[XI]
WILD EN WILDER SLOEGEN DE POORTERS EN ruwe ambachtslieden zich op de dijen en ontbloote knieën. De gerstenevel beet hen de oogen rood en deed hun stemmen tot heeschheid overslaan, terwijl zij den Meizang zongen. Om den met welriekende, kleurige kransen behangen spar dansten mannen en vrouwen den Meiendans. Op het plankier in den ruimen herberghof stampten en schoven vele snelle voeten in een wervel van dolle uitgelatenheid.
Nu gold het, wie zijn gezellinne het hoogst van den vloer kon heffen!
Als een veder voelde Beatrijs zich telkenmale omhoog getild. Neen, haar jonge vriendinne Hildegard werd niet dichter tot de Meizon geheven dan Egidius het háár vermocht te doen! Wellicht lachte Hildegard te luid en was haar lief, den blozenden Deddo, reeds de blauwe nevel in hoofd en beenen geslagen...
Beatrijs kon niet schateren en schelle kreten van opwinding geven. Doch lijk diamanten straalden haar oogen en haar wangen gloeiden.
‘Ons derde Meifeest, vrouwe Beatrijs!’ sprak Egidius hijgend, terwijl hij haar nederzette en zij in lichte omarming bleven stilstaan.
Geen acht gaven zij op den jubel der toeschouwers, die het zegevierend paar te huldigen zochten in verdubbelde blijdschap, wijl hun monden gelegenheid vonden te luider feestkreten tegen den blauwen hemel aan te stooten.
Totdat de reidansers het paar uit den kring botsten en zij op den verlaten boomgaard toetraden, alwaar zij zich met diepe ademteugen uitstrekten onder een bloeienden perzikboom. Zoel speelde de wind door het gebladerte en verkoelde weldadig hun verhit gelaat. Een merel tripte onbeschroomd voor hen heen, terwijl hun lippen elkander ontmoetten in liefdes eeuwiglijk jongen kus. Van dichtbij loeide een uitbundig kerelslied uit feestende kelen over hen heen en