De monumenten in de gemeente Maastricht. Deel 2
(1974)–E.O.M. van Nispen tot Sevenaer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina *33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XVI.
O.L. Vrouwekerk. Plattegrond van de kerk met de kloostergang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Tweede stuk]De onze lieve vrouwekerk, de Sle-Vrouwe, Parochiekerk met den rang van basilica minor, onder den titel O.L. Vrouwe-Hemelvaart.Afb. 448. De O.L. Vrouwe- en de St. Nicolaaskerk, naar een teekening van J. de Beyer in de Albertina te Weenen.
(Foto van Prof. Hamann te Marburg.) bock & willemsen, Antiquités sacrées, 1873. - diepen, dr. h.a. Die romanische BauplastikGa naar margenoot+ in Klosterrath, Würzburg 1926. - doppler, dr. p. Geschiedenis van O.L. Vrouw... ‘Ster der Zee’. - flament, a.j.a. Notice sur l'église N.D. à Maestricht, 1912. - Dezelfde, Het Huis Oud & Nieuw 1913, blz. 78; 1915, blz. 88. - habets, j. Historische beschrijving der Kerk van O.L. Vrouw, in Public. XXIII (1886), met uitvoerige litteratuuropgave. - van heylerhoff, Annuaire 1827. - ligtenberg, dr. raphael, Die Romanische Steinplastik 1918. - monchamp, mgr. g. Une inscription mérovingienne inédite à Glons, in Bulletin de l'acad. roy. de Belgique, 1901, no. 6. - nispen tot sevenaer, jhr. dr. e. van, Maastrichtsche Grafsteenen (Public. 1937 e.v.). - paquay, j. Les origines chrétiennes dans le diocèse de Tongres, in Bulletin de la soc. scientifique et littéraire du Limbourg XXVII (1909) p. 21-166. - schaepkens, al., De l'époque du choeur de l'église N.D. à Maestricht in Annales de l'acad. d'archéologie de Belgique, VII (p. 188). - sprenger w. Over de Grafzerken der O.L. Vrouw, in de Maasg. 1918. - weischer. dr. l., in Studien zur Holländisch-Limburgischen Romanik (1934). - welters, a. Gids der O.L. Vrouwekerk te Maastricht. - Dezelfde, Gebedskapiteelen in de O.L. Vrouw, Het Gildeboek 1925, blz. 139.
Verschillende afbeeldingen van a. rademaker, j. de beyer e.a komen voor in de TopografischeGa naar margenoot+ Atlas van het oudheidkundig genootschap; gravures in de 1000 Gezichten. Litho's van A. Schaepkens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het feit, dat St. Servaas († 384) uit Tongeren de wijk nam naar Maastricht, geeft eenigen grond te vermoeden, dat zich hier in zijnen tijd eene gemeente van christenen bevond. Daar de oudste bronnen niet vermelden, dat hij er eene kerk stichtte, moet men aannemen, dat er reeds eene bestond, en is het in ieder geval onbegrijpelijk hoe Paquay met zooveel stelligheid aan St. Servaas de stichting van een aan O.L. Vrouw gewijd bedehuis kon toeschrijvenGa naar voetnoot1). Dit klemt te meer, omdat de woorden van Gregorius van Tours ‘(Servatius) vero ad Trajectensem urbem accedens modica pulsatus febre recessit a corpore’ te verstaan schijnen te geven, dat Servatius reeds vóór hij aankwam te Maastricht ziek werd en stierfGa naar voetnoot2). Even weinig grond als voor Paquay's bewering zie ik dan ook voor de door het Kapittel van O.L. Vrouw steeds hardnekkig verdedigde stelling, dat Servatius den bisschopszetel van Tongeren naar hunne Kerk zou hebben overgebracht. Wel noemt Gregorius van Tours hem ‘Trajectensis episcopus’, maar dit is in overeenstemming met den toestand in zijnen (Gregorius') tijd, daar Heriger verhaalt, dat Monulphus, tijdgenoot van Gregorius, den zetel overbracht naar MaastrichtGa naar voetnoot3). Met de vraag wat verstaan moet worden onder het overbrengen van den zetel zullen wij ons niet verder bezig houden; het vóór en tegen van verschillende opvattingen is besproken door Dr. Edm. Jaspar in de Public. van 1927. Al bestaat er geen reden aan te nemen, dat St. Servaas de O.L. Vrouwekerk heeft gesticht, er zijn toch wel aanwijzingen om deze kerk voor ouder te houden dan die van St. Servaas. Voor de Ve eeuw is de aanwezigheid van Christenen, en daarmede de waarschijnlijkheid van het bestaan eener kerk te Maastricht, bewezen door de in de St. Servaaskerk gevonden christelijke grafsteenen van Amabeles en Aluvefa, die beide van omstreeks 450 moeten dagteekenenGa naar voetnoot4), en de onlangs ontdekte van Felegaridus, welke niet ouder is dan de Vle eeuwGa naar voetnoot5). En dat de toen bestaande kerk te indentificeeren is met de O.L. Vrouwekerk, dat deze althans eerder gesticht is dan die van St. Servaas, mag wel worden opgemaakt uit de verschillende gegevens waaruit blijkt, dat zij zekeren voorrang boven de laatste genoot, o.a. hierin bestaande, dat de inhuldiging en de uitvaartdienst der Luiksche bisschoppen binnen hare muren moesten geschiedenGa naar voetnoot6) en dat ook de synodale rechtbank er zeteldeGa naar voetnoot7). Uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verklaring in 1243 door de Luiksche schepenen te Maastricht gegeven betreffende de rechten van den bisschop, blijkt voorts, dat de maten voor koren, wijn en laken en de roede, waarmede land gemeten wordt, bewaard werden in de O.L. VrouwekerkGa naar voetnoot1), waar, blijkens eene verklaring van 1513 ook de privilegiën der stad berusttenGa naar voetnoot2). Terwijl ook de omstandigheid, dat de St. Servaaskerk buiten en de O.L. Vrouwekerk binnen de omwalling heeft gelegen van het Romeinsche Maastricht, wel als eene aanwijzing mag worden beschouwd voor den hoogeren ouderdom van de laatsteGa naar voetnoot3). Van een kerk uit den tijd van den H. Servatius zijn binnen het Romeinsche castellum weliswaar geen sporen gevonden, maar het in 1921 opgegraven gebouw, dat vermoedelijk een kerk geweest is (vgl. hiervoren Plaat II, en blz, 36 v.v.) dagteekent wellicht uit den tijd van Sigibert III (vgl. hetgeen hierna wordt medegedeeld over de kerk te Glons). Volledige zekerheid betreffende het bestaan eener kerk bezitten wij echter eerst voor de tweede helft der negende en voor de tiende eeuw, doordien de herinnering is bewaard gebleven aan schenkingen in dien tijd haar gedaan. De door Franquinet uitgegeven kalendaria uit het eind van de XIIIe en XIVe eeuw herdenken nl. op 8 JanuariGa naar voetnoot4) Franco, van 856-903, bisschop van Luik, die de kerk van Wijk aan de O.L. Vrouw schonk, op 19 MeiGa naar voetnoot5) zijnen opvolger bisschop Stephanus (903-921), die de kerken van Veldwezelt en Kessel gaf, op 11 AprilGa naar voetnoot6) bisschop Hugo (945-947) en op 28 OctoberGa naar voetnoot7) bisschop Eraclius (956-972), die de kerk van Glons zou hebben gegeven. Deze laatste schenking biedt eenige moeilijkheid, daar de kalendaria ‘Everardi episcopi’ in plaats van Eraclii te lezen geven. Dat de O.L. Vrouwekerk bezittingen had te Glons, blijkt nog uit charters van 1148, 1157 en 1225Ga naar voetnoot8). En daar een Everardus vóór de XIIIe eeuw onder de Luiksche bisschoppen niet voorkomt, is deze naam zeker eene verschrijving, terwijl de verwisseling met Eraclius niet zoo bevreemdend is, als zij op het eerste gezicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijkt, daar deze laatste naam o.a. ook als Everaclus en Everacrus geschreven werdGa naar voetnoot1). Dat Eraclius' sterfdag afwisselend als 27 en 28 October wordt aangegevenGa naar voetnoot2) maakt de verbetering der schrijffout wel volkomen zeker. Door de schenking van bisschop Franco is dan het bestaan der kerk omstreeks 900 volkomen zeker, en indien een scherpzinnige gissing van Kurth en Paquay voor juist mocht worden gehouden, dan zou de gift van bisschop Eraclius ons in staat stellen de geschiedenis der O.L. Vrouwekerk zelfs tot in de zevende eeuw te achterhalen. De zaak is, dat men in de kerk van Glons eenige stukken Jurakalksteen heeft ingemetseld gevonden, fragmenten van een ouder gebouw, waarvan drie opschriften dragen en vier met ornamentaal beeldhouwwerk zijn versierdGa naar voetnoot3). Twee der opschriften hebben betrekking op de stichting van een gebouw. Het eene luidt, volgens de verklaring van Mgr. Monchamp, ‘Crodoaldus heeft ten tijde van Koning Siegbert [dit gebouw] doen maken’, en zou, op grond van den lettervorm, op Siegbert III moeten doelen (633-656). Het andere meldt de wijding eener kerk: ‘op den eersten October [is] de wijding dezer kerk’, en wordt door Mgr. Monchamp in de eerste helft der VIIIe eeuw gesteld. De gebeeldhouwde stukken houdt Mgr. Monchamp voor even oud als het eerste opschrift en hij meent, dat al deze fragmenten overblijfselen zijn van een slotkapelletje, waarbij later eene kerk zou zijn aangebouwd. Kurth nu was van meening, dat vóór de Xe eeuw in het Luiksche slechts bij uitzondering en dan alleen in de steden, steenen kerken zijn gebouwd en giste daarom, dat de te Glons gevonden fragmenten herkomstig zouden zijn van een kerk uit een stad in de buurtGa naar voetnoot4), Tongeren of Maastricht, en Paquay meent bepaaldelijk, dat zij tot de afbraak hebben behoord van een vroegere (O.L. Vrouwe)kerk te MaastrichtGa naar voetnoot5). Hij interpreteert het door Monchamp voor een † gehouden teeken, dat het wijdingsopschrift voorafgaat, als het overblijfsel van een doorstreepte , afkorting van pridie, leest dus: ‘den dag vóór 1 October [is] de wijding dezer kerk’ en wijst er dan op, dat volgens de kalendaria, het wijdingsfeest der O.L. Vrouw op 30 September werd gevierd. Men kan aannemen, dat ook na den bouw eener nieuwe (O.L. Vrouwe)kerk als dag voor het kerkwijdingsfeest de datum der oudere wijding is aangehouden en dan zou dus de steen te Glons juist den datum dragen van de consecratie der Maastrichtsche O.L. Vrouw. Daar deze, gelijk wij zagen, het patronaatsrecht van de kerk te Glons bezeten heeft, en als zoodanig gehouden was bij te dragen in hare bouwkosten, kan men aannemen, dat zij deze verplichting is nagekomen door bouwstoffen te leveren en daarvoor ook afbraak van haar eigen gebouw heeft gezonden. Deze onderstelling sluit in, dat de O.L. Vrouwekerk geheel of gedeeltelijk is afgebroken in het tijdvak, gedurende hetwelk zij de kerk van Glons bezat. In 1143 nu was het patronaat van deze kerk gedeeltelijk in het bezit van de St. Laurensabdij te Luik, naast welke verschillende mede-collatoren bekend zijn, waaronder de O.L. Vrouwekerk te Maastricht niet meer voorkomt, en die in 1187 de beschikking over hun recht aan den abt van St. Laurens opdroegen. Tusschen 972 - dood van Eraclius - en 1143 zou dus eene belangijke verbouwing of geheel nieuwe bouw van de O.L. Vrouw moeten geschied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XVII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XVII.
