Mijne porte-feuille(1828)–Js. M. Pfeil– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] De visch partij. wijze: Waar of mijn Rozalinde blijft. Voor mij, die doctor is mijn vrind, Die, als ik lekker smul, Mij niet berispt, of 't schaadlijk vindt, Dat ik mijn lust vervul. Hij moge me eens, een streng dieet Bevelen, dat is best, Doch zoo hij slechts van vasten weet, Ik schuw hem als de pest. Ik lees ook nooit in Beverwijck, a Die zoo veel kost verbiedt, Ligt had hij in zijne eeuw gelijk, Maar thans voorzeker niet, En wat men ons van Hippocraat, Of van Galenus meldt, 't Is alles afgezaagde praat, Waar 't hoofd mêe wordt gekweld. a J van Beverwijcks schat des gesontheijdt. [pagina 52] [p. 52] Neen, zulk een doctor staat mij aan, En kies ik uit den stoet, Die zegt: gij kunt uw gang wel gaan, Zoo lang 't uw smaak voldoet. Die man veroordeelt ook geen visch, Daar ik zoo veel van hou, Hij bragt mij vast tot ergernis, Als hij die wraken wou. Althans de schotel weet er van, Ik was een dappre gast; Die zich met vleesch vernoegen kan, Ik word met visch verrast. Niets vreemds, dat al in vroeger eeuw, De visch zoo werd gezocht, Hij werd, en dit is geen geschreeuw, Vaak voor een os gekocht. Zoo menig vischje als ik verslond, ('k Verhaal het voor gewis,) Voelde ik mij ziek! - ik werd gezond, En dartel als een visch. Maar 't is geen bagatel, er plaagt, Een graad mij in de keel, Schenkt in! zij moet er doorgejaagd! Die moeite kost niet veel. [pagina 53] [p. 53] Het was bij de ouden mêe bewust, Dat visch graag zwemmen wil, Men greep de flesch, en schonk met lust, Wie acht dit maar een gril? Wel aan, de flesch slaat bij de hand, Dat ieder mij verzell'! Wie snapt er van zijn groot verstand! Onze oudjens wisten 't wel. Schenkt in! het vischje smaakt ons goed, Men geev' hem nu wat vocht! De doop daar gij van proeven moet, Is ook, voorwaar! geen bogt. Schenkt in! elk toon' zich in zijn schik, Of hij baart ergernis, En blijft zoo op het oogenblik, Nog stommer dan een visch. Vorige Volgende