu in zijn bewegingsvrijheid belemmerd was, ook de Infanta bij alles wat haar verder in die zomer te wachten stond op de koop toe nog die beslommering had.Ga naar eind3 Niet dat steun verlenen aan rebellerende onderzaten van een vijand een exclusief Spaanse gewoonte was. Wel verre van dien en met name ook de Fransen zelf waren er allerminst vies van. Helaas echter was datgene wat juist in deze zomer aan Richelieu als kans van dit allooi geboden werd op zijn noordgrens iets dat hij meende te moeten beschouwen als ‘une affaire de cinq ou six années de suite’, zodat hij er, gezien de vele ijzers die hij elders in het vuur had liggen, niet met de vereiste energie op kon ingaan.Ga naar eind4 Dit gebrek aan respons juist van Franse zijde brengt met zich mee dat wij op de fameuze rebellie van de Zuid-Nederlandse, in feite Waalse of dan toch sterk verfranste adel heel weinig vat kunnen krijgen, met name niet of nauwelijks op wat zij wellicht aan mogelijkheden in haar kiem mag hebben besloten gehad. Eén ding is echter zeker, de zaak was als ten nauwste gecoördineerd gedacht met de Staatse wapenen, en waar wij dan ook de belhamel, de graaf van Warfusée, medio april in allergeheimste confabulatie aantreffen, is in Holland, en dit dan niet op 's Prinsen ‘camer’ in het Stadhouderlijk Kwartier maar op diens buitenhuis te Rijswijk waar Zijne Excellentie hem blijkbaar kwam bezoeken. Het geheim bleef zelfs - een schier onvoorstelbaar wonder ten onzent - dermate zorgvuldig behoed, dat bij Warfusée's proces voor de Grote Raad van Mechelen in het volgende jaar de procureur-generaal moest erkennen dat hij van die reis geen enkel bewijs in handen had kunnen krijgen.Ga naar eind5 Frederik Hendrik kon, ook al verheelde hij zich niet dat de man zelf een ‘homme léger’ was,Ga naar eind6 uiteraard alleen maar geboeid zijn door Warfusée's plannen en die van zijn medestanders; het was zelfs speciaal te hunner ere dat Baugy zich in mei op en neer naar Parijs liet sturen. Van nog aanzienlijk meer, en zeker van veel directer belang voor de Prins en zijn oorlogvoering was evenwel dat, naar Warfusée hem kon verzekeren, ook Hendrik van den Bergh eindelijk tot het besluit was gekomen de Staatse zijde te kiezen. Niet zonder aanzienlijke remuneratie natuurlijk, dat hoorde er toentertijd nu eenmaal bij en trouwens ook voor Warfusée zelf moest het een en ander aan | |
[pagina 374]
| |
voorschot op tafel komen. Wat wij dan ook zien gebeuren, is hoe op 4 mei ter Staten-Generaal geresolveerd wordt dat voor een niet nader toegelicht doel een absoluut vereiste ‘notable somme van penningen’ - zelfs het bedrag staat er niet bij - eenvoudig ter beschikking van de Prins gesteld wordt, die er - maar dat gaat Hare HoogMogenden dus verder niet aan - Adriaan Pauw mee naar Venlo stuurt, zijnde immers graaf Hendrik stadhouder van het Gelderse Overkwartier.Ga naar eind7 En naar aanleiding van deze zending terloops even opgemerkt, al wat wij thans onder het hoofd ‘geheime diensten’ plegen te rangschikken gold zeer beslist als tot de competentie van de Prins behorend, die daartoe ‘dickwils... wiert geautoriseert.’Ga naar eind8 Inderdaad, anders had men die diensten even goed niet kunnen hebben, mogen wij er wel bijzeggen. Maar dit niet dan terloops; wat zich hier aan opmerkelijks voordoet, is dat hij zich in dit jaar 1632 van zeer nabij door Pauw liet terzijde staan, van zo nabij zelfs, dat deze assistentie expliciet als reden wordt opgegeven waarom hij de raadpensionaris niet slechts bij zijn vertrek uit Den Haag heeft meegenomen, maar hem ook, alvorens Maasopwaarts te trekken, in Nijmegen verzocht het leger nog verder te volgen. Een en ander blijkens een schrijven aan Hare EdelGrootMogenden, die pas op 23 juni weer bijeenkwamen, weshalve Pauw dan ook met dit stadhouderlijk, schrijven op zak de 19de het kamp vóór Maastricht verliet, zodat hij, terloops gezegd, heet van de naald in de Vergadering verslag kon uitbrengen van wat er allemaal gebeurd was en van wat er te doen stond.Ga naar eind9 Graaf Hendriks overgang naar de Staatse zijde maakte een radicale wijziging in Frederik Hendriks plannen tot iets voor de hand liggends en op 19 mei - dus niet bepaald vroeg - wordt dan ook door het clubje op 's Prinsen kamer besloten, althans registreert en endosseert het clubje 's Prinsen besluit in plaats van op Antwerpen op Maastricht los te trekken. Wat er nog bij vermeld staat, is het een en ander over omkopen van 's vijands troepen maar dat vliegertje ging niet verder op dan dat graaf Hendrik een paar duizend man met zich meekreeg. En om even vooruit te lopen: ook verder was hijzelf als krijgsoverste geen notabele aanwinst; wanneer hij voorstelt troepen te gaan lichten, dan is dat zogenaamd niet mogelijk voor minder dan vier rijksdaalders ‘loopgeld’, veel te duur voor de Heren, wier eigen Cornelis Musch het immers zo veel goedkoper kon. En wat wij dan ineens vernemen, is een rabiate klacht van de Provincie Utrecht dat er daar te lande op 's graven naam troepen worden geworven, dus iets dat al helemaal niet onder het hoofd ‘oirbaar’ was onder te brengen. Kortom, het enige voordeel dat de man met zich meebracht, was zijn positie als, naar Frederik Hendrik het zo correct formuleert, ‘gouverneur de Gueldre pour le Roy d'Espagne’. Weliswaar had hij bij voorbaat laten weten dat het niet in zijn macht stond uit Venlo en Roermond de garnizoenen weg te halen, maar dit dan wel met de belofte ‘qu'il ne se mesleroit de rien.’Ga naar eind10
Hiermee zijn wij, zij het dan slechts een heel klein eindje, vooruitgelopen, | |
[pagina 375]
| |