O.L. Vrouwekerk. Westbouw en koor vóór de restauratie, naar teekeningen van den Rijksarchitect ad. mulder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. Inderdaad blijkt, - voeg ik aan Paquay's betoog nog toe - dat in 1018 iets dergelijks heeft plaats gehad. Zoo is er dan wel een aardige reeks van met elkander kloppende feiten, die deze vernuftige hypothese aannemelijk maken. Maar haar grondslag: dat voor de Xe eeuw een steenen dorpskerkje ondenkbaar zou zijn, is dunkt mij, volkomen wankel, sinds de stevigste regel nu eenmaal door uitzonderingen wordt bevestigd, en haar meest overtuigende bekrachtiging: de datum der wijding, berust op eene lezing van het opschrift, die, naar het mij voorkomt, in strijd is met wat de steen te zien geeftGa naar voetnoot1). Zonder te kunnen zeggen, dat de te Glons gevonden fragmenten niet van eene Maastrichtsche (O.L. Vrouwe)kerk afkomstig zijn, moet ik daarom bekennen zulke herkomst voor niet meer dan een volkomen onbewezen mogelijkheid te houdenGa naar voetnoot2). Het feit van de aangehaalde schenkingen aan de kerk van de O.L. Vrouw bewijst in ieder geval, dat LenaertsGa naar voetnoot3) dwaalde toen hij aan bisschop Notger de oprichting toeschreef van ‘eene parochiekerk van O.L. Vrouw te Maastricht’. Op het voetspoor van Fisen, heeft Lenaerts ook bericht, dat Notger het kapittel van Malone overbracht naar de O.L. Vrouwekerk, en hoewel hiervoor nergens bevestiging gevonden wordt, schijnt Kurth het niet onaannemelijk te achten (I, p. 191, n. 3). Nog minder zekerheid bestaat er ten aanzien van het in de geschriften over de O.L. Vrouwekerk steeds herhaalde bericht, dat zij in het jaar 1000 door brand is geteisterd. Ik heb geen andere bron daarvoor kunnen vinden dan de kroniek van van gulpenGa naar voetnoot4) en het schijnt wel, dat deze het aan van heylerhoff ontleend heeft door een zeer vrijmoedigen uitleg van diens, overigens volkomen onbewezen, mededeelingGa naar voetnoot5), dat zich in het archief der kerk een volledige reeks rekeningen sinds het jaar 1000 bevond (!). Eenige waarschijnlijkheid bezit dit bericht intusschen, omdat kort na 1000 aan de O.L. Vrouwekerk gebouwd blijkt te zijn. In het Chronicon Cameracense (III, 19, M.M.G.H., VII, p. 471) wordt nl. van den Luikschen bisschop Balderik (1008-1018) verhaald, dat hij een crypt heeft gesticht in de O.L. Vrouwekerk, waarboven reeds een altaar was opgericht en dat geheel dit werk in 1018 instortte, op den dag zelf, waarop hij, na nog in de kerk gebeden te hebben, zich inscheepteGa naar voetnoot6). Zonder uitzondering hebben de schrijvers over de O.L. Vrouwekerk dit bericht in verband gebracht met de groote crypt onder het koor der kerkGa naar voetnoot7). Er is echter geen enkele reden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarom niet de westelijke crypt bedoeld zou kunnen zijn. Dat ook boven deze crypt een altaar stond, blijkt uit het uit 1380 dagteekenende cijnsboek der altaren, dat een ‘altare sancti Nycolai sub campanis’ vermeldtGa naar voetnoot1), hetwelk wij ongetwijfeld boven de westelijke crypt hebben te zoeken, daar deze in 1501 genoemd wordt ‘parva crypta sub campanis’Ga naar voetnoot2), terwijl het in deze crypt staande altaar aan den H. Joannes Ev.' gewijd wasGa naar voetnoot3). Het spreekt trouwens vanzelf, dat zich in het westkoor boven de crypt een altaar bevond. En het wil mij voorkomen, dat eer de westelijke dan de oostelijke crypt bedoeld is, omdat, indien Balderik de oostelijke crypt gesticht had, dit blijkbaar het begin zou zijn geweest van den bouw eener nieuwe kerk, welke belangrijke onderneming zeker niet zou zijn aangeduid met de woorden: ‘hij stichtte een crypt in het munster van O.L. Vrouw’, dus in een bestaand gebouw. Gold zijn werk echter alleen den bouw van een westkoor bij een reeds aanwezige kerk, dan is deze uitdrukking, zooal niet overduidelijk, toch niet bevreemdend. Wat, tenslotte, m.i. het wel zoo goed als zeker maakt, dat Balderik het westkoor stichtte, dat is het volgende. Sinds de oprichting van het Kapittel omstreeks 990 moest het oostkoor natuurlijk voor de collegiale diensten worden bestemd. Voor de parochiale officies ontstond dus de behoefte aan een andere ruimte. De zorg voor de parochie werd in 1273, toen zij, ‘meer dan tweeduizend zielen’ betrof, van den proost overgedragen op Deken en Kapittel, die zich verbonden den priester, aan wien zij de zielzorg wilden zien toevertrouwd (den plebaan) aan den proost voor te dragenGa naar voetnoot4). Maar het samengaan van tweeërlei diensten in hetzelfde gebouw gaf toch, vooral bij huwelijken en uitvaarten, aanleiding tot moeilijkheden en twist, en daarom kwamen Deken en Kapittel in 1342 met den plebaan overeen de parochie over te brengen naar een nieuwe, vlak bij de O.L. Vrouwe te bouwen kerkGa naar voetnoot5) en deze, in 1343 reeds gewijd, blijkt dan onder het patronaat van de heiligen Lambertus en Nicolaas te zijn gesteld,Ga naar voetnoot6) en wordt voortaan bepaaldelijk naar den laatste genoemd. Wij zagen reeds, dat het altaar in het westkoor aan den H. Nicolaas gewijd was - voeg ik hier nu nog bij, dat het in een stuk van 1326 ‘het parochiaal altaar van St. Nicolaas in O.L. Vrouwekerk’ genoemd wordt,Ga naar voetnoot7) dan is het niet gewaagd hieruit te besluiten, dat het westkoor ten behoeve der parochiale diensten gesticht is, nadat het oostkoor - vermoedelijk juist onder Balderik's onmiddellijken voorganger Notger - ingeruimd was moeten worden aan het Kapittel. Wij zien dan in de O.L. Vrouwekerk gebeuren wat in tal van Duitsche kerken geschied is: onder de redenen, waarom daar westkoren werden gebouwd noemt OtteGa naar voetnoot8) het ontstaan van nieuwe stichtingen bij oude kerken en vervolgt dan: ‘So erklärt sich auch, dass in vielen Fällen der Ostchor dem Stifte, der Westchor der Pfarrgemeinde überwiesen wurde, das Gebäude also zwei Kirchen in sich vereinigte’. Ik vermoed, dat de westbouw ook nog voor een andere bestemming is gesticht. Hij heeft nl. op de tweede verdieping een, langs breede trappen in de beide traptorens toegankelijke, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ruime zaal, die blijkens de structuur van haren oostwand, nimmer met de kerk in verbinding heeft gestaan en dus niet als tribune bedoeld was. (Vgl. afb. 458.) Nu weten wij, uit het reeds vroeger aangehaalde charter van 1132, dat, volgens een ‘door lang gebruik tot wet geworden gewoonte’, het zendgericht voor de parochies van O.L. Vrouw en St. Servaas, onder voorzitterschap van den aartsdiaken, in de O.L. Vrouwekerk zetelde. In 1297 hield de synode, ‘als van ouds’ zitting in de Kapittelzaal,Ga naar voetnoot1) in 1456 in het schoollokaal der kerk, dat dan tevens voor kapittel blijkt te dienen.Ga naar voetnoot2) De nog bestaande kapittelzaal (thans sacristie) hoort tot de laat-romaansche deelen van het gebouw. Dat een westbouw voor de synodale rechtspraak diende, weten wij o.a. uit het voorbeeld der kerk te Werden, waar in het inwijdingsbericht van den westbouw, uit 943, is aangegeven: ‘quicquid ad synodalia pertinet, in ea exigatur’Ga naar voetnoot3). Ik geloof daarom, dat de westbouw van de O.L. Vrouwekerk mede gesticht is om een zaal te verkrijgen voor de zittingen van het kapittel en de synode, en dat hij deze bestemming behouden heeft tot de nieuwe, gelijkvloers en dus gemakkelijker gelegen, kapittel- en schoolzaal voor dit doel in gebruik kon worden genomen. De ruimte boven deze zaal diende en dient thans nog tot klokkenzolder, waardoor de aanwijzing der ligging van westcrypt en St. Nicolaasaltaar als ‘sub campanis’ verklaard wordt. In de tegenwoordige gedaante is het bovendeel van den westbouw, blijkens de vormen uit den z.g. overgangsstijl, jonger dan het overige. Het heeft daarom misschien wel eenig belang hier alvast aan te teekenen, dat de O.L. Vrouwekerk in 1189 klokken bezat, blijkens de in dat jaar door Paus Urbanus III gegeven bul, waarbij den kanunniken werd toegestaan: ‘cum... generale interdictum terre fuerit... clausis ianuis, exclusis excommunicatis et interdictis, non pulsatis campanis, suppressa voce divina, officia celebrare’.Ga naar voetnoot4)
Behalve een reeks van giften, is ons uit de geschiedenis der kerk vóór de vijftiende eeuw slechts weinig bekend. De overlevering wil, dat de H. Bernardus er den tweeden kruistocht heeft gepredikt; uit het verhaal van een zijner reisgenooten blijkt echter alleen, dat hij er in 1147 heeft overnacht van 15 op 16 Januari en er de Mis opgedragen.Ga naar voetnoot5)
In ieder geval was er dus in 1018 eene kerk in aanbouw. Geschreven berichten over de bouwgeschiedenis ontbreken verder geheel en al, zoodat wij alleen door de studie van het monument zelf meer daarvan kunnen achterhalen.
K. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Die studie leert dan ook, dat er in XII B belangrijke vernieuwingen hebben plaats gehad,Ga naar margenoot+ dat in de XIIIe eeuw een portaal aan de noordzijde van den westbouw aan de kerk isGa naar margenoot+ toegevoegd en dat XVc een kapel - de kapel van de Merode - in het verlengde van ditGa naar margenoot+ portaal is opgetrokken. In 1325 schonk Paus Johannes XXII een aflaat aan al de geloovigen, die door geldelijke bijdragen de kerk van O.L. Vrouw, welke reparatie noodig had, ondersteunden (Habets, blz. 334). Ga naar margenoot+ In het midden-XVI richtte men ten Noorden van de kerk een nieuwe kruisgang op. Ga naar margenoot+ Typeerend is de vermelding in den Inventaris der Arch. van O.L. Vrouw (Depot R.A., Maastricht) van het versmelten van het zilveren voetstuk van het hoofd van St. Lambertus en de aanteekening, die Renerus van Meer maakte, toen hij den 2en October 1579, dus drie maanden na de inneming der stad, door het kapittel tot rector van het altaar der H.H. Michaël en Thomas werd benoemd; hij getuigt: ‘nulla mihi tradita sunt altaris ornamenta sed in oppidi dilapidatione oblata sunt omnia’ (Franquinet, Invent. II, blz. 13, noot 2).Ga naar margenoot+ Bij de wet van 25 November 1797 werd het kapittel van O.L. Vrouw opgeheven en de kerk gesloten. Alle eigendommen en meubels werden verkocht en het kerkgebouw kreeg de bestemming van loods, werkplaats, tenslotte van garnizoenssmederij. Een poging van het kerkbestuur der parochie van St. Nicolaas om de O.L. Vrouw terug te krijgen, mislukteGa naar margenoot+ in 1828, maar werd met succes bekroond in 1837, toen bij K.B. van den 18en April de kerk werd afgestaan onder voorwaarde, dat vóór 15 Mei een bedrag van 15000 gldn aan het Departement van Oorlog zou vergoed worden. In September leverde de bouwmeester Janimé eene ‘opgave der noodige uitgaven en nog te doene kosten ter instandbrenging’ der kerk ten bedrage van 8689 gldn; - den 10en October werd de kerk opnieuw ingezegend (L.A.J. Keuller in de ‘Limburger Koerier’ van 9-1-1915 en J. Sprenger, Maasg. 1938, blz. 53 e.v.).Ga naar margenoot+ De voorloopige restauratie werd door een grondige (van 1887-1917) gevolgd door architect Sprenger onder leiding van Dr. Cuypers. Na de opheffing van het kapittel is een gedeelte der meubelen overgebracht naar de naburige St. Nicolaaskerk; een betimmering (XVIII) werd uit de kerk verwijderd, evenals eenige schilderijen; een gedeelte ervan kwam terecht in de kerk van Meerssen, een ander in het huis ‘de Torentjes’ te St. Pieter. Ga naar margenoot+ Met Paschen 1933 werd de parochiekerk verheven tot den rang van Basilica minor.
Ga naar margenoot+ De met 7o zuidelijke afwijking georiënteerde KERK ligt ten deele boven de grondslagen van het Castellum (vgl. hiervoren, afb. 11) en met haar westgevels aanGa naar margenoot+ het O.L. Vrouweplein, met haar zuidgevels aan de O.L. Vrouwestraat, met haar hoogkoor aan het zuidelijk einde der Groote Stokstraat. Aan haar noordzijde strekt zich de pandhof uit, op nagenoeg rechthoekig grondplan. Aan zijn oostelijke gang is o.a. de vroegere kapittelzaal - thans sacristie - met de oostwaarts hieraan grenzende St. Annakapel - thans doopkapel - gelegen, terwijl de noordelijke arm begrensd wordt door de huizenrij aan de zuidzijde der Plankstraat - o.a. door de pastorie en het overblijfsel van het koorGa naar voetnoot1) der voormalige St. Nicolaaskerk in het Hotel Derlon -; de westelijke arm ligt achter de huizenrij aan het O.L. Vrouweplein. Tusschen deze huizenrij en den noordkant van den westbouw ligt het westelijk zijportaal der kerk, haar hoofdingang, die naar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuiden toegang geeft tot de kerk, en naar den westelijken arm der kruisgang door een doorgang in haar oostwand; oostwaarts van deze kruisgangtravee is in de as van het portaal uitgebouwd een kapel, - de kapel van de Mérode, - vroeger als doopkapel in gebruik en thans bekend als de kapel der ‘Sterre der Zee’; zij is rechthoekig en telt twee gewelfde traveeën. Bij gelegenheid der restauratie is het plein, dat in verband met zijn bestemmingGa naar margenoot+ als kerkhof, was opgehoogd, afgegraven.
