De rymwercken(1709)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een gebedlied, om Een behoude Landreyze. Op de wijze: Uyt mijnes herten gronde. 1. O God, soo hoog van waerde, Alwetent, Groot, en Sterk; Lucht, Water, Vuur, en Aerde Is uwer vingren werk; Wat is 'er dat 'er niet Maer komen voor uw' Oogen; Gy ziet het van om Hooge Al war Beneen geschiet. 2. Gy kent het Rijk der Plagen, En Zerel van de Dood, De meest verborge Lagen Zijn voor U naekt en bloot: [pagina 254] [p. 254] Het grouwzaem Roovers Rot, Dat in de diepe kuylen Des Aertrijks weet te schuylen, Is U bekent, ô God! 3. Wijl ik dan meen te vaeren Na d' een en andre Stad, Soo wilt my, Heer, bewaren En leyden langs het Pad; Dat veyligst is van all': Och! woud gy Leytsman wezen; Soo hoefd' ik niet te vreezen Voor eenig Ongeval. 4. Gy doet na Welbebagen, 't Staet alles in uw' Macht; Gy stiert en keert de Plagen: Gantsch Israëls Geslacht Ging door de Zee te Voet: Maer Pharäoos Tyrannen, En hy, met al zijn Mannen, Verzmoorden in den Vloet. 5. Doe Daniël gezmeeten Wiert inde Leeuwekuyl, Is hy niet opgegeten, Gy bond der Leeuwen muyl: Daer tegen de Propheet, Die 'r Woord van uwen monde. Niet volgde, wierd verslonden, Door eenen Leeuwen beet. 6. Gy kunt het Vuur verdoven; Dat bleek wel aen den brand Van Babel Vuurgeu Oven. De Wondren van uw' Hand [pagina 255] [p. 255] Zijn over al bekent; Dat yder kan bemerken De Grootheyt uwer Werken, Dien gy den Menschen zent. 7. Uw' Goetheyt heaft geen ende: Och! wilt dan ook aen my Uw trouwen Engel zenden; Staet ook mijn Maegden by; Die 'k derve voor een tijt, Op dat ik al mijn Vrinden, Mach na mijn Weerkomst vinden; In uwen Naem verblijt. Vorige Volgende