want uit de zitting van het clubje, waarin dit alles besproken respectievelijk geresolveerd werd, moet eerst nog een discussiethema als essentieel voor heel deze problematiek afzonderlijk aan de orde worden gesteld, het thema van de godsdienst. Ongetwijfeld zou dit trouwens ook de kop hebben opgestoken, als men bij het plan Antwerpen was gebleven, want waar het om ging, was te voorkomen dat nogmaals, zoals na de verovering van Den Bosch, het psychologische effect van de overwinning zou worden teniet gedaan door religieuze intransigentie. Nu was ontegenzeglijk, al staat ons geen schaal ter beschikking om het te meten, in het tussenliggende tweetal jaren 's Prinsen prestige aanzienlijk toegenomen, zoals wij alleen reeds daaruit kunnen afleiden, dat hij het thans in ieder geval binnen zijn clubje - met medelid Adriaan Pauw Reinierszoon - blijkbaar vrijwel geheel voor het zeggen had. Maar niettemin was en bleef een programmapunt zoals toezegging van vrije roomse eredienst aan wie ter wereld dan ook iets dat voor de Staten, te weten voor die van elk der zeven provincies, heel moeilijk te verteren was, zodat een maximum aan voorzichtigheid geboden leek. Zodoende constateren wij dan ook dat weliswaar op al nog maar diezelfde datum van 19 mei door het clubje, of noemen wij het nu maar eens Secreet Besogne, besloten wordt een proclamatie uit te vaardigen, waarbij aan de bevolking van de Zuidelijke Gewesten bij vrijwillige reïntegratie in het vrije Statenbestel behoud van al haar vrijheden met inbegrip van, zeer nadrukkelijk vermeld, de godsdienst in het uitzicht gesteld wordt, maar dat pas op 11 september, een paar weken na de overgave van Maastricht in Harer HoogMogenden Vergadering een concepttekst van de desbetreffende proclamatie ter tafel komt en gearresteerd wordt. Nu zal dit - en hetzelfde geldt uiteraard voor al dat soort gevallen - wel niet betekend hebben dat alleen en uitsluitend de uitverkorenen van het Besogne van zo'n geheim besluit weet hadden, maar veeleer dat het uit hoofde van zijn geheim karakter niet mocht, maar dus - zo kan men het ook zien - evenmin behoefde te worden voorgelegd aan de mensen thuis, zodat het geval, wie weet, veeleer geweest zal zijn dat onder de gedeputeerden ter Hoge Vergadering alleen een paar notoire dwarsliggers overal buiten werden gehouden. Wat hierbij ook nog als ter zake dienende mag worden aangemerkt, is dat van de kleine en verafgelegen provincies doorgaans niet meer dan een tweetal afgevaardigden in Den Haag verscheen, die - want heel vaak was daarvan ook nog één een paar dagen weg - elkaar bijgevolg ook moesten afwisselen in het Secreet Besogne. Maar zelfs al mocht een daar genomen besluit eens een keer uitlekken op een van de vele thuisfronten, dan nog kon het vanwege dat secrete karakter ook daar niet openlijk ter discussie worden gesteld. Wel bleef natuurlijk voor gevallen die heel erg hoog zaten altijd de mogelijkheid open van gedirigeerde indiscretie via pamfletten. Wat nu het onderhavige geval betreft, dat mij tot deze uitweiding verleidde, | |
[pagina 376]
| |
deed zich de merkwaardige situatie voor, dat wij Hare HoogMogenden reeds in juni zien handelen overeenkomstig de proclamatie die zij pas in september zullen uitvaardigen, maar in die situatie waren zij dan ook met grote handigheid gemanoeuvreerd. Traditiegetrouw kreeg de Prins, die 25 mei uit Den Haag opbrak, weer een aantal Gedeputeerden te velde mee, ditmaal reeds sedert twee maanden benoemd en, wat er meer toe doet, met bijzondere volmachten uitgerust. Hare HoogMogenden hadden namelijk geresolveerd dat hun in overleg met de Prins genomen besluiten gehouden zouden worden ‘van alsulcken waerde ende valeur’ alsof zij in de volle Vergadering waren genomen, terwijl Cornelis Musch gelast werd die besluiten in het secrete register op te tekenen. Dat zodoende ook die Gedeputeerden, die niet uit de eigen Vergadering maar, zoals bijvoorbeeld het jaar tevoren Hendrik van der Capellen, uit de Raad van State waren gelicht, van advizerend op besluitvormend niveau werden gehesen, mocht blijkbaar niet hinderen, ten minste daaromtrent staat niets in de resolutie vermeld. Welnu, nadat zij dus eind mei uit Den Haag waren vertrokken, lieten de heren Gedeputeerden reeds 4 juni uit Nijmegen, waarheen zij door de Prins geconvoceerd waren, hun opdrachtgevers weten dat ‘men’ had goed gevonden ‘met d'ingesetenen van Venloo als oock van andere steden, die haer bij desen Staet souden willen vougen, te procederen opt exempel van den voet int jaer 1602.’ Om te achterhalen waar die voet dan wel op neerkwam moesten Hare HoogMogenden vermoedelijk wel even hun secrete register over het genoemde jaar raadplegen - ten minste, als zij dat zonder Cornelis Musch konden vinden - en wat zij daar dan ontdekten kwam neer op net precies datgene wat zij in hun eigen plakkaat van 11 september nog eens zullen bevestigen, en wel dat al die gewesten dan wel steden in het Zuiden, die zich alsnog weer bij de Staten voegen, in ieder opzicht even vrij hun eigen boontjes zullen blijven doppen als de resterende zeven van de Utrechtse Unie.Ga naar eind11 De brief met de mededeling dat deze regeling ook voor de huidige veldtocht zou gelden werd overigens niet zo maar aan Hare HoogMogenden toegestuurd, maar mee teruggebracht door een tweetal heren, 's Prinsen vertrouwelingen Noortwijck en Broeckhoven, die eens in Nijmegen poolshoogte waren gaan nemen. Het register vermeldt geen discussie ter zake, maar wij als nageslacht kunnen toch, dunkt mij, moeilijk nalaten ons af te vragen voor hoe veel van de aanwezigen dat precedent van dertig jaar geleden inderdaad als iets volkomen nieuws kwam en, meer nog, of niemand drie jaar tevoren, in 1629, nog tijdig vóórdat Den Bosch werd omsingeld, op het idee had kunnen komen die oude resolutie eens te voorschijn te halen. Cornelis Musch bijvoorbeeld was toen al ruim een jaar griffier, en trouwens, de Prins zelf had als achttienjarige die veldtocht van 1602 meegemaakt; rest dus alleen maar op te tekenen dat er een subtiele, niet meer in curve weer te geven machtsverschuiving moet hebben plaatsgevonden. | |