Tegen een hoogen, door ronde traptorens geflankeerden, rechthoekigen, westbouwGa naar margenoot+ met krypt onder het koor, sluit het door pijlers in drie beuken verdeelde, (thans) geheel overwelfde, basilicale schip aan. Dit bestaat uit een, over de volle breedteGa naar margenoot+ doorloopende, bijna zelfstandige voorhal met galerij, waarop naar het Oosten drie, nagenoeg vierkante, middenbeuk-traveeën volgen. Hiervan heeft de eerste en de derde te weerszijde twee lage zijbeuktraveeën, de tweede echter slechts één hoogere en transeptachtige zijbeuktravee. Een volgende, vierde, middenbeuktravee vormt de kruising, waaruit zich naar het Noorden en naar het Zuiden, een dwarsbeukarm van drie traveeën tot voorbij de zijbeuken uitstrekt. Een smalle vóórtravee verbindt de zuilenrij van het halfronde priesterkoor met kooromgang met de iets wijdere kruising. De kooromgang wordt geflankeerd aan elke zijde door een toren met portaal, dat toegang geeft tot den dwarsbeuk; hiernaast een vierkant zijkoortje met halfronde absis. Onder kruising, priesterkoor en kooromgang strekt zich een krypt uit, in verband waarmee de vloer van deze deelen hooger ligt dan die in het schip. Te weerszijden naast de krocht bevindt zich onder de meest westelijke travee der kooromgang de benedenbouw van een ouderen koortoren.
De kerk heeft binnenwerks een totale diepte van 66.67 M., waarvan 7.52 M. voorGa naar margenoot+ den westbouw, 35.15 M. voor schip met voorhal en 24 M. voor viering en koor. Hare breedte bedraagt binnenwerks, gemeten over de drie beuken 22.85 M., in het dwarspand 41.45 M. en in het koor met de omgang 17.10 M. De middenschipstraveeën zijn tusschen de muren 10.60 M. breed en tusschen de gordelbogen gemiddeld 9.50 M. diep. De nok van het dak ligt op een hoogte van 24.35 M. boven den kerkvloerGa naar voetnoot1), de onderkant der sluitsteenen van de gewelven in den voorhal 18.20 M. en in het schip 19.17 M. De onderkant van de gewelven der lage zijbeuk-traveeën ligt, waar deze aansluiten tegen de scheibogen, 11.45 M. boven den kerkvloer; in de hooge zijbeuktraveeën ligt het tongewelf tegen den buitenmuur 13.90 M. en tegen den scheiboog 15 M. boven den vloer. De sluitsteenen van de transept-gewelven liggen 13.70 M. boven den vloer. De onderkant van het gewelf der concha ligt op zijn hoogste punt 17.30 M. boven den koorvloer, die 1.94 M. hooger ligt dan de vloer der kerk. In de kooromgang ligt het onderste gewelf 7.20 M. en de vloer der galerij 7.75 M. boven den koorvloer; het bovenste gewelf 5 M. boven den vloer der galerij. De vloer der oostelijke crypt ligt 3.85 M., die der westelijke crypt 2.14 M. onder den kerkvloer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 449. O.L. Vr. Kerk. De westbouw uit het Zuid-Westen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kruisgang omsluit een hof van gemiddeld 19.55 M. bij 25.30 M. Zij is tusschen de muren in den oostelijken gemiddeld, in den westelijken arm 4.25 M., in den noordelijken arm 4.80 M. breed. De sluitsteenen van hare gewelven liggen 6.60 M. boven den vloer.
Voor het muurwerk en de gewelven is gebruik gemaakt van kolenzandsteen, gewoneGa naar margenoot+ en harde mergel, Naamsche steen (calcaire) en baksteen; voor eenige zuiltjes van kolenzandsteen; voor de kapiteelen van zachte en harde mergel. Het muurwerk bestaat in hoofdzaak uit wanden van breuksteen of van mergel met een vulling van steenbrokken of van grint. Er komen zeer dunne voegen voor in de oostelijke krocht, in den ouden absiswand (onder den modernen mantel) en in de wanden der koortorentjes. Bij de restauratie is bovendien gebruik gemaakt van grèz, petit granit en Maassteen.
Behalve het reeds genoemde portaal, dat ten Noorden naast den westbouw aan hetGa naar margenoot+ O.L. Vrouweplein gelegen is, heeft de kerk nog een toegang zuidelijk van den westbouw in den westwand van de voorhal. Voorts staat de kerk rechtstreeks in verbinding met den oostelijken arm der kruisgang door een portaal in haar noorderzijbeuk, terwijl de voormalige kapittelzaal vroeger rechtstreeks uit de kruisgang toegankelijk was en het thans nog is uit het noordelijk dwarspand; deze zaal is tevens verbonden met de voormalige St. Annakapel, die op haar beurt door een, niet oorspronkelijke, deur in verbinding staat met het noordelijk, op het transept geopend, zijkoortje. De portalen in de torentjes aan den oostwand van het transept zijn reeds vermeld.
De westbouw bestaat uit een rechthoekig middendeel, geflankeerd doorGa naar margenoot+ ronde traptorens. Het muurwerk van den westbouw is tot op ongeveer zevenGa naar margenoot+ achtste zijner hoogte (aan de torens iets hooger) opgetrokken van ruwe blokken kolenzandsteen in ongelijke lagen, daarboven van regelmatiger werk in mergel; bij de torens is dit regelmatig werk van mergel eveneens hooger aangebracht. Het rechthoekig middendeel van den westbouw, oprijzend zonder plint, heeft op ongeveer 14 M. boven den grond een versnijding en op 25.50 M. een geprofileerde waterlijst, waarboven het mergelwerk begint. Dit vormt een verdieping, waarvan de voor- en achtergevel afgesloten zijn met een geprofileerde kroonlijst als voet van het tusschen de traptorens ingesloten zadeldak. Bij de herstellingen in de jaren 1915-1916 is dit dak tot zijn oorspronkelijke helling onder een hoek van 30o teruggebracht, welke helling door moeten op de wanden der torens was aangegeven, terwijl het vóórdien een helling had van 52o. De nok van het met leien bedekte dak, thans 29.15 M. boven den grond, lag vóór de restauratie op 33.20 M. In den westwand bevinden zich geheel onderaan drie rondboogvenstertjes ter verlichting van de krypt, hooger, ten behoeve van de koorruimte, twee grootere rondboogvensters, waartusschen een klein (heropend) rond venster; weer hooger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee ronde vensters, boven de versnijding drie lichtspleten en, halverwege tusschen de versnijding en de waterlijst, een klein rechthoekig venster. Deze vensters zijn bij de restauratie heropend, zooals ook die van de krocht, welke in verband met de (sedert weer afgegraven) ophooging van het terrein waren dichtgemetseld, doch in 1901 zijn heropend; een plint van Naamsche steen werd toen tevens verwijderd.Het bovengedeelte in mergel is verlevendigd door drie groote, en twee kleinere spaarvelden er tusschen in; de halfcirkelvormige bogen, die deze spaarvelden dekken, rusten op gekoppelde zuiltjes van Naamsche steen (calcaire), met basementen van harde mergel, voorzien van hoekblaadjes en met kapiteeltjes van hetzelfde Afb. 450. O.L. Vr. Kerk. Zuid-toren van den westbouw.
materiaal in de vormen van den overgangsstijl. Daar de groote spaarvelden elk door twee bogen op één tusschenzuiltje zijn onderverdeeld, zouden er in het geheel acht velden worden gevormd, maar het middelste, breede, spaarveld is met een boog gesloten en met een wijzerbord bekleed. De andere, door bogen overspannen vlakken zijn doorbroken door een rondbogig galmgat. Boven de spaarvelden is een rijk geprofileerde kroonlijst aangebracht. Alle vensters zijn van schuine dagkanten voorzien. De ronde torens, die het middendeel flankeeren, hebben een plint en op 9 M. boven den grond een versnijding, waarboven zij recht omhoog gaan (beide uit het lood hellend) tot ruim 28 M., waar zij op een eenvoudige waterlijst de latere verhooging in mergel dragenGa naar voetnoot1). Dit gedeelte in mergel is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XVIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XVIII.
O.L. Vrouwekerk. Zuidgevel naar een teekening van den Rijksarchitect ad. mulder. (Opgemeten in 1882.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door waterlijsten in vier kleine, steeds iets versneden, geledingen verdeeld. De torens dragen een achtzijdige, houten, pyramide-spits, belegd met strooken lood, gedreven om kepersgewijs geplaatste roeflatten tusschen de ribben. De torens hebben in het gedeelte van kolenzandsteen smalle, rechthoekige lichtspleten en rondboogvensters met rechte dagkanten; in het gedeelte van mergel, onder de eerste lijst, een rondboogvenster met rechte dagkanten. De twee bovenste geledingen zijn versierd met, door zuiltjes gedragen bogen; in de onderste zijn zij ten getale van acht en onder iederen boog bevindt zich een rondvenster, terwijl er in de bovenste twaalf zijn met evenveel, smalle, rondboogvensters. De zuiltjes staan op, meerendeels van hoekblaadjes voorziene, basementen en hebben kapiteelen met ornament in den overgangsstijl. (Afb. 450.) Boven het dak der kerk zijn in den oostwand van het middendeel zichtbaar drie dichtgemetselde, breede, door dubbele rondbogen ontlaste, openingen, waarschijnlijk de oorspronkelijke galmgaten, waarvan thans de middelste geheel en de twee zijwaartsche grootendeels aan het oog zijn onttrokken door de kap van het middenschip, zoodat zij wijzen op het vroeger bestaan van eene andere bedaking. Daarboven, in de latere verhooging een rij van zeven smalle galmgaten, waarvan dat bij den noordelijken hoek, breeder dan de andere, is dichtgemetseld. Ten Noorden van den westbouw staat het hoofdportaal der kerk, een rechthoekGa naar margenoot+ met gevels aan den oost- en den westkant; deze zijn verbonden door een met leien gedekt zadeldak. De westgevel bestaat uit een sober Romaansch onderstuk, van harde mergel, op een 0.70 M. hoogen voet van Naamsche steen, en een bovenhelft, van mergel, met kapiteelen en beelden van Fransche kalksteen in rijke XIIIe eeuwsche vormen. Het onderstuk, waarin een breede poort, welker halfronde ontlastingsboog op een eenvoudigen impost rust, wordt bekroond door een rijk geprofileerde lijst, besloten tusschen, met mansfiguurtjes versierde, driehoekige draagsteentjes; deze dragen driekante, met pinakels bekroonde, contreforten. De gevel daartusschen is door een waterlijst in tweeën gedeeld, versierd door spaarvelden met traceerwerk, en afgedekt door een ezelsrug met hogels en kruisbloem. In den top een blind spitsboogvenstertje met geprofileerde kanten. De oostelijke gevel, beneden door een breede, rondbogige, opening verbonden aan de aangebouwde kapel van de Merode, heeft op de verdieping een vierdeelig spitsboogvenster met XIIIe eeuwsche traceeringen en is door een geprofileerde lijst afgedekt. Het niet-Romaansche deel der beide gevels is bij de restauratie in 1887 en 1888 geheel vernieuwd. Alleen de twee draagsteenen zijn oud. Het te weerszijden van den westbouw zichtbaar muurwerk der hal bestaat uitGa naar margenoot+ ongelijke lagen van harde mergel; de noordelijke arm heeft een vierkant venstergat en is nagenoeg geheel ingebouwd. De rondbogige, oorspronkelijke en in 1903 heropende, ingang aan den zuidarm wordt bereikt door middel van een modern, trapje met afdak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Van het schip sluit het met leien gedekte zadeldak, dat over de heele lengteGa naar margenoot+ van middenbeuk en kruising is gelegd, tegen den hoogen westbouw aan. De van harde mergel opgetrokken middenschipsmuur vertoont over zijn geheele lengte, van den westbouw tot het transept, een verhooging van zachte mergel, waarin een aantal ronde vensters met schuine kanten, vrij regelmatig verdeeld, zijn aangebracht en licht geven aan de ruimte boven de gewelven. Hieronder sluit de bedaking van den zijbeuk als volgt aan: zadeldaken over de voorhal, en over de tweede travee - het pseudo-transept -; lagere lessenaarsdaken tegenover de eerste en derde middenbeuktravee, in verband waarmee de middenschipsmuur alleen hier vensters heeft: telkens twee kleine rondboogvensters. Deze vensters zijn tijdens de restauratie opnieuw aangebracht volgens teruggevonden overblijfsels en ter vervanging van grootere vensters, welke blijkbaar in de XVIIIe eeuw waren aangebracht. Te weerszijden van deze vensterparen heeft de middenschipmuur overblijfselen van lisenen, welke overgaan in, en in hetzelfde vlak liggen als het muurwerk erboven, de latere verhooging inbegrepen. De zijbeukwand is begrepen tusschen het hooger opgaand muurwerk van de voorhal en dat van het transept; hij wordt onderbroken door den gevel van het pseudo-transept. De voorhal-gevel, van harde mergel op een 1 M. hoogen plint van kolenzandsteen, heeft, boven een rondbogig spaarveld met vierpasvormig venster erin, een rondboogvenster in een rechthoekig veld en eindigt in een top van kolenzandsteen met breed rondboogvenster. De romaansche lijst met schaakbord-motief, welke thans om den top heen loopt, dagteekent van de restauratie. Vroeger had de top eene omlijsting, waarvan het profiel, in denzelfden geest als dat van de kanten van het venster, het karakter droeg van de XIIIe eeuwsche gothiek. De gevel van het pseudo-transept (tegenover de tweede travee van den middenbeuk), opgetrokken in harde mergel, en op een plint van kolenzandsteen, vertoont, in front, twee rondbogige spaarvelden, elk met een rondboogvenster; daarboven is hij door lisenen in drie rechthoekige spaarvelden verdeeld, waarvan het middelste tweemaal zoo breed is als de andere en door een vierpasvenster doorbroken is. De top dagteekent uit den tijd der restauratie. Deze topgevel is op dezelfde wijze behandeld als die van den voorhal-gevel en voorzien van een klein rondboogvenster. Vóór de restauratie ontbrak de top en was de gevel door een lessenaarsdak aan den middenschipmuur verbonden, terwijl een groot spitsboogvenster de plaats innam der oorspronkelijke lichtopeningen. Tegenover de eerste en derde travee van het middenschip is de zijbeukwand van harde mergel en door lisenen telkens in twee vakken verdeeld; de lisenen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 451. O.L. Vr. Kerk. Zuidgevel van het pseudo-transept tot het transept.