De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
[pagina 41]
| |
2.Zalig, als de dagtoorts zinkt
Zijn ons de avondstonden,
In wier schoot verkwikking blinkt,
Schaars bij dag gevonden. -
Meer verkwiklijk is het zoet,
Dat de liefde smaken doet.
| |
5.Hoe, - als 't westenwindje suist
Door de hooge abeelen,
En verkoelend om ons ruist, -
Voelt zich 't harte streelen!
Maar, meer streelt de dankbre traan,
Door menschlievendheid ontstaan.
| |
4.Als in zoelen Voorjaarsgloed
Daalt een milde regen,
Juicht elk, met een blij gemoed,
Om dien rijken zegen. -
Schooner juichtoon rijst omhoog,
Droogt de liefde 't schreijend oog.
| |
5.Liefde, telg des hemels! daal,
Waar ook lijders zuchten;
Dat uw oog hun pad bestraal'
En het leed doe vlugten!
Schittrend blinke - o liefde! - uw kracht
In des levens donk'ren nacht.
| |
6.Christen, voel tot liefdes pligt
U gestadig wekken!
Eenmaal zal ze in 't hoogst gerigt
Tal van schuld bedekken;
Eenmaal reikt zij u de hand
In het hemelsch Vaderland.
Mr.
|
|