[pagina 377]
| |
Na de gebruikelijke inspectie op de Mokerhei trok het leger Maasopwaarts naar Venlo, dat zich reeds na twee dagen overgaf, blijkbaar nog snel genoeg om met goed fatsoen geacht te kunnen worden zich eigener beweging bij ‘deze staat’ te hebben gevoegd en van de vastgestelde regeling te kunnen profiteren. A fortiori gold dit voor Roermond, dat nog geen volle dag tegenstand bood, maar waar bij een schietpartij onder de wallen Ernst Casimir dodelijk werd getroffen. Als Frederik Hendrik obligaat, zij het wel uitermate terloops noteert dat hij ‘en témoigna un grand desplaisir’, dan zullen wij ons dat leed wel niet als al te schrijnend behoeven voor te stellen, in ieder geval aanzienlijk minder dan wanneer een paar weken later vóór Maastricht zijn zusterszoon, de jonge graaf van Hanau sneuvelt, die hij, naar er nadrukkelijk bijstaat, ‘affectionnoit particulièrement.’Ga naar eind12 Bracht Venlo zo min als Roermond enig serieus oponthoud onderweg naar Maastricht, zo weinig zelfs, dat men bijna kan spreken van ‘wij komen er toch langs’, daarmee zijn wij niet van de plicht ontslagen er in gedachten ietwat langer te verwijlen. In deze twee Opper-Gelderse stadjes was eindelijk dus de situatie gecreëerd, die Frederik Hendrik als de in die omstandigheden ideale voor ogen stond, het rustig voortgedijen van een katholieke gemeenschap - in Roermond zelfs met bisschopszetel - onder Staatse garantie. Maar werd dit vooralsnog-slechts-experiment ook een succes? Neen, op geen stukken na, en al zijn ons ter zake geen uitlatingen van hem overgeleverd, wij mogen veilig aannemen dat weinig dingen voor de Prins een zo droeve teleurstelling hebben betekend als deze mislukking. Bij de capitulatieverdragen met elk van de twee steden was vastgesteld dat, blijvende het katholicisme verder onaangetast, één kerk moest worden ingeruimd aan de gereformeerden, een, naar wij thans alleen maar kunnen zeggen, toch allerminst onredelijke eis. Maar al mag het dan zijn dat bij de uitvoering van die bepaling ook wel een beetje gechicaneerd werd door de begiftigden, zodat in Brussel al spoedig rondgestrooid kon worden dat de Staatsen hun woord niet hielden,Ga naar eind13 de grote schuld aan die mislukking lag toch wel onmiskenbaar bij de roomse clerus die in zijn overgrote meerderheid hardnekkig weigerde en zal blijven weigeren zelfs maar de minste of geringste eerlijke poging te ondernemen de nieuw-geschapen situatie anders dan als een opgelegd juk te aanvaarden. Zou bisschop Ophovius zijn geluk niet gekend hebben als hij onder die condities had mogen terugkeren naar Den Bosch, zijn Roermondse collega Jacobus a Castro en zijn onderhorigen achtten de termen niet aanwezig hieruit ook maar het meest elementaire lesje te trekken. In hun post-Tridentijnse seminariehoofden was kennelijk geen plaats voor het idee van enig ander dan een monopolie-katholicisme. Het kan hun, zou men zo zeggen, toch niet onbekend geweest zijn hoe in de Zeven Provinciën hun geloofsgenoten in de verdrukking leefden, maar het zou blijkbaar anachronistisch zijn hen de toch vrij simpele gedachtengang te willen zien volgen dat, als er een Staats Zuiden te verwezenlijken viel van katholieke | |
[pagina 378]
| |
signatuur maar met gereformeerde minderheden, alleen alreeds door de macht der omstandigheden het omgekeerde niet heel lang zou kunnen uitblijven voor het Noorden. En even anachronistisch ware het natuurlijk van deze heren en van de Voetiaans-gezinden in dat Noorden gelijkelijk het besef te verlangen hoe zeer zij wat geestesstructuur betreft één pot nat waren en niet van het geestrijkste. Maar voor een man als Frederik Hendrik, vanouds al zo vertrouwd met Dordt op zijn smalst, moet deze nadere kennismaking met Trente wel iets heel teleurstellends zijn geweest.Ga naar eind14 Niet onaanzienlijk gecompliceerd werd de situatie nog daardoor, dat Roermond en Venlo niet zoals bijvoorbeeld Den Bosch tot een gewest behoorden, dat niet langer ter Staten-Generaal compareerde, maar tot het Gelderse irredentum, het Overkwartier. Nu zij zo pas door het generaliteitsleger veroverd waren, kon die omstandigheid nog wel enigermate worden verdoezeld, maar in het capitulatieverdrag van Roermond wordt, zij het impliciet, wel degelijk erkend dat het een van de vier kwartier-hoofdsteden van Gelderland is en voor allebei geldt - evenals trouwens voor kleintjes zoals Stralen en Erkelenz die ook gauw even werden ingepikt - dat voor allerlei zaken het Hof te Arnhem weer competent zal zijn.Ga naar eind15 Om van deze bepaling het volle belang te beseffen moet men erbij weten dat sedert de splijting van het hertogdom in het Overkwartier niet slechts een eigen stadhouder ambteerde - laatstelijk Hendrik van den Bergh - maar dat eveneens ten behoeve van dit koningsgetrouwe deel te Roermond een eigen Hof, bij veronderstelling het oude, uit het teloor gegane Arnhem overgehuisde, fungeerde. En hier wreekte zich een verzuim van de Prins; hij had wel behalve de twee grote steden - relatief genomen natuurlijk - zich in een vloek en een zucht ook nog van een paar van de kleintjes verzekerd, maar wat hij om geen tijd te verliezen links had laten liggen, was het stadje Geldern, en ziet, naar dat vrij nietige oord waaraan nochtans geheel het hertogdom zijn naam ontleende verhuisde dat koningsgetrouwe Hof uit Roermond, compleet uiteraard met al zijn pretenties die, en dat was het ergste, bij de clerus te beginnen, door de bevolking van het Kwartier nog ten volle erkend werden. Wanneer wij daar dan nog bij bedenken dat het Arnhemse Hof dat een halve eeuw vóór dezen hardnekkig tegen alle staatkundige en kerkelijke nieuwigheden gekant was geweest, thans gold als een der starst contraremonstrantse lichamen in heel de Republiek en dat juist dit Hof in de komende jaren de ene deputatie na de andere zal loslaten op het Overkwartier, dan kunnen wij ons wel zo ongeveer voorstellen wat in de vijf jaar die het Staatse bewind nominaal zou duren de plattelandsbevolking te verduren had. Maar bij zeventiende-eeuwse Hoven en soortgelijke instanties legde nu eenmaal het lot van bevolkingen nauwelijks enig gewicht in de schaal bij het nemen of achterwege laten van maatregelen waaruit de tegenstander ook maar het nietigste greintje van juridisch gelijk zou kunnen puren. | |