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verbonden door friezen van drie ongelijke boogjes van mergel, onder het middelste waarvan telkens een rondboogvenster is geplaatst. Terwijl bij de eerste travee de boogjes onmiddellijk uit de lisenen ontstaan, rusten zij bij de oostelijke travee op imposten, thans grootendeels verdwenen, maar toch nog duidelijk herkenbaar. Het verdient de aandacht, dat in de oostelijke helft van laatstgenoemde travee kolenzandsteen is gebruikt, terwijl van den boog in de westelijke helft alleen de eerste paar blokken (aan de liseen in het midden) van dit materiaal zijn. (Afb. 451.) Vóór de restauratie bevond zich in den wand der eerste travee een XVIIIe eeuwsche ingang met stoep er voor en stond tegen den wand der derde travee de omstreeks 1680 gestichte en in baksteen opgetrokken kapel van de H. Barbara (later aan St. Hubertus gewijd). De op, ten deele vernieuwde, kraagsteenen rustende lijst der lessenaarsdaken dagteekent van de restauratie; zij vertoont nu een schaakpatroon, terwijl de oude effen was. Ga naar margenoot+ Het deel van den middenbeukmuur, waartegen de dwarsbeuk aansluit, heeft reeds in de romaansche periode zijn tegenwoordige hoogte verkregen; men ziet immers boven het dak van het zuiderdwarspand door een boogfries verbonden lisenen en twee ronde vensters, welke inwendig uitmonden in een nis. De zuider-dwarsbeukarm strekt zich tot voorbij den zijbeuk uit. Het muurwerk in dit gedeelte en zijn voorgevel zijn bij de restauratie geheel vernieuwd; deze is in den trant van den voorhal-gevel en dien van het pseudo-transept herbouwd. Onmiddellijk boven de plint is een segmentboog zichtbaar, welke getrouw gecopieëerd is bij de restauratie. Zoowel de gevel als de westelijke wand, voor zoover hij buiten den zijbeuk steekt, zijn bij de restauratie geheel afgebroken en door dieper gefundeerde, nieuwe, muren vervangen. De oorspronkelijke zuidgevel was, omdat hij verzakte, op zijn westelijken hoek met twee contreforten versterkt - vermoedelijk in den tijd der gothiek - en van een zware hardsteenen plint voorzien. Daarboven was de boog van een vroegeren toegang zichtbaar. Bij de afbraak van den muur is gebleken, dat de rechtstand van dezen toegang doorging tot 0.65 M. beneden den toenmaligen kerkvloer. Daar deze toegang zich niet in het midden van den gevel bevond, een onderdorpel niet is terug gevonden, doch in het muurwerk, waarmede de toegang gedicht was, wel een gat is aangetroffen, waarin waarschijnlijk de post van een houten deurkozijn heeft gezeten, is deze toegang vermoedelijk een tijdelijk werkgat geweest. Zooals gezegd, is deze boog in den herstelden gevel nagebootst. De oude gevel had een groot spitsboogvenster: van de oorspronkelijke vensters waren geen sporen meer overGa naar voetnoot1). Hij werd bekroond door een romaansche lijst met schaakbordmotief, waarboven een van baksteen gemetselde driehoekige top, aan den middenschipmuur verbonden door een zadeldak, welks nok zóó hoog lag, dat het dak een gedeelte van de boogfries langs dien muur bedekte. (Plaat XVIII.) In de zuidelijke helft van den oostwand van dezen arm bevindt zich een dichtgemetseld rondboogvenster. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten Oosten van het transept staat een rechthoekige kapel met halfcirkelvormige concha: met een lessenaarsdak sluit de kapel tegen den zuidelijken koortoren aan (zie verder blz. 498). Aan weerszijden van de halfcirkelvormige absis van het koor staat een toren.Ga naar margenoot+ Aan de absis zelf is bij de restauratie eenGa naar margenoot+ mantel aangebracht van kolenzandsteen en in de vormen van den ouden wand; deze mantel is in de as van het koor het zwaarst. De gevel vertoont een drieledige hoogteverdeeling, waarbij de deklijstvanden hoogen, effen, sokkel strookt met de hoogte van den koorvloer; hierboven geven twee, boven elkaar geplaatste rijen van vlakke boognissen o.s. den koor- omgang en zijn bovengalerij aan; de waterlijst tusschen beide in, bevindt zich ter hoogte van den vloer dier galerij. Een kroonlijst (vroeger effen, thans Afb. 452. O.L. Vr. Kerk. Koorzijde uit het Zuid-Oosten.
met kraagsteenen en een goot) vormt de afsluiting van het muurwerk en den voet van het halfkegelvormig leien dak; dit is als zadeldak over de vóórtravee van het koor voortgezet en sluit met een zelfde nokhoogte, maar onder een iets steilere helling dan bij het schipdak, tegen den effen topgevel aan, welke op den triomfboog van het koor rust. Ter voorziening in het verzakken der absis, welke op onvoldoende diepte was gefundeerd, heeft men in het midden en aan den noordkant tegen de dammen, tusschen de vensters, contreforten gebouwd. Die aan den noordkant bleven laag, die aan weerszijden van het middelste venster werden tot de volle hoogte van den absiswand opgetrokken en door twee luchtbogen verbonden aan twee zware pijlers op ongeveer 6 M. afstand. Door tusschen deze pijlers en de contreforten muurtjes optetrekken en een lessenaarsdak daarop te leggen, verkreeg men een ruimte, welke overwelfd en als sacristie gebruikt werd. De vensters daarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hadden een XVIIIe eeuwsch karakter, maar daar de ‘sarcristia chori’ (ook aangeduid als ‘parva’ en ‘superior’) reeds in 1646 voorkomt, is zij blijkbaar lang vóór de XVIIIe eeuw gebouwdGa naar voetnoot1). Bij de restauratie zijn de luchtbogen, de contreforten en de sacristie afgebroken. De hooge sokkel bevat den toegang tot de put (blz. 486, 503), en zes, regelmatig over den wand verdeelde, rondboogvensters der krocht welker zijwangen aan de voorzijde een sprong hebben. De absis heeft, ter hoogte van de onderste reeks boognissen, in de as van het koor een rechthoekig spaarveld, dat oploopt tot de waterlijst, die er omheen is gevoerd; te weerszijden van dit spaarveld bevinden zich vijf vlakke nissen, welkeAfb. 453. Kapiteel a.d. concha van het noordelijkkoor.
Afb. 454. Kapiteel links van het spaarveld.
gevormd worden door drieledige kolonnetbundels met basementen zonder hoekblad en met gebeeldhouwde kapiteelen, dragers der bogen en der rondstaven, welke de velden omlijnen. De kapiteelen - evenals die aan de absiden der zijkoortjes - vertoonen het karakter van het laat-romaansch. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIX. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIX.
O.L. Vrouwekerk. Noordgevel vóór de restauratie, reconstructieteekening van g. de hoog hzn, naar een schets van joseph cuypers en naar foto's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kapiteelen der absis dagteekenen alle van de restauratie, behalve die rechts en links van het spaarveld, blijkbaar beschermd door vroeger aldaar aanwezige contreforten (vgl. de kleine letter hiervoren), voorts twee basementen en een stuk kolonet. (Afb. 454.) De boogvelden zijn om het ander met een rondboogvenster doorbroken. Ook in het rechthoekig spaarveld bevindt zich een dergelijk, maar breeder en hooger geplaatst venster, waaronder een, thans dichtgemetselde, rondbogige doorgang, ± 0.80 M. breed, welke blijkbaar toegang gaf tot een vroeger hier aanwezig platform (de, op blz. 484 noot 1 genoemd ‘cancella chori’). Van dit platform zijn in den ouden wand overblijfsels aangetroffen en in den nieuwen mantel zorgvuldig nagebootst: met den absismuur in verband gemetselde blokken der zijmuurtjes, langs welker binnenkant de geprofileerde deklijst der plint zich voortzet. De, bij de afbraak der sacristie gevonden, vijfvoudige, basementen en kapiteelen (thans in het Oudheidkundig Museum, waarover later) zijn wellicht van bundelzuiltjes van dit platform afkomstig. De bovenste reeks nissen telt dertien boogvelden, die om het andere met een rondboogvenster zijn doorbroken. De kolonnetbundels staan hier op basementen, welke van hoekblaadjes zijn voorzien en dragen kapiteelen, waaronder er verschillende zijn van een jonger type, met meer naar de natuur gevolgd plantaardig ornament, dan die van de benedenste bogen. Deze kapiteelen zijn alle nieuw, doch voor zooveel mogelijk gevolgd naar de thans in het Provinciaal Oudheidkundig Museum bewaarde voorbeelden. Van de torens, die de absis flankeeren, zijn bij de restauratie de noordelijke geheel afgebroken, de zuidelijke tot op een lijn, welke boven het gekoppeld venster schuin oploopt tegen de absis. Omdat de noordelijke toren sterk naar het Zuiden helde is hij in 1775 op den onderbouw na, afgebroken (Maasg. 1889, blz. 171; Annuaire 1827, blz. 118). De zuidelijke toren had in plaats van zijn oorspronkelijke spits een hoogeren bovenbouw gekregen, welke XVIIIc is afgebroken (‘démolie il y a environs 60 ans’, schreef van Heylerhoff in het Annuaire van 1827). Vóór de restauratie vertoonde deze toren dan ook een afgeknotte spitsGa naar voetnoot1). De zuidelijke toren was in kolenzandsteen opgetrokken tot ± 2 M. boven de waterlijst der absis, verder van mergel. Thans zijn de torens geheel in kolenzandsteen herbouwd, behalve de spitsen, welke van mergel zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beide torens bevatten in het gelijkvloers een, met een tongewelf overdekt, portaal, toegankelijk door een open poort met ijzeren hek en in verbinding met het transept der kerk door een kleineren, rondbogigen doorgang met geprofileerde dagkanten in den overgangsstijl. Elk der zijden, waarvan de behandeling voldoende uit afbeelding 452 is te zien, draagt een driehoekig geveltje, waarop de in mergel gemetselde spits, in den vorm van een ruitendak, rust. Ten Noorden van den zuidelijken toren bevindt zich een kleine, van de krypt afgenomen, ruimte, waarin een put; hieruit kon vroeger, door middel van een deksteen in den vloer, water in het koor worden gebracht. Van de eenvoudige, vierkante, zijkoortjes naast de torens, zijn de herbouwde absidiolen boven haar eenvoudige plint verlevendigd door spaarvelden, afwisselend blind en gevensterd en welker ontlastingsbogen rusten op pilasters met laatromaansche kapiteelen. Aan de concha van het zuidkoor zijn alle kapiteeltjes oud, aan die aan de noordzijde slechts een en zijn de andere in den zelfden geest bijgemaakt. (Afb. 453.) Afb. 455. O.L. Vr. Kerk. De pandhof, naar het Zuid-Oosten gezien.
In 1649 besloot het Kapittel, ten aanzien der noordelijke absidiole, wegens de daarin heerschende duisternis, een lantaarn met drie vensters erop te plaatsen en daartoe het gewelf en de muren af te breken. De opmeting van vóór de restauratie doet zien, dat met het zuidelijke koortje hetzelfde is geschied en dat van beide koortjes alleen een deel van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den in kolenzandsteen opgetrokken benedenbouw gespaard bleef; hierop zijn dan de nieuwe muren van mergel opgetrokken. Bij de restauratie heeft men de zuidelijke concha nagenoeg, en de noordelijke met de bijbehoorende kapel geheel afgebroken en beide daarna herbouwd; van de noordelijke is slechts een stuk van de oude plint bewaard gebleven. Plaat XVII. Afb. 456. O.L. Vr. Kerk. De pandhof, naar het Zuid-Westen gezien.
Tegen den noordwand van het noordelijk bijkoortje staat de St. Annakapel, welke verbonden is met de er achter gelegen voormalige Kapittelzaal; beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebouwen zijn herbouwd in mergel, het eerste gedekt door een wolfdak en voorzien van een gothisch venster in zijn oost- en noordwand, het laatste door een zadeldak. De St. Annakapel, die bij de restauratie dreigde in te storten, is toen geheel afgebroken en herbouwd; van de Kapittelzaal bleef alleen het onderste, uit kolenzandsteen bestaande, deel der muren behouden. De bovenbouw werd geheel in mergel vernieuwd. In den nieuwen noordmuur der Kapittelzaal, die vroeger alleen licht ontving uit de St. Annakapel - dit wijst erop, dat zij een latere aanbouw is - zijn toen vensters gemaakt en waar deze muur aansluit bij den oostwand der kruisgang is toen een portaal met traptoren bijgebouwd. Ga naar margenoot+ De noordelijke arm van den dwarsbeuk heeft in zijn oostwand een dichtgemetseld rondboogvenster, en in zijn westwand - aan het oog onttrokken door het lessenaars dak van de kruisgang - een dichtgemetseld rond venster van ± 2.20 M. middellijn.Ga naar margenoot+ De noord-gevel, van onderen onzichtbaar wegens de er tegen gebouwde Kapittelzaal, heeft op zijn beide hoeken lisenen en tegen de oostelijke ervan een lateren beer. De tegenwoordige top van kolenzandsteen, verlevendigd door een klaverblad-boog, die de oude lisenen verbindt, dagteekent van de restauratie. De, met een schaakbordmotief versierde kroonlijst der zijwanden is onder en om dezen geveltop heengevoerd. Onder deze lijst heeft de gevel een zesdeelig spitsboogvenster met traceering in de vormen der laat-gothiek. De oude traceering was bij de restauratie verdwenen, de zesdeelige indeeling aangegeven door de, inwendig onder het venster aanwezige, blinde voortzetting ervan. Vóór de restauratie had de, in kolenzandsteen opgetrokken, transeptgevel een driehoekigen top in mergel. Ga naar margenoot+ De noordwand van het schip is op nagenoeg dezelfde wijze behandeld als die aan den zuidkant. Vóór de restauratie hadden ook hier de eerste en derde travee van het middenschip groote XVIIIe eeuwsche vensters en sloot de noordwand van het ‘pseudo-transept’ met een lessenaarsdak aan tegen den middenschipmuur. Bij de restauratie zijn de groote vensters ieder door twee kleinere vervangen, en is het pseudo-transept van een topgevel voorzien. Een, vermoedelijk in 1626 (zie Maasg. 1891, blz. 200) tegen de kruisgang aangebouwde, sacristie is toen afgebroken. Beter dan aan den zuidkant zijn aan deze zijde, in de meest oostelijke zijbeuktravee de imposten der lisenen bewaard (vgl. blz. 482), beschermd als zij waren door de sacristie en de kruisgang.
De gevel van de voorhal heeft twee vensters (aan de zuidzijde slechts één); vgl. afb. 449. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het grootste heeft blijkbaar langen tijd dienst gedaan als doorgang naar den zolder onder de kap van het dwarse dak, dat den gevel verbond met het zadeldak van het portaal. Dit dwarse dak is afgebroken en het zadeldak over de geheele lengte van het portaal doorgetrokken, in verband waarmee de nieuwe oostwand van het portaal een topgevel kreeg, terwijl de top van den ouden wand door een dakschild vervangen was bij den bouw van het reeds genoemde dwarsdak. (Vgl. afb. 456 en Plaat XIX.) In het verlengde van het westportaal staat tegen den westelijken arm der kruisgangGa naar margenoot+ en tegen den zijbeuk der kerk de kapel der ‘Sterre der Zee’. Vóór de plaatsing van het zoo betiteld Mariabeeld (vgl. blz. 534), was zij bekend als de kapel van de Mérode, welke aldus genoemd is naar haar stichter Arnoldus de Mérode, sinds 1452 proost van het kapittel en gestorven in 1487 (Maasg. 1891, blz. 200). De van mergel opgetrokken en met een tentdak gedekte kapel bestaat uit twee traveeën - de oostelijke minder diep dan de westelijke -, in verband waarmede de eerste een tweedeelig, de laatste een vierdeelig venster heeft. Uit deze vensters, evenals uit het grootendeels dichtgemetselde venster in den oostwand der kapel, waren de stijlen van het maaswerk weggebroken. Bij de restauratie is het oostelijke venster geheel gedicht en zijn in de twee andere vensters nieuwe harnassen gemaakt. De eerste travee is overkluisd door een stergewelf in mergel, de oostelijke travee door een kruisgewelf.
De gewone toegang tot de kerk is door het westportaal, een rechthoek vanGa naar margenoot+ 7.80 × 5.20 M., in twee vakken overwelfd met, door gordel- en muraalbogen gedragen,Ga naar margenoot+ riblooze, kruisgewelven, die vernieuwd zijn bij de restauratie. De muraalbogen tegen de lange wanden zijn halfcirkelvormig, die tegen de dwarswanden, evenals de gordelboog, zijn uit drie punten getrokken en naderen het beloop van den korfboog. De bogen rusten op de lijst, kapiteelen van pilasters, die op attische basementen staan, weinig verschillend van die der pijlers in het middenschip. De muren, pilasters en kapiteelen zijn van kolenzandsteen, de basementen en muraalbogen van harde mergel (vgl. afb. 501 F en G). In de oostelijke travee staat het portaal door een korfbogigen doorgang met laat-gothisch geprofileerde kanten in gemeenschap met de kerk en door een hoogen rondbogigen doorgang met den westelijken vleugel van de kruisgang, wier in het verlengde van het portaal gelegen travee thans met beglaasd houten raamwerk van het overige deel der kruisgang is afgescheiden en door een met glas gedichte spitsbogige opening aan de kapel van de Mérode is verbonden. Vóór de restauratie was deze kruisgangtravee met muren van het overig deel der kruisgang en van de kapel gescheiden, doch stond over haar volle breedte met het portaal in verbinding. In deze travee bevond zich toen ook de toegang tot de kerk, een thans dichtgemaakte rondboogopening met renaissance-deur, terwijl de thans heropende toegang naar de kerk uit het portaal vroeger dicht gemetseld was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De westbouw, ook inwendig in het oudste deel van kolenzandsteen en in het jongere van mergel, omvat een crypt, elf treden onder den kerkvloer, een vijf treden boven den kerkvloer gelegen koorruimte en hierboven nog vier verdiepingen. Door drie, op rechthoekige pijlers steunende rondbogen staat de
Afb. 457. O.L. Vr. Kerk. Plattegrond met doorsneden van den westbouw.
westbouw in verbinding met het middendeel der voorhal, van waaruit trappen naar de crypta en naar de koorruimte voeren. De crypta, 9.80 M. lang, 4.95 M. breed en 2.80 à 3 M. hoog, is door twee halfronde gordelbogen, welke als steunsels langs de wanden zijn voortgezet, verdeeld in drie langwerpige traveeën (4.95 × 3.05 M.); deze steunsels rusten op een plint, hoog omtrent 0.10 M., breed omtrent 0.22 M., welke slechts onderbroken wordt door de toegangen naar het schip en die naar de traptorens. De krocht is overdekt met riblooze kruisgewelven van kolenzandsteen, welker muraalbogen aan de lange zijden ongeveer half-cirkelvormig zijn en aan de korte zijden den vorm van een gedrukten korfboog hebben. De kanten dezer gewelven loopen in de hoeken teniet en rusten nog niet op hoeklisenen, gelijk bij het geheelontwikkelde romaansche kruisgewelf. Rondbogige doorgangen in den noord- en den zuidwand verbinden de crypta aan de trappen in de beide traptorens. Haar westwand voert licht toe door drie rondboogvensters met dubbele neggen, met lichtopeningen van 1.14 × 0.49 M. Haar oostwand heeft in de middelste travee een rechthoekige nis, waarin een altaar met een klein rondboogvenstertje erboven, dat in de voorhal uitziet, en met kleine nisjes voor altaargerei in de dagkanten. In de beide zijdelingsche vakken van den oostwand zijn rondbogige toegangen tot de trappen naar de voorhal; in het zuidelijk vak bevindt zich bovendien een recht nisje, 0.60 M. hoog, 0.62 M. breed en 0.55 M. diep. De vloer is geplaveid met plavuizen van kolenzandsteen van ongelijke grootte. Ga naar margenoot+ Het westkoor, 1.30 M. boven den kerkvloer gelegen en binnenwerks 10.20 M. breed en 5.30 M. diep, is door gordelbogen verdeeld in drie traveeën, waarvan de middelste 3.60 M. en de beide zijdelingsche 2.70 M. breed zijn. De traveeën zijn overdekt met riblooze kruisgewelven van mergel, welker kanten in de hoeken van den noord- en van den zuidmuur neerkomen op consoles en overigens op de dekplaten der draagsteenen, waarop de gordelbogen rusten; deze zijn ongeveer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
half-cirkelvormig, evenals de schildbogen in den noord- en zuidmuur, terwijl die langs den west- en den oostwand spitsbogig zijn. De geheele overkluizing, die, blijkens de afzonderlijke draagpunten van de gewelfkanten. het karakter van het tot volkomen ontwikkeling gekomen romaansche kruisgewelf draagt, is niet oorspronkelijk, daar anders ongetwijfeld in de oostelijke hoeken van den noord- en den zuidmuur de impost der scheibogen over de hoekconsoles zou zijn doorgetrokken.Het westkoor ontvangt licht door tweeGa naar margenoot+ Afb. 458. O.L. Vrouwekerk. Doorsnede van den westbouw naar gegevens van jos cuypers en g. de hoog.
rondboog- en een rond venster in zijnen westwand, en is door rondbogige doorgangen, waarvan de zuidelijke gedicht, verbonden aan de trappen in de traptorens. De ruimte boven het koor heeft in den oostwand, die haar van de voorhal scheidt, drie rondbogen, de middelste 3.20 M. breed en 5.10 M. hoog, de zijdelingsche 2.60 × 4.65 M., die, blijkens de langs de dagkanten aanwezige imposten, vroeger geheel open waren, doch thans gedicht zijn met muurtjes van mergel, waarin onder den middelsten en den noordelijken boog rondbogige doorgangen zijn gespaard, op hunne beurt later dichtgemetseld met mergel (vgl. afb. 458). Vermoedelijk heeft deze ruimte dus dienst gedaan als tribune voor kerkgangers; nadien de voorhal een als tribune bruikbare verdieping bood, werden de bogen gedicht met behoud van twee kleine doorgangen; deze konden op hun beurt gedicht worden toen op een andere wijze in de communicatie met de galerij (zie hierna) werd voorzien. De ruimte boven het westkoor was toen geëigend voor het plaatsen van een klokkenstoel. In deze ruimte staat de klokkenstoel, die opgaat tot de vierde verdieping. Op de vierde verdieping, blijkens de reeds besproken gedichte galmgaten, vermoedelijk de oorspronkelijke klokkenkamer, hangen thans weder de klokken, terwijl zich op de derde verdieping het uurwerk bevindt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de traptorens bevinden zich wenteltrappen van kolenzandsteen, die opgaan tot de derde verdieping boven het westkoor. Het hoogere deel der torens wordt met moderne houten trappen bereikt, vroeger waarschijnlijk met ladders. Ga naar margenoot+ De, ten Oosten bij den westbouw aansluitende voorhal bestaat uit een middendeel, ter breedte van het middenschip der kerk en twee zijvleugels, even breed Afb. 459. O.L. Vr. Kerk. Plattegrond van de voorhal (en westbouw) op de verdieping.