[pagina 379]
| |
Wij moeten echter die bevolking aan dit trieste lot overlaten en zelf mee optrekken naar Maastricht, dat door Frederik Hendrik en zijn leger - zij waren op een meegesleepte schipbrug bij Maaseyck de rivier overgestoken - op 10 juni bereikt werd. Zoals doorgaans bij plaatsen die veel in zijn leven betekend hebben wordt in 's Prinsen mémoires ook hier een korte beschrijving ingelast, ook ditmaal tamelijk schablonenhaft, maar juist zoals de Bossche Sint Jan ‘de très belle structure’ heette, vinden wij ook de Sint Servaas als ‘grande et belle’ gepresenteerd.Ga naar eind16 Het lijkt een boeiende vraag in hoeverre dit ‘belle’ ook werkelijk als aesthetisch waardeoordeel bedoeld is. Dat bouwen op vorstelijke schaal een van zijn grote hartstochten was, heeft Frederik Hendrik zijn leven lang bewezen; als hij de Maas optrekt, is Honselaarsdijk zowat voltooid en staat in Rijswijk het Huis ter Nieuburch al flink in de steigers. Allemaal in de modernste stijl en toevertrouwd aan de beste beschikbare architecten, precies zoals een man van smaak het voor zijn nieuwbouw doet in welke eeuw dan ook. Wat wij echter zo graag zouden willen weten, is of reeds deze man van smaak daarbij in staat was tegelijkertijd de voortbrengselen te waarderen uit vroegere stijlperioden, die zo weinig met de geest van zijn tijd in harmonie waren als het romaans en heel zeker de gotiek. Maar wat wij immers ook niet weten, is of hij, wat toch helemaal niet zo gek zou geweest zijn, er spijts zijn geringe belangstelling voor de Nijmeegse antiquiteiten van Smetius en de muntenverzameling van de Winterkoning, niettemin in zijn hart misschien prat op ging dat hij in zijn eigen minuscule prinsdommetje, door hem als vrijwel enige van zijn geslacht persoonlijk aanschouwd, het gaafste romeinse theater en een der mooiste triomfbogen in Europa bezat, monumenten die onwegdenkbaar waren bij iedere waardering van de moderne stijlbegrippen uit zijn dagen. De omsingeling was ‘en peu de jours’ voltooid, bestaande zoals steeds uit een aantal ‘kwartieren’ met onderlinge verbindingslijnen, waarbij wij in het aan Ernst Casimir toegedachte kwartier zijn zoon en opvolger als Fries-Groningse stadhouder, Hendrik Casimir I, aantreffen. Of Frederik Hendrik van meet af aan rekende op een veel korter beleg dan het Bossche? Hoewel, zou men zo zeggen, toch ook in de omgeving van Maastricht wel een huis zoals ‘Maurick’ te vinden moet zijn geweest, woonde hij hier evenals destijds bij Grol eenvoudig in een tent binnen zijn kwartier, gelegen op de Doesberg in de richting van Tongeren. Iets anders is dat wij de eenvoud van dat logies in een tent nu ook weer niet moeten overdrijven. Onder het vele begerenswaardigs dat wij juist in dit jaar 1632 geïnventarizeerd vinden als opgeslagen op de ‘meubelsolders’ van het Oude Hof komen wij bijvoorbeeld tegen ‘Een nieuw compleet veltledicantbehangsel van Sijn Ex..cie van carmozijnroot laecken geboort met twee passementen van goudt, silver ende roode zijde, gevoedert van bin- | |
[pagina 380]
| |
nen met root armosijn, ende de gardijnen met litsknoopen van't selve passement; daertoe noch een gestickte deecken van root armozijn.Wanneer wij dan als volgend nummer ‘een oudt compleet schaerlaecken veltledicantbehangsel’ vermeld zien en dat dan eveneens met heel veel bijpassend moois, dan veronderstellen wij onwillekeurig dat bij Maastricht dat nieuwe wel zal hebben dienst gedaan, maar daaraan rijst weer twijfel, wanneer wij annex aan deze inventaris nog ‘eenige meubelen in desen jaere 1632 gemaeckt ende aengecocht’ opgesomd vinden, waarvan dan als nummer één zowaar nog een nieuw ‘veltledicant’ eveneens van een duizelingwekkende kleurenpracht en met als bijbehoren niet alleen ‘twaelff knoppen off bollen om op't voors. ledicant te stellen’, maar bovendien nog meer dan genoeg meubilair om ons terdege in te prenten dat zulk een prinselijke ‘tent’ in ieder geval uit diverse compartimenten bestond. En wat te denken van de laatste post: ‘Twee nacht- ofte camerstoelen van eyckenhoudt becleet met swart gedruckt leer, met ijserbeslach ende coopere krappen en houcken en ogen, de kussens ende decksels binnen met root fluweel becleet; daertoe zijn twee coopere camerpotten.’Ga naar eind17Waarom twee, tenzij van tevoren rekening is gehouden met hoog bezoek, zoals, naar wij hieronder zullen zien, Frederik Hendrik in zijn kampement vóór Maastricht ook inderdaad te herbergen kreeg? Dit over 's Prinsen ‘tent’; wat zijn ‘kwartier’ als geheel betreft mag worden opgemerkt dat het, hoewel niet helemaal zo groot als de stad zelf binnen haar wallen, wat oppervlak betreft daarmee wel degelijk kan worden vergeleken, maar er waren dan ook, met Zijne Excellentie zelf, zijn staf en zijn garde, maar liefst veertien regimenten voetvolk plus nog het een en ander aan ruiterij in ondergebracht. En wie er, eveneens in tegenstelling tot Den Bosch, verder nog huisden, waren de heren Gedeputeerden te velde. Een symptoom van dwars door alle stuipjes heen naar elkaar toe gegroeid zijn?Ga naar eind18 Maar was er dus veel dat wij, mits wij ons slechts Den Bosch indachtig zijn, niet nogmaals behoeven op te halen, er waren ook wel degelijk essentiële verschillen. Om te beginnen natuurlijk het verschil dat dezelfde Maas in het ene geval een uur gaans benoorden de stad stroomde, in het andere dwars erdoorheen, zodat met schipbruggen moest worden gewerkt, een kunstje dat de vijand natuurlijk even goed kende. Een nog belangrijker verschil was evenwel dat, terwijl Den Bosch vlak tegen het eigen machtsbereik van de Heren Staten aan was gelegen, zodat dezen desgewenst op een paar uur afstand konden komen vergaderen, Maastricht niet dan met een zeer dunne, recentelijk gesponnen draad met dit machtsbereik was verbonden. Om dit probleem, dat van de voorzieningen voor het leger, althans tot zo | |