als de zijbeuken. Zij is in alle drie hare deelen voorzien van een verdieping, waarvan de vloer 7.55 M. boven den kerkvloer ligt. Het gelijkvloers is in de zijvleugels overkluisd met riblooze kruisgewelven, welker kanten aanvangen op de imposten van de pilasters der muraalbogen en in het middendeel - in drie vakken verdeeld door pijlers tegenover de pijlers der scheibogen van het westkoor - met drie romaansche kruisgewelven. Deze zijn nieuw geslagen bij de restauratie, daar de oorspronkelijke pijlers en gewelven reeds voordien waren weggebroken en vervangen door een tribune met orgel; de tribune werd gedragen door twee zuilen met corinthische kapiteelen, welke marmeren zuilen nabij het Pater Vincktorentje zijn opgesteld. De noordelijke vleugel der voorhal staat in verbinding met het westportaal der kerk door middel van een ouden rondbogigen doorgang met modern tochtscherm, de zuidelijke heeft in zijnen westwand een oorspronkelijken rondbogigen ingang met bovenlicht, heropend bij de restauratie en toen eveneens van een tochtscherm voorzien, en een vierpasvenster in den zuidwand. De verdieping der voorhal wordt thans bereikt van den noordelijken traptoren uit door middel van een bij de restauratie aangebrachte verbinding. Oorspronkelijk werd zij van de verdieping boven het westkoor af bereikt en nadat deze communicatie vervallen was, door middel van een daartoe aangelegde trap, toegankelijk door den zuidmuur van het westportaal en langs den westgevel der voorhal opgaand. De verdieping dient in alle drie de deelen als tribune. Het middendeel is overdekt met een baksteenen kruisgewelf op ribben van mergel, dagteekenend uit den zelfden tijd als de gewelven in het middenschip: het begin der XVIIIe eeuw (vgl. blz. 525). Dit gedeelte is op het Oosten alleen met een borstwering afgesloten, terwijl de zijvleugels een muur hebben, waarin een rechthoekig venster, dat aan de kerkzijde door een latei, aan de binnenzijde door een segmentboog gedekt is en dat door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuiltjes in drieën gedeeld is; de zuiltjes zijn van gepolijste kalksteen, staan op hooge Attische basementen en dragen kapiteeltjes, versierd met bladwerk van hetzelfde karakter als aan de kolonnetten in het schip voorkomt; de kapiteeltjes en basementen zijn van mergel. Het venster geeft uitzicht in den zijbeuk. De vleugels zijn overdekt met tongewelven, dwars op de as der kerk, en hebben beide in hunnen buitenwand een groot rondboogvenster (waarvan dat van den noordelijken vleugel gedicht is wegens het aangebouwde portaal) en in hunnen oostelijken wand, vlak bij den buitenmuur, een 0.50 M. breede, ongeveer anderhalve meter hoogen, thans gedichte deuropening, 2.05 M. boven den vloer, welke opening toegang kan gegeven hebben tot de ruimte boven de gewelven van den aansluitenden zijbeuk. De noordelijke vleugel der tribune staat voorts door middel van een trapje van acht treden, dat licht ontvangt van een venstertje in den westmuur, en door een, met een latei gedekten, doorgang in den noordmuur in verbinding met de ruimte boven het westportaal. Het vertrek boven het westportaal, thans in gebruik als repetitielokaal, is gedekt met een moderne houten zoldering. Het heeft in den oostwand een groot spitsbogig venster en ten Noorden ervan een deurtje met gebeeldhouwde latei (zie hierna blz. 510, no. 4). Tegen den westwand bevindt zich de gesneden, eikenhouten, geschilderde (witGa naar margenoot+ en bont marmer) omlijsting van het altaarstuk, dat eens het altaar in de voormalige St. Hubertus-kapel (blz. 482) sierde. Deze omlijsting bestaat uit twee zuilen, dragers van een hoofdgestel met fronton, en beneden verbonden door een gebeeldhouwde cartouche. De benedenhelft der zuilen prijkt met vlakke, gesneden, acanthusbladeren, de bovenhelft der schachten met een ornament van ranken, druiven en engelenkopjes. Van de vier Evangelisten zijn twee in kleine reliefs boven de vergulde kapiteelen voorgesteld. de andere twee op grooter reliefs tegen de basementen. Een kroonlijst op consoles en een driehoekig fronton vormen de afsluiting. Binnen het fronton is een plantenslinger aangebracht, die opgehouden wordt door een guirlande, waarbinnen het alziend oog. Onder de kroonlijst een gebeeldhouwde fries met loopend plantornament en met, in het midden, twee engelen met den Veronica doek. (XVII a.)
Het middenschip maakt den indruk te bestaan uit drie, bijna kwadraatvormigeGa naar margenoot+ traveeën en uit de, westwaarts ervan gelegen en reeds besproken, voorhal ter breedte van een halve travee. De traveeën zijn gevat tusschen rechthoekige hoofdpijlers met halve zuilen en overhoeks gestelde pilasters; de halve zuilen, op basementen met hoekblaadjes, zijn bekroond door teerlingkapiteelen met bladwerk en door een geprofileerde dekplaat; deze halve zuilen dragen de zware halfronde gordelbogen van rechthoekige doorsnede. De overhoeks gestelde pilasters zijn alleen bekroond door een impost van hetzelfde profiel als de dekplaat op de kapiteelen der halve zuilen; met deze dekplaat is de impost niet verbonden. Deze pilasters dragen de opgaande ribben van het huidig stergewelf, dat volgens van hevlerhoff (Annuaire, 1827, p. 118) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 460. O.L. Vr. Kerk. Het middenschip van het koor uit naar het Westen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het begin der XVIIIe eeuw is uitgevoerd door gilles doyenGa naar voetnoot1). Het is van baksteen op ribben van mergel; de ribben met een gegolfd dubbel kraalprofiel vormen in ieder travee een vierpuntige ster met een ring als centrum. Muraalbogen ontbreken. De overhoeksche pilasters zijn waarschijnlijk beraamd geweest op het dragen van de zware ribben van een romaansch gewelf (vgl. de Bouwgeschiedenis, blz. 525). Misschien waren van dat gewelf de moeten te zien in de ongeveer half-cirkelvormige bogen tegen den middenschipwand, welke bogen de overblijfsels geweest kunnen zijn van een oude overkluizing.De kapiteelen zijn van harde mergel, gelijk ook het rijk geprofileerde basement der hoofdpijlers, dat doorgaat onder de overhoeksche pilasters, terwijl de halfzuilen Afb. 461. O.L. Vr. Kerk. Noorderzijbeuk; aanzet van een kruisgewelf in de meest oostelijke travee.
staan op basementen van een ander profiel. De pijlers en pilasters zijn afwisselend van harde mergel en kolenzandsteen, de lijsten van kolenzandsteen. Het westelijk pijlerpaar van de kruising is van kolenzandsteen en heeft geen overhoeks gestelde pilasters, maar slechts een later aangebrachte uitkraging om de ribben te dragen. (Vgl. afb. 462 en 502.) De middenschipwand is op de zijbeuken in de tweede travee geopend door een grooten, halfronden scheiboog, in de beide andere traveeën door telkens twee, lager aangebrachte scheibogen, welke neerkomen op een middenpijler op rechthoekig grondplan; deze middenpijlers zijn, evenals de hoofdpijlers, voorzien van pilasters, welke de gordelbogen van den zijbeuk dragen. Alleen in de derde travee zijn de middenpijlers aan de binnenzijde verzwaard met een pilaster; terwijl over het algemeen de lagen van halve zuilen en pilasters regelmatig doorloopen, kan dit niet gezegd worden van de lagen van de middenpijlers en hun pilasters in de oostelijke travee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de zijbeuken treft men in verband met den tusschenpijler telkens twee traveeën tegen één in het middenschip, uitgenomen tegenover de tweede travee, in het ‘pseudo-transept’, waar een tongewelf haaks op den zijbeuk is geslagen. Kruisgewelven komen alleen voor in de voorhal. Dat zij vroeger elders uitgevoerd, of althans beraamd, zijn geweest, blijkt uit de overblijfselen ervan in de zijbeuktraveeën van de derde middenbeuktravee; in de meest oostelijke travee der zijbeuken en westelijk van den gordelboog, in de westwaarts hieraan grenzende zijbeuktravee, treft men de overblijfselen aan van de gewelfgraten van een ribloos kruisgewelf (vgl. afb. 461 en blz. 533). Afb. 462. O.L. Vr. Kerk. Noorderzijbeuk v.d. laatste middenschip-travee uit.
Overigens treft men heden in de zijbeuken een overkluizing aan, bestaande uit een door muraal- en gordelbogen doorsneden en hierop aangepasten halven koepel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een kleinen sprong aansluitend aan een stijgend tongewelf tegen den middenbeukmuur. Tegenover de hoofd- en de tusschenpijlers van den middenbeuk, bevinden zich tegen den buitenwand van den zijbeuk muurpijlers, welke op hun gekornisten impost den gordelboog, en zijwaarts de muraalbogen, waarmede zij onderling verbonden zijn, opnemen. De gordelbogen van het pseudo-transept hebben aan de binnenzijde een sprong. De vensters in den zijbeuk zijn niet symmetrisch geplaatst binnen de velden van den binnenwand; de verschuiving naar Oost of West heeft verband gehouden met de plaatsing der lisenen in de buitenarchitectuur. Iedere travee van den zijbeuk wordt verlicht door een rondboogvenster, behalve in den noordgevel, waar zich deuropeningen bevinden, en in den zuidgevel in de voorhal, waar men een vierpasvenster aantreft; in het pseudo-transept onderbreken twee rondboog- en een vierpasvenster erboven den gevelmuur. Langs den zuidwand ziet men eenige spaarnissen. Afb. 463. O.L. Vr. Kerk. Inwendig van het schip naar het koor gezien.
In verband met de eronder gelegen krocht heeft de kruising een hooger gelegenGa naar margenoot+ vloer; zij is overkluisd door een stergewelf. De hooger gelegen vloer wordt van den middenbeuk uit bereikt over twee trappen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waartusschen een altaar is geplaatst; de afsluiting bestaat uit een open steenen borstwering, welke aan noord- en zuidzijde op de lange wanden der krypt is aangebracht (vgl. afb. 468). Bij de restauratie heeft men een borstwering gemaakt van kalksteen met rechthoekige paneelen van zwart marmer; hiervoor waren aanwijzingen gevonden. Later zijn de paneelen verwijderd en de posten afgeschuind. De zijwanden der krypt hebben in elken transeptarm drie rondboogvenstertjes en een boogfries, waarvan de consolekopjes - op één na - vernieuwd en nieuw gecomponeerd zijn.Ga naar margenoot+ De zuidelijke transeptarm meet 9.67 M. in de breedte bij een lengte van 14.35 M.;Ga naar margenoot+ de noordelijke arm daarentegen meet 9.52 M. × 14.40 M.; elk is gedekt door een kruisribgewelf (XVd) van drie traveeën. De zware ribben van dit gewelf komen neer Afb. 464. Kraagsteen in het dwarspand.
Afb. 465. Kraagsteen in het dwarspand.
op gebeeldhouwde kraagsteenen, welke o.a. in het zuiderdwarspand de symbolen der Evangelisten voorstellen, te weten den adelaar en het rund tegen den westwand, den engel en den leeuw tegen den oostwand. In het noorderdwarspand zijn het maskerons. Dat deze kraagsteenen niet dagteekenen uit den tijd, toen in den aangrenzenden zijbeuk de aanzetten voor de graten van een kruisgewelf werden aangebracht, blijkt wel hieruit, dat het bij dat gewelf behoorend profiel van den pilaster aan de zijde van den transeptmuur is afgekapt om meer plaats te maken voor den kraagsteen; bovendien is bij de restauratiewerkzaamheden gebleken, dat de zuidelijke dwarsarm vroeger op een andere manier is overkluisd geweest. In den westelijken en in den oostelijken wand van dien arm zijn immers de moeten der schildbogen te voorschijn gekomen. De oostwand van het transept wordt in iederen arm onderbroken door twee rondbogige openingen: die in den koortoren en die, waarmede het zijkoortje (vgl. blz. 483) op het transept geopend is. Deze bogen hebben een verhoogden buitenrug, wat ten gevolge der beschildering niet goed meer te zien is; de zijkoortjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzen met haar meer ontwikkeld overwelvingssysteem - afzonderlijke, tot op den vloer doorloopende, steunsels voor de graten - op een jongere dagteekening, of een latere wijziging. Boven den boog van de kapel bevond zich - blijkens foto's van den zuider-transeptarm uit den tijd der restauratie - een rondboogvenster; zijn plaatsing was niet in het midden boven den boog, noch in het midden onder het huidig gewelf, maar wel nagenoeg in het midden onder de moet der oudere overwelving; het dagteekent bij gevolg uit den tijd vóór de huidige overwelving.Van het koor wordt deGa naar margenoot+ Afb. 466. O.L. Vr. Kerk. Gezicht in het koor van de galerij af.
halfronde sluiting gevormd door een zuilenrij van zeven intercolumniën en een ± 2.40 M. breede kooromgang - met galerij erboven -; zij is door een smalle koortravee aan het oostelijk pijlerpaar der kruising verbonden; de koortravee is thans gedekt door een tongewelfGa naar voetnoot1), de absis door een halven koepel. Tegenover elk intercolumnium der zuilenrij heeft de absiswand een rondboogvenster, welke indeeling ook op de galerij gevolgd is. De overkluizing van de trapeziumvormige traveeën der omgang met riblooze kruisgewelvenGa naar voetnoot2), bracht in het gelijkvloers mede, dat aan de bogen der zuilenrij hoogere rechtstanden werden gegeven om aan het hoogteverschil met de breedere muraalbogen van den absiswand tegemoet te komen; op de galerij zijn de bogen, in verband met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
smallere zuiltjes en de daarbij passende smallere kapiteelen, aan de smalle zijden der trapezia breeder dan beneden; zij zijn niet van rechtstanden voorzien, zoodat het gewelf er een binnenwaartsche neiging heeft, welke misschien bedoeld is geweest als tegendruk. Het oorspronkelijk gewelf der galerij is tijdens de restauraties door een ander vervangen, behalve in de ruimte naast de koortravee - aan de zuidzijde - waar de oorspronkelijke overwelving bewaard is gebleven: zware ribben
Afb. 467. O.L. Vr. Kerk. Oorspronkelijk gewelf der galerij in het koor.