[pagina 381]
| |
ver mogelijk te ondervangen detacheerden Hare HoogMogenden, behalve hun gewone gedeputeerden in het leger zelf, ook enkele heren uit hun midden naar Nijmegen, het dichtstbij gelegen verbindingspunt. Helaas echter was daarmee nog allerminst een vlotte etappendienst gewaarborgd. Hoe moet men bijvoorbeeld, aldus die tijdelijke Waalkanters bij schrijven van 2 juli, veilig een geldzending naar Maastricht krijgen, die te laat is binnengekomen, dan dat de heer van Dieden die daar met versterkingen heen moest er nog langer op beliefde te wachten? Een ander maal kan allerlei ‘canon’ met pulver en verdere oorlogsbenodigdheden waarom de Prins dringend verlegen zit, niet worden afgezonden bij gebrek aan ‘genouchsaem treckpaerden ende wagens.’ En dan nog kon het voorkomen, in casu medio augustus, dat een convooi met geld en oorlogstuig onderweg door de vijand wordt weggekaapt.Ga naar eind19 Trouwens, het feit dat de Prins zo ver weg zat maakte ook de besluitvorming heel moeilijk. Er was bij voorbaat rekening mee gehouden dat het, precies zoals in 1629, wel weer eens nodig zou kunnen zijn waardgelders aan te nemen om, derwaarts gedirigeerd, de garnizoenen van diverse frontiersteden vrij te maken voor dienst te velde; toen Pauw midden juni uit het kamp bij Maastricht vertrok, had hij dan ook de nodige door de Prins getekende blanco commissies voor de kapiteins van die te lichten waardgelders meegekregen, alsmede een aantal patenten - i.e. marsorders - voor de door die waardgelders vrij te maken compagnieën om op te trekken naar Nijmegen en zich daar onder bevel van Dieden te stellen. Maar toen het zo ver was, bleek plotseling de magistraat van Heusden op grond van allerlei gegevens overtuigd te zijn dat de vijand iets tegen hun contreien in het schild voerde, zodat op Hollands voorstel - bij monde van Pauw uiteraard - na uitgebreid overleg en in het bijzijn van de Raad van State door Hare HoogMogenden geresolveerd werd een paar van de vrijgekomen ‘echte’ compagnieën naar dat bedreigde Heusden te dirigeren en een dienovereenkomstig aantal waardgelders naar Nijmegen. En à propos van Heusden, nu wij daar toch in de buurt zijn; hoewel nadrukkelijk ter Staten-Generaal geresolveerd was dat zo iets niet mocht voorkomen, had de Tielerwaard zich zekerheidshalve ‘onder sauvegarde ende contributie’ van de vijand begeven; ‘hoe ende in wat manieren’ daartegen kan worden opgetreden, is iets dat veel deliberatie door vele instanties vergt.Ga naar eind20 Of wel een andere maar nauw verwante zorg: terwijl de Prins zelf zo ver in het Oosten bezig is, houdt aanvankelijk zijn neef graaf Willem, die eeuwig nuttige tweede-planner, ‘met sijn onderhebbende trouppes’ de situatie in de buurt van de Zeeuwse ‘frontieren’ in de gaten en dit zal dan plotseling, later in het jaar, voor de Zeeuwen een aanleiding zijn om te beweren dat zij van een zoveelste gevoteerd bedrag hun aandeel al op die manier hebben opgebracht, ‘'t welck bij de andere Provincien nyet en wert aengenomen.’ Trouwens, ook nadat eind juli graaf Willem op zijn beurt naar het belaagde kamp bij Maastricht was ontboden, moest Vlaanderen in de gaten worden gehouden. | |
[pagina 382]
| |
Zo komt 8 augustus in Den Haag een brief van Frederik Hendrik ter sprake met het bericht dat, naar hij heeft vernomen, de vijand troepen uit Vlaanderen denkt weg te halen om zijn front aan de Maas te versterken en of er daarom niet vanuit de garnizoenen in Zeeland en Staats-Vlaanderen iets in de geest van een diversie ondernomen kan worden? Dit nu wordt uit Den Haag - maar wat kon men daar anders doen? - doorgespeeld naar de gouverneur van Sluis, Haultain, en wel met de instructie iets te ondernemen, dat hem - en nu wordt het aardig - door Zijne Excellentie zal worden ‘voorgeslagen’, dan wel dat door hemzelf ‘faisabel geoordeelt soude mogen worden.’ De chronologische samenhang tussen het dempen van putten en het verdrinken van kalveren blijft altijd iets boeiends, maar lijkt in dit geval niet de veronderstelling gewettigd dat Frederik Hendrik tegelijk met zijn briefje aan Hare HoogMogenden ook zelf rechtstreeks aan Haultain moet hebben geschreden?Ga naar eind21 Dit alles ietwat in den brede uitgemeten, want lijkt het niet in alle eerlijkheid geboden ons, juist met al dit perifeers in gedachten, zeer grondig rekenschap ervan te geven wat voor iets, om nadrukkelijk dit woord te kiezen, wat voor iets risquants het beleg van Maastricht voor Frederik Hendrik geweest is? Immers, nadat wij ons reeds in het vorige hoofdstuk vrijbijvend hebben bezig gehouden met zijn cunctatoriale neigingen, zijn wij thans bijna aangeland op een punt waar deze in onze traditionele, althans in de post-Geyliaanse geschiedschrijving als het ware het rijk alleen krijgen, dus vóór wij dat rijk erdoor in bezit zien nemen, moge het niet misplaatst worden geacht met de daartoe dienstige adstructie eraan te herinneren dat een groot veldheer zich niet zo gauw om der cunctatie zelver wille als alleen en uitsluitend cunctator ontpopt.