met afgeschuinde kanten overspannen de ruimte en zijn tusschen de muraalbogen ingewerkt; in dezen geest is eens de overwelving der koortravee uitgevoerd (zie noot 1, blz. 499) en die van het middenschip waarschijnlijk bedoeld geweest (vgl. afb. 468). De zuilen, sedert de restauratie donker geschilderd, maar eigenlijk bestaande uit beurtelings een blok van zwarte kalksteen en een van mergel, dragen rijk gebeeldhouwde kapiteelen (zie verder, blz. 511-522); er zijn zes vrij staande zuilen, welke in haar benedengedeelte de moet vertoonen van een of andere afsluitingGa naar voetnoot1), behalve aan de oostzijde van de twee meest oostelijke zuilen. Het middelste intercolumnium, tegenover het poortje, dat toegang gaf tot de tribune, de ‘cancella chori’ (zie blz. 484,Ga naar voetnoot1)) is gevat tusschen zuilbundels; deze bundels zijn van Naamsche steen en bestaan uit een boven- en een benedenhelft, elk van vier zuiltjes met kapiteel en gemeenschappelijke dekplaat; in de bovenhelft zijn de kapiteelen en bijbehoorende dekplaat lichter; op de galerij zijn terzelfder plaatse vier slanke, aangeleunde zuiltjes. De kapiteelen op de galerij vertoonen een later stijlkarakter, dan die beneden en in verband met dit kennelijk tijdsverschil zij hier vermeld, dat aan de zuidzijde twee, uit den oostwand van den kruisingspijler uitstekende, kraagsteenen op een vroegeren toestand wijzen; verder dat de smalle zijden der koortravee even terugliggen ten opzichte van de zuilenrij en bovendien onder een buitenwaartsche afwijking aansluiten bij het oostelijk pijlerpaar der kruising; dat tenslotte de westwand der galerij inzicht biedt in de dwarspanden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door middel van openingen, ongeveer gelijk aan het kwart van een cirkel (vgl. afb. 468). Afb. 468. O.L. Vr. Kerk. Koor met omgang en galerij van het Zuiderdwarspand uit.
Ter verklaring diene, dat de kraagsteenen een dak gedragen zullen hebben, dat de smalle zijden der koortravee den binnenwand van een vroeger - in de krocht nog zichtbaar - koortorentje hebben vervangen, en dat de schuine richting dier smalle zijden haar oorzaak vindt in de aansluiting van het oostelijk pijlerpaar der kruising aan de binnenwaarts geplaatste zuilenrij. De kwart-cirkelvormige openingen zijn verklaarbaar ter verlichting der galerij, in een tijdperk toen deze eigenlijk geen galerij was, maar slechts een donkere ruimte onder het dak, dat o.a. op de juist genoemde kraagsteenen rustte. Bij het betreden van deze ruimte van de trap uit in de dikte van den buitenwand van het voormalig koortorentje viel hier een spaarzaam licht van het transept uit. Het oprichten der galerij is blijkens den vorm der kapiteelen omstreeks 1200 reeds geschied; vgl. ook de Bouwgeschiedenis, blz. 524. Op de inmiddels hooger opgetrokken galerij bevinden zich zuiltjes, welker basementen van hoekblaadjes zijn voorzien, welker schachten een geringere middellijn hebben, dan die beneden in het koor, en welker kapiteelen reeds de Gothiek aankondigen. De basementen dier zuiltjes zijn aan de koorzijde eenigszins beschadigd; ik geloof niet, dat dit dient te worden toegeschreven aan het gebruik van oud materiaal. Over de overwelving der galerij werd hiervoren reeds gesproken (blz. 500). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 469. O.L. Vrouwekerk. Plattegrond van de oostelijke krypt door g. de hoog, naar een opmeting van w. sprenger.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze krocht bestaat uit een westelijk gedeelte op rechthoekig grondplan - vijfGa naar margenoot+ traveeën lang, vier traveeën breed - en uit een oostelijk breeder gedeelte, op half-cirkelvormig grondplan. In het westelijk gedeelte dragen vijftien zuiltjes, wier schachten voor 't meerendeel van kolenzandsteen zijn, de overwelving van mergel; deze bestaat uit kruisgewelven met zwaardere gordelbogen in de twee oostelijke traveeën dan in de westelijke helft. Muraalbogen travee, waar de wand der voormalige torentjes even naar binnen
Afb. 470. O.L. Vr. Kerk. Zuilen uit de oostcrypt.
springt; hier toch vormt een muraalboog de voortzetting der van den grond opgaande steunsels, en het verdient vermelding, dat dergelijke steunsels van den grond af tot in het gewelf opgaan in den hoek, welken de westwand der torentjes vormt met de lange zijden der krocht. Geprofileerde consoles langs de wanden bieden een steunpunt aan de gordelbogen, welke in de binnentraveeën neerkomen op de over 't algemeen eenvoudig geprofileerde dekplaten der kapiteelen. Deze kapiteelen hebben den teerlingvorm, en wel in verschillende varianten: er zijn er, waarvan het spherisch gedeelte vrij steil is, waardoor de opgaande beweging der zuil doorgaat tot de dekplaat - temeer, omdat een bolle lijst ter plaatse, waar de schacht in het kapiteel overgaat, ontbreekt; bij andere is het spherisch gedeelte boller, wat met de aanwezigheid eener bolle lijst de opgaande beweging intoomt. Andere variaties worden verkregen door de zijschilden een halven cirkel te laten beschrijven met de middellijn aan den onderkant der dekplaat, dan wel hiervan verwijderd. Voorts komen er inplaats van één groot, twee kleine schilden - dubbel-teerlingkapiteel - voor en deze schilden kunnen bovendien al dan niet afgeschuind zijn. De op eenvoudige, rechthoekige sokkels rustende basementen zijn eveneens verschillend, nu eens breeder, dan weer steiler, maar alle hebben zij een profiel, bestaande uit een bol, een hol en weder een bol. De oostelijke helft der krocht is, zooals gezegd, breeder en halfrond; in een halven cirkel bevinden zich pijlers, dragers der zuilen op het koor; zij vormen zeven intercolumniën. De pijlers zijn naar buiten met den absiswand verbonden door gordelbogen, welke evenals de muraalbogen, neerkomen op de vóór dien wand gestelde en tot op den vloer doorloopende steunsels. De gordelbogen verdeelen den omgang in zeven traveeën op trapeziumvormig grondplan. In iedere travee bevindt zich in den absiswand een rondboogvenster, behalve in die welke aan het voormalig torentje aan de zuidzijde grenst; een binnenwaarts uitgebouwd blok metselwerk omsluit er de put, waarvan hiervoren op blz. 484 sprake was. De oostmuur der torentjes, dienend als westelijke afsluiting van den omgang, bevat een venstertje. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 471. O.L. Vr. Kerk. De oostelijke krypt, naar het Noord-Oosten van zuil M (afb. 469) uit gezien.
De overblijfselen der vroegere koortorentjes, toegankelijk van uit het transept, bestaan uit een ondergrondsche, door een kruisgewelf gedekte ruimte van omtrent 3 M. in het vierkant en door een venstertje in den oostwand uitziend op de krypt. De toegang bevindt zich in den westwand, terwijl de ruimte oorspronkelijk verlicht werd door een venster o.s. in den noord- en in den zuidwand. Het laatste is waarschijnlijk gewijzigd. Opmerking verdient, dat de lagen van het gewelf in het noordelijk torentje niet regelmatig zijn, terwijl in het zuidelijk het bepleisterd gewelf op twee kraagsteenen rust van een rijker profiel. In de half-cirkelvormige ruimte tusschen de pijlers en de westelijke helft der krypt, zijn twee zuilbundels opgesteld, elk van vier zuiltjes. Overeenkomstig de opstelling dier zuilen zijn de gewelfvakken ongelijk. Tusschen zuilenbundels en pijlerkring staat het oude, aan den H. Blasius toegewijde, altaar. Tegen den westwand der krocht bevindt zich de grafsteen van Elisabeth Strouven, stichteres van Calvarieberg. De steen is hoog 1.46 M. en breed 0.87 M.; hij is versierd met vijf medaillons, welke elk een opschrift dragen: het grootste, waarboven een kruis met voetstuk, is in het midden aangebracht en heeft het volgend opschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in hoc monte / christo commortuorum / et / convivere sperantium / quiescunt reliquiae / quarum olim praecipuas / alio transferendas / de consensu superiorum / e coemeterio communi / levatas / dein per multos annos sedulo / religiosa pietate conservatas / sub hoc marmore / recondi curavit / henricus franciscus bounam / decanus s: s: / et monasterii huius / superior director / anno 1722 die 28 / martii. De medaillons in de vier hoeken zijn hartvormig en met de punt naar buiten; op dat in den linker bovenhoek staat: venerabilis matris / elizabethae strouven / instituti / sororum montis / calvariae / fondatricis / obiit / an 1661. Op dat in den rechter bovenhoek is te lezen: rdi Dni martini / ghilis sacerdotis / jugi docentis et / morientis christi / adoratione instituti / zelatoris / obyt / an 1633. Links beneden vermeldt het medaillon: elisabethae dries / primae sororis et / instituti / primariae opibus / et exemplo / adjutricis / obyt / an 1633, en op het laatste staat: rdi patris jacobi / farzyn minoritae / instituti / et instituentium / in spiritu et veritate / directoris / obyt / an 1633. Na de opheffing van het gesticht Calvarieberg (zie hierna blz. 581) door de Franschen werden de overblijfselen der stichteres en van drie andere kloosterlingen van het koor der kapel overgebracht naar de St. Nicolaaskerk. Bij de slooping van dit gebouw in 1839 verhuisden de overblijfselen naar de krocht van O.L. Vrouwekerk, alwaar de steen tijdens de restauratie der krypt in den westwand werd geplaatst. Voordien bevond hij zich in het midden van den vloer, in de westelijke helft der krocht, waar de looden kisten, waarin Elisabeth en haar gezellen begraven lagen, zich nog bevinden. Boven den doorgang, welke van de ruimte boven de gewelven en onder het dakGa naar margenoot+ der kerk toegang geeft tot den westbouw, is een opschrift aangebracht; het luidt: templum illud b. mariae virg: / consecratum primis christianorum temporibus conditum / cui saecula hostes barbari hispani aliique parce / = runt impietati furorique gallorum / occubuit (opengelaten) a colluvia ista patria / (opengelaten) liberata struct / tores militares hollandi / reparare aedificium statim curarunt, officinam / bellicam designarunt et etiam hoc anno / mvcccxvii. Onder dezen toegang en in den zuidwand van den middenbeuk bevinden zich op onregelmatige afstanden geprofileerde kraagsteenen, welke een dakstoel kunnen ondersteund hebben. In het in mergel verhoogd gedeelte worden vlakke rondboognissen aangetroffen met halfrond gesloten lichtopeningen, welke in den buitengevel thans geheel rond zijn. Van den westwand boven de kruising is, evenals van in dien wand aanwezige vierpasvensters, maar weinig meer over, terwijl hiervan in den oostwand meer bewaard is gebleven. Aan den zuidwand zijn, onder het dak van den zuidelijken transeptarm, eenige boogjes van een boogfries zichtbaar; de boogjes, welke buiten het dak uitsteken schijnen vernieuwd te zijn. Van een fries is in den blijkbaar vernieuwden noordwand niets overgebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wil men uit deze gegevens een kruisingstoren reconstrueeren dan bedenke men: 1o. dat deze toren niet hoog geweest kan zijn, daar de muren niet dik zijn; 2o. dat de vierpasvensters slechts een 0.40 M. boven de vlakke zoldering uitsteken. In de beide dwarsarmen zijn in een boog - muraalboog - tusschen twee der huidige gewelfkappen aanwijzingen voor een vroegere overwelving te zien; twee kraagsteenen tegen den noordwand van de kruising geven een aanwijzing omtrent een vroegere bedaking. Ga naar margenoot+ In het portaal, ten Noord-Westen der kerk, bevinden zich de volgende, van elders afkomstige, beeldhouwwerken: 1. De zegevierende Christus, de ‘Christus triumphans’, volgens Ligtenberg, S. 29, hoog 1.12 M., breed 0.62 M., bestaat uit harde mergel. Afb. 472. O.L. Vr. Kerk; de ‘Christus triumphans’.