Was de belegering van Maastricht zonder veel aarzeling ondernomen, zij verliep ook vrij vlot en regelmatig, waarmee dan bedoeld is: met allerlei van het soort peripatieën die men bij zo'n gelegenheid kan verwachten, in casu bijvoorbeeld met vrijwel dagelijks een uitval van het vrij sterke garnizoen. Eveneens was uiteraard verdisconteerd dat ook buiten de wallen de vijand wel niet helemaal verstek zou laten gaan. Het gros van het ejército de Flandes was overigens onder D. Gonzalo de Córdoba naar de Palts gestuurd, want nogmaals, wij moeten al deze bedrijvigheden zien in het ruimst denkbare Europese verband. Frederik Hendriks nadering met het Statenleger had dan ook tot gevolg gehad dat D. Gonzalo ijlings werd teruggeroepen en terwijl de Prins zich om Maastricht aan het verschansen was, trok de Spanjaard bij Namen de Maas over om zich in de buurt van Tienen te verenigen met Santa Cruz, de matig competente bevelhebber in deze jaren, die echter aldus in de gegelegenheid werd gesteld met iets als twintigduizend man op Maastricht af te trekken, waar hij, na ‘à la veue de nostre camp’ te zijn gepasseerd, zijn kwartier opsloeg te Haren op een kanonschot van het kwartier van Brederode. Uit | |
[pagina 383]
| |
de aard der zaak bracht deze vijandelijke presentie ook ditmaal de noodzaak met zich mee iedere nacht met de infanterie naar buiten te trekken.Ga naar eind22 Maar er was meer; ondanks of, meer waarschijnlijk, in samenhang met het optreden van Gustav Adolf in Duitsland werd ook door Keizer en Liga het lot van Maastricht als iets van primair Europees belang gezien en als eerste symptoom daarvan kreeg Frederik Hendrik in zijn kamp bezoek van de hem welbekende Wolfgang Wilhelm van Neuburg, die hem kwam vergasten op een uitvoerig nummertje ontmoediging; hoe hij geen schijn van kans had Maastricht te bemachtigen en hoe volslagen reddeloos hij met zijn leger in een val zou komen te zitten, terwijl hem nu nog - want dat durfde hij, Wolfgang Wilhelm, wel te verzekeren - een vrije aftocht werd geboden. Maar dat was Frederik Hendrik toch wel heel slecht kennen; weliswaar werd de Neuburger ook ditmaal met ‘tous les honneurs possibles’ ontvangen, hetgeen bijvoorbeeld inhield dat de Prins hem zijn eigen tent afstond, en zelfs - wij proeven nog de geïrriteerdheid - liet deze hem ‘fort patiemment’ de gelegenheid uit te spreken; ja, heel zelfs kon er nog beleefd en wel een woord van dank op overschieten voor de aan den dag gelegde bezorgdheid, maar de boodschap waarmee de bemoeizieke buurman weer kon vertrekken, was dat hij, de Prins van Oranje, met Gods hulp weldra meester hoopte te zijn van Maastricht, zodat het niemand of niets zou gelukken hem uit zijn kamp vóór de stad weg te lokken. Plus zelfs nog meer: ‘que si apres l'avoir prise, il trouvoit à propos de passer plus avant avec son Armée, ou de marcher vers le païs, si quelqu'un s'y vouloit opposer, il estoit resolu de luy passer sur le ventre.’Ga naar eind23Dus goedschiks was het niet gelukt; welnu, dan maar eens kwaadschiks proberen, en waar dat op neerkwam had Wolfgang Wilhelm breedvoerig aangekondigd of zelfs als een vermeende troefaas uitgespeeld: onderweg om Maastricht te ontzetten was de keizerlijke veldheer Pappenheim. Met zijn Pappenheimers dan natuurlijk, die overigens, als zij door Schillers Wallenstein in extremis tot de eer der spreekwoordelijkheid worden verheven, al lang en breed van hun roemruchte aanvoerder verweesd zijn, want deze zal in november van ditzelfde jaar 1632 de slag bij Lützen, de ook voor Gustav Adolf fatale, niet overleven. Verzwegen zij inmiddels niet dat wat door hem en zijn krijgsbenden ooit aan roem werd verworven zeer zeker niet afkomstig is van Maastricht. Inmiddels moeten wij wel bedenken dat deze expeditie in genen dele een parallel is van die van zijn eerzame collega-veldheer Montecuculi, drie jaar tevoren op de Veluwe. Om te beginnen was dat niet meer dan een ‘diversion’ geweest om Frederik Hendrik weg te lokken van vóór Den Bosch, terwijl het thans de bedoeling was hem uit zijn omsingelingswerken te verjagen. Maar daarnaast was er nog een ander, veel belangrijker verschil: terwijl in 1629 op | |
[pagina 384]
| |
flagrante wijze het grondgebied van twee der Zeven Verenigde Provinciën was geschonden, betraden de Pappenheimers geen duimbreed gronds, die toen reeds als Staats kon gelden. Verschijnen zag men ze nog dezelfde dag, 12 augustus, waarop de Neuburger vertrok met als sarkastisch afscheidsvriendelijkheidje van zijn gastheer de mededeling dat hij ter ere van het aangekondigde gevaar zijn verschansingen een halve voet zou laten ophogen. Vóór dat dit gevaar en masse bij Maastricht zelf verscheen kon men trouwens reeds her en der in het huidige Zuid-Limburg verspreide groepjes Pappenheimers tegenkomen. Zo werd op 6 augustus een twintigtal van hun ruiters gevangen ‘juyst als sy besich waren met een kerck op te breecken ende te plonderen.’ De Prins hergaf hun echter terstond zonder enig rantsoen hun vrijheid ‘omdat hy de eerste oirsaecke niet en wilde geven tot breeckinge van de neutraliteit.’ Nogmaals, dat begrip was in die jaren rekbaar zoals weinige en wie er het volle boeket van wil opsnuiven verzuime niet kennis te nemen van de zuurzoete - met toenemend zuurgehalte -, bijna angstvallig courtoise brieven die in deze maand augustus werden gewisseld tussen de prinselijke veldheer van de Heren Staten en de nogal rauwebonkerige van de Keizer. Hierbij bleef overigens, om even terug te grijpen op een reeds eerder aangeroerd thema, Frederik Hendrik even hardnekkig in het Frans schrijven als Pappenheim in het Duits.Ga naar eind24 Met het gros van zijn troepen gearriveerd, sloeg Pappenheim zijn kwartier op bij Meerssen, hetgeen betekende - want Santa Cruz zat immers nog op de linkeroever - dat Frederik Hendrik zich genoodzaakt zag zijn verdedigingswerken van de Maasovergang ten noorden van de stad, een schipbrug bij Smeermaas, te liquideren; dit bracht natuurlijk met zich mee dat alle aanvoer van leeftocht en munitie uit die richting was afgesloten, maar, aldus in een doodsimpel zinnetje, ‘les tirions de Liège.’Ga naar eind25 Een expeditie zoals die van Pappenheim was evenwel niet ondernomen om rustig in Meerssen te blijven zitten en alleen maar wat militair kattekwaad uit te halen; zo zien wij het dan ook gebeuren dat er een paar dagen later een, blijkbaar alleszins grootscheeps opgezette aanval wordt ondernomen op het dichtstbij gelegene van de Staatse kwartieren, dat van Johan Maurits van Nassau-Siegen, de latere ‘Braziliaan’. Maar hoe grootscheeps van opzet dan ook en al kwam er heel wat aan te pas om hem af te slaan, gelukken deed die aanval niet en dat hij hier meer dan terloops vermeld wordt, berust dan ook in hoofdzaak daarop, dat wij naar aanleiding ervan een bijzonderheid vinden opgetekend, die niet kan nalaten ons te boeien. Toen ‘force canonnades’ uit de richting van Johan Maurits' kwartier, plus ‘aussitost messager sur messager’ wel hadden duidelijk gemaakt dat daar iets gaande was, klom Frederik Hendrik op zijn paard om erop af te trekken. Allicht, denkt men onwillekeurig, waarvoor is een mens anders veldheer?, maar in dit geval zat er iets meer aan vast; hij moest er namelijk speciaal voor uit zijn bed komen, waar | |
[pagina 385]
| |
hij ‘après disnée’ was ingekropen ‘pour le mal qu'il avoit aux jambes.’Ga naar eind26 Vrage: wat kan dit voor ‘mal’ geweest zijn, erg genoeg om hem zijn bed in te jagen, maar dat hem, toen dat nodig bleek, niet belette vandaaruit terstond in het zadel te springen? Of is misschien dat ‘springen’ een te wilde fantasie, die door iets veel omzichtigers moet worden vervangen? Helaas hebben nu eenmaal niet slechts 's Prinsen lijfartsen zich onderscheiden door een voorbeeldig hoeden van hun ambtsgeheim, maar is ook niets bewaard aan confidenties van zijn valets of oppassers of hoe men die supra-intiemen maar noemen wil. Wat wij echter wel weten, want wat wij herhaalde malen opgetekend vinden, is dat Frederik Hendrik in zijn latere jaren - maar wanneer beginnen die? - een klassiek jichtlijder was. Dus, al pleegt men dan daarbij veeleer van voeten dan van benen te spreken en al kan hij natuurlijk ook nog honderdduizend andere soorten ‘mal’ gehad hebben, zou dit misschien een van zijn eerste kennismakingen zijn geweest met het even pijnlijke als stimulerende euvel, zij het dan nog pas een zo lichte aanval, dat het mogelijk was hem zorgvuldig omzwachteld in een aangepast schoeisel niettemin in het zadel te hijsen? Al weten wij het niet, de vraag lijkt zeker niet irrelevant. Wat overigens nog aangetekend dient te worden, is dat de passage in kwestie hoegenaamd niets grootsprekerigs of, erger nog, vals-bescheidens heeft in de trant van ‘alhoewel - niettemin’; het trof nu eenmaal zo, dat Zijne Excellentie juist met zere benen in bed lag. En waar wij evenmin op stoten is enigerlei veni vidi vici; integendeel, toen hijzelf ter plaatse verscheen, bleek Johan Maurits met zijn deskundige aanpak de situatie zo stevig in handen te hebben dat het pleit al zo goed als beslecht was. Of een dergelijk gul eresaluut er ook ooit op zou hebben kunnen overschieten voor wijlen Ernst Casimir? Het nare van dat type onbeantwoordbare vragen is dat men zich er steeds weer op betrapt hoe men het toch weer niet kan nalaten ze te stellen; in tegenstelling tot zijn genoemde oom was Johan Maurits een van de vele bloedverwanten die vooralsnog hoegenaamd niets te maken hadden met het Statenbestel in zijn politieke gedaante. Wat Pappenheim betreft, die zag na deze nederlaag niet heel veel heul in verder beklijven te Meerssen, weshalve hij om de omsingelingsgordel heen naar het zuiden trok en zijn kampement opsloeg bij Navagne om voor het Statenleger de verdere toevoer uit Luik af te sluiten. Nochtans, aldus Frederik Hendrik zelf, er was voorraad voor op zijn minst twee maanden, zodat de prijzen in het kamp zelf niet omhooggingen.Ga naar eind27
Maar dan loopt trouwens het beleg reeds op een einde; alleen kreeg in de slotfase de Prins nog even de schrik op het lijf gejaagd of hij niet ook ditmaal, juist zoals bij Den Bosch maar om geheel andere redenen, zijn militaire overwinning wat het effect naar buiten betreft zou zien verkeren in een morele nederlaag. Wat zich namelijk voordeed, was dat, toen op 19 augustus als eerste de mijn onder de Engelse approches tot ontploffing werd gebracht, de uit- | |
[pagina 386]
| |
werking zo overweldigend bleek, dat, alle voorafgaande afspraken met de officieren ten spijt, de niet te weerhouden soldaten ‘tous d'une mesme animosité et courage montent jusques au haut du rempart, sur l'esperance de pouvoir emporter la ville de force et d'en avoir le pillage’, welke laatste hun immers volgens het vigerende oorlogsrecht in dat geval niet had mogen worden onthouden. En dan te denken dat, hoezeer dan ook verclausuleerd, men als opperbevelhebber de troepen voor die ‘animosité et courage’ op zichzelf nog moest prijzen ook! Gelukkig echter - al staat het er natuurlijk niet zo - beschikte de vijand nog over voldoende fut om al die onstuimigheid af te slaan, maar even gelukkig besefte hij dat het nu ook wel tijd werd te capituleren, waarbij ook ditmaal het bergen van de lijken der laatst-gesneuvelden - waar die al niet goed voor zijn! - als aanknoping te baat werd genomen. In hoeverre wij ook nog gerechtigd zijn van geluk te spreken dat niet de een of andere fanatieke Castiliaan garnizoenscommandant was, maar de Zuid-Nederlandse baron van Lede, zij in het midden gelaten, maar wel verliep zijn uittocht net iets minder elegant dan die van Justinus van Nassau uit Breda of die van Grobbendonck uit Den Bosch. In de capitulatievoorwaarden van het garnizoen was namelijk overeengekomen dat zes stukken geschut mochten worden meegenomen; op een verzoek na de ondertekening of het er geen acht zouden mogen zijn was Frederik Hendrik goed genoeg om ja te zeggen; zo was nu eenmaal zijn stijl, maar toen de vijand probeerde ook nog een negende naar buiten te smokkelen, werd dat zonder omhaal geconfisqueerd; zo was zijn stijl ook.Ga naar eind28 Het capitulatieverdrag met de stad zelf kon uit de aard der zaak niet veel nieuws meer opleveren. Dat er in dit geval niet één maar twee kerken moesten worden ingeruimd aan de gereformeerden, was niet meer dan een kwestie van proportie, maar zelfs al was hier van ‘vrijwillig vougen’ dan geen sprake, voor het veilig stellen van de katholieke eredienst had men er geen regeling bij nodig, zoals die voor Roermond en Venlo zo zorgvuldig uit de kamfer was gehaald. Maastricht was immers een condominium van de hertog van Brabant samen met de prins-bisschop van Luik en dat gingen de Heren Staten niet betwisten; zij assumeerden als veroveraars eenvoudig de hertogelijke rechten van koning Philips, en dat zij, die zelf een heel kwartier van Brabant sessie weigerden in hun midden, zonder blikken of blozen onder die hoogste in de Nederlanden bestaande titel op het Maastrichtse stadhuis naast de prins-bisschop kwamen zetelen, kan hoogstens een heraldisch denkend man als Frederik Hendrik geamuseerd hebben, maar dat soort amusement hield hij wijselijk voor zich. Wat hij echter wel deed, was in november, bij zijn terugreis naar Den Haag, op diens eigen verzoek een bezoek brengen aan die Luikse bisschop, die namelijk tevens keurvorst van Keulen was, nog steeds dezelfde Ferdinand van Beieren, omtrent wie wij reeds ad acta stelden hoe van hem moeilijk verwacht kon worden dat hij heel erg verrukt zou zijn van zijn Hoog- | |
[pagina 387]
| |
Mogende buren. Niettemin had hij als bisschop van Luik bij Frederik Hendriks expeditie zeker niet tegen-, zelfs eerder meegewerkt, waarbij wij dan natuurlijk ook weer niet behoeven te vergeten dat zijn gezag daar ter plaatse iets tamelijk problematisch was. Met dat al had hij, hoezeer ook als van nature in hetzelfde kamp thuishorend, zozeer de koninklijke toorn in Madrid opgewekt, dat, aldus Philips IV, men eigenlijk Luik zou moeten bezetten en er een - uiteraard Spaans - fort bouwen om de zaak in bedwang te houden.Ga naar eind29 Om Frederik Hendrik - en, noteer dus, in het kader van diens reisroute - te ontvangen was keurvorst Ferdinand speciaal uit Bonn, zijn residentie, naar Kempen gekomen, waar de ontmoeting plaats had. En al kon hij, naar wij wel mogen veronderstellen, nog steeds niet beweren dat hij het allemaal zo aardig vond, dat moet eerder een stimulans dan een beletsel geweest zijn om die merkwaardige maar godzijdank protocollair toch wel plaatsbare Oranje-Nassau uit Den Haag naar best vermogen te vriend te houden. Wat wij dan ook kunnen gadeslaan is hoe deze Wittelsbacher, keurvorst en wel, die graaf van Nassau met zijn exotisch-verre prinsdommetje niet slechts een uur gaans tegemoet trekt, maar dat hij bovendien ‘le fit tousjours passer et asseoir audessus de luy, tant en son carosse qu'en tous autres lieux.’Ga naar eind30 Wie mogelijkerwijze niet beseft wat dit aan triomfantelijks inhoudt, neme bij dezen goede nota van het feit dat hem een essentieel aspect van het Ancien Régime nog ontgaat. |
|