De rechthoekige steen, welke van boven spits toeloopt, bevat binnen een vlakke lijst met opschrift een relief. Het opschrift luidt, na opheffing der afkortingen, + super aspidem et basiliscum ambulabis et conculabis leonem et draconem. Het beschadigd relief illustreert genoemden tekst; de staande Christus, kenbaar aan een kruisnimbus, treedt met beide - waarschijnlijk bloote - voeten op twee draakachtige monsters. De (verdwenen) steel van een kruisvaantje, welke de Christus in de rechterhand hield, wordt het monster onder Christus' rechter voet in den open muil gedreven; in de linkerhand houdt Hij een open boek, waarvan de tekst niet meer te lezen is. De Christus is gekleed in een lang onderkleed met groote concentrische plooien, dat boven den rechter voet opwaait; een wijde mouw dekt den rechter arm tot aan den elleboog en een lange mantel hangt van de schouders, daarbij de linker helft van de borst en denlinker arm bedekkend. Uit Ligtenberg's onderzoekingen is gebleken, dat de sporen eener roode beschildering niet oorspronkelijk zijn. XII B. Afb. 472.
2. In den noordwand bevindt zich een steen, een Eed bij Relieken voorstellend, welke steen vroeger in den absiswand prijkte, boven het poortje, dat toegang gaf tot de tribune, waarover gesproken is op blz. 485. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In hoeverre de beschildering oorspronkelijk is staat niet vast, maar, daar het niet is uitgesloten, dat bij een latere beschildering de oorspronkelijke kleuren zijn aangehouden, dien ik bij de beschrijving tevens de kleuren te vermelden. De steen is van harde mergel en meet nagenoegAfb. 473. O.L. Vr. Kerk. De ‘Eed bij de Relieken’.
0.87 × 0.87 M. (Lichtenberg, S. 88). Binnen een vlakke lijst zijn in verheven beeldhouwwerk vier personen afgebeeld: de voornaamste en tevens de grootste, zit nagenoeg in het midden op een klapstoel, waarvan de pooten eindigen in klauwen en drakenkoppen. Hij is frontaal gezeten, de knieën van een en wendt het bovenlijf naar rechts. De linkerhand, boven de linkerknie, draagt een, in een lelie eindigenden skepter, terwijl de naar voren gebrachte rechterschouder en de bijna gestrekte rechterarm de wending van het bovenlijf aangeven. Het gekroonde, van knevel en baard voorziene hoofd is een weinig naar voren gebogen in de richting van een ter linkerzijde van den vorst geknielden persoon; vermoedelijk wees de gestrekte wijsvinger (afgebroken) in dezelfde richting. De vorst nu is gekleed in een blauw, aansluitend gewaad, met een rooden, op den rechterschouder met een gesp samengehouden mantel. De kousen zijn blauw, en rood de rijgschoenen. Tusschen den gebarenden vorst en de geknielde figuur staat een zuiltje met gecanneleerde schacht en teerlingkapiteel; op dit kapiteel bevindt zich een doek (sluier), welke waarschijnlijk een relikwie omhult. Deze doek - de reliek - nu raakt een, op de linkerknie steunende man met de rechterhand aan. Ook hij is gekleed in een blauw kleed en rooden mantel, welke echter korter is dan die des vorsten, en op de borst wordt samengehouden; zijn schoenen zijn zwart en zijn hozen rood. De linkerhand houdt hij voor de borst. Achter dezen geknielden man staat er een, in 't blauw met rooden mantel; hij ziet toe met open mond en met de linkerhand aan zijn bebaarde kin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achter den vorst, aan diens rechterzijde, staat de vierde persoon; met de linkerhand steunt hij op den drakenkop van 's vorsten stoel, terwijl hij met de rechter een zwaard omklemt, dat met het plat tegen zijn rechterschouder rust; op dat plat staat te lezen: gladivs. Hij draagt een rood, om het middel gesnoerd kleed, dat aan den hals is uitgesneden; zijn schoenen zijn zwart, zijn hozen rood. XII B. Afb. 473. De verklaring van Ligtenberg, als zijnde hier weergegeven het afleggen van ‘den eed op de Heiligen’ is zeker aanvaardbaar, want deze verklaring sluit evengoed in een eed bij een beleening als den beslissenden eed bij een rechtspraak - de staande man met open mond zou dan niet den eedhelper voorstellen, die de eedsformule uitspreekt, maar de tegenpartij, die zijn schrik te kennen geeft over de nieuwe wending in het proces, als gevolg der bij eed bekrachtigde verklaring. De door Ligtenberg gegeven identificeering der personen (S. 88-92) is niet aanvaardbaar; een andere opvatting (Dr. Goossens) is die, waarbij men in den knielenden man den bisschop van Luik kan zien. Sedert het concordaat tusschen Paus Calixtus II en Hendrik V (te Worms, 1122) werden kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders door den keizer met skepter (symbool van het wereldlijk gezag) beleend en eerst daarna geschiedde de kerkelijke investituur met ring en staf. Zoo zou in dit relief de beleening van, of juister nog het afleggen van den leeneed (hominium) door den bisschop als wereldlijk vorst - staf en ring zijn immers niet uitgebeeld - weergegeven kunnen zijn. Van dezen gedachtengang uitgaande moet het relief een feit weergeven van zulk een beteekenis, dat men de herinnering er aan in de O.L. Vrouwekerk wilde vastleggen. Tegenover de heftige partijschappen, welke in XII A gepaard gingen aan het vrijkomen van den bisschopzetel van Luik, valt de eensgezindheid op, die het optreden van den nieuwen bisschop Rudolf van Zähringen (1167-1191) omgeeft. Door Philips van Heinsberg, aanhanger van den tegenpaus Pascalis III, tot bisschop gewijd, nadat hem de keizerlijke investituur verleend was door Frederik Barbarossa, is hij den keizer trouw gebleven in het schisma tot in 1179 en met hem ter Kruisvaart getrokken; op den terugweg is hij gestorven den 5-viii-1191. Een andere investituur zou die kunnen zijn van Albert van Cuyck, die door den keizer te Worms wordt beleend, nadat deze kennis genomen heeft van de pauselijke aanbevelingsbrieven; den 6-i-1196 volgde de bisschopswijding door Adolf van Altena, aartsbisschop van Keulen (vgl. Daris, Histoire de Liege). 3. In den zuidwand is een relief ingemetseld, dat een heiligen bisschop voorstelt. De steen meet 1.77 M. bij een breedte van 0.87 M. en is van harde mergel (Ligtenberg, S. 41.). Een vlakke lijst, aan de binnenzijde geprofileerd en aan de bovenzijde het beloop van een driepas volgend, omsluit een veld, waarop een figuur, frontaal geplaatst, op een rechthoekig voetstukje staat. Deze figuur is gekleed in eene, over de schoenen plooiende, albe; hieroverheen draagt zij een, slechts weinig ingesneden, dalmatiek met versierden zoom; een in zware plooien over den linkerarm afhangend kazuifel, een pallium en een om den hals zichtbare amict voltooien de kleedij. De heiligenschijn - een naar het midden uitgeholde schijf - vult den middelsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 474. O.L. Vr. Kerk. Heilige bisschop, de zoogenaamde St. Bernardus.
boog der omlijsting en vormt een rustigen achtergrond voor het eerbiedwaardig gelaat. De kale schedel wordt omgeven door een krans van haren, terwijl om mond, kin en kaak een dunne haargroei valt waar te nemen. Groote oogen, met uitgeholde pupillen, een goed gesneden neus en een energiek gesloten mond geven den kop iets persoonlijks. In de rechterhand houdt deze figuur een (vernieuwden) kromstaf, terwijl de verdwenen linkerhand een open boek hield, waarop te lezen staat: gra(tia) d(omi)ni n(ost)ri cvm om̄ib(us) vob(is). ± 1200. (Afb. 474.) De overlevering ziet in dit beeldhouwwerk een portret van den H. Bernardus, die te Maastricht den tweeden kruistocht heeft gepredikt en toen in de O.L. Vrouw zou hebben overnacht. Ligtenberg vermoedt, dat in dit relief zou zijn voorgesteld Albert van Leuven, bisschop van Luik, die in 1192 te Reims vermoord werd en die een broeder was van den hertog van Brabant (Romanische Steinplastik, S. 42, 43). In den geest der Maastrichtsche overlevering zou men ook kunnen denken aan den pauselijken legaat, kardinaal Henricus, bisschop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Albano, die in België - en te Luik in het begin van den Vasten van 1188 - den kruistocht predikte, op den terugkeer waarvan bisschop Rudolf van Zähringen het leven liet (vgl. Daris, Histoire de Liège, en de kleine letter, hiervoren op blz. 508). In een bespreking van Ligtenberg's werk in Het Gildeboek, 1918, wijst Dr. W. Goossens er op dat de eivormige verdieping, welke zich op de borst boven het pallium bevindt, vermoedelijk gediend heeft voor het aanbrengen van een relikwie, wat op een bijzondere vereering van den voorgestelden Heilige te Maastricht wijst. Goossens wil dan in dit relief een voorstelling zien van den H. Evergislus, aartsbisschop van Keulen, die te Tongeren werd vermoord. Deze Heilige werd in Romaanschen tijd reeds te Maastricht vereerd, een calendarium der O.L. Vrouw uit het jaar 1307 vermeldt zijn feest op 24 October als dat ‘Evergisli Archiepiscopi’ en een hem gewijde kapel, onderhoorig aan de O.L. Vrouwekerk, werd in de XVIIe eeuw afgebroken. Al maken de kapittelbesluiten er geen melding van, aannemelijk is het, dat tegelijk met het beneficie het relief naar de O.L. Vrouw werd overgebracht. 4. Tot deze groep behoort ook de latei met engel, boven den doorgang in den oostwand van de ruimte boven het hoofdportaal. Deze latei heeft een breedte van 0.761 M., bij een grootste hoogte van 0.342 M. (afb. 475); de steen is omtrent het jaar 1917 uit een huis aan het O.L. Vrouweplein naar hier overgebracht. Een vlakke lijst, aan de binnenzijde geprofileerd gelijk bij ‘den Christus triumphans’ (vgl. afb. 472) omgeeft een vlak veld, waaruit in verhoogd beeldhouwwerk de
Aid. 475. O.L. Vr. Kerk. Latei met engel.
figuur van een engel ten halve lijve naar voren komt. De engel heeft het hoofd een weinig gebogen en zijn rechterschouder even naar voren gebracht. De, voor de borst gebogen rechterarm houdt een leliestaf in de hand, welke staf tegen den rechter schouder rust, terwijl de linkerarm naar buiten is gebogen en met de naar boven gerichte vingers van de linkerhand een schijf (?), welke op de holte dier hand staat, ondersteunt. Over de schouders is een korte mantel gelegd, welke over den linkerschouder en -arm afhangt, zooals die van den Christus op den ‘Retabel’ en dien van ‘de Majestas Domini’ in St. Servaas (vgl. afb. 346 en 326). De uitgespreide vleugels bedekken de profileering der lijst in de benedenhoeken en langs de bovenzijde. De nimbus is in vorm en plaatsing verwant aan dien van den heiligen bisschop, hiervoren onder no. 3 beschreven. Ga naar margenoot+ Voor een gedeeltelijke verklaring der voorstellingen op de gebeeldhouwde kapiteelen in het koor, wordt verwezen naar de publicaties van Flament in Het Huis Oud & Nieuw, 1913, Ligtenberg, a.w., blz. 93 e.v., Kapelaan Welters in de Nedermaas V, blz. 68 e.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de beeldhouwers der kapiteelen in het koor der O.L. Vrouw en op de galerij in den westbouw van St. Servaas heeft geïnspireerd, is niet bekend; eenige voorstellingen zijn ontleend aan het Oude Testament, andere aan Deugden en Ondeugden, weer andere aan de Jaargetijden, de Bestiariën en waarschijnlijk aan toen algemeen verspreide en begrepen fabels. Bij de negen intercolumniën behooren twee ingekaste kapiteelen, zes vrijstaande, en, naast het middelste intercolumnium, twee groote kapiteelen, welke de vier zuiltjes van een zuilenbundel bekronen; deze zuilenbundel is tweeledig, zoodat het bovenste lid op zijn beurt ook weer een groot kapiteel draagt. In totaal zijn er dus in de zuilengalerij twaalf kapiteelen, terwijl de muurzuilen langs den koorwand met tien kapiteelen prijken. Het muurkapiteel aan de noordzijde is versierd met een ornament van rankenslingers en vogels; dat aan de zuidzijde vertoont in rankenslingers een naakten man, steunend op de rechter knie, het met een kalotje gedekte hoofd achteroverbuigend; om de kin heeft hij een lang spitsbaardje (vgl. Ligtenberg, Taf. XXIII, nr. 3). Met de rechterhand omklemt hij het linkerbeen van een wegkruipende vrouw even boven den enkel, terwijl een andere naakte vrouw naar hem toegewend zit in behaaglijk niets-doen. De slingers gaan uit van twee diermaskerons op de hoeken van het kapiteel. Een bandornament siert het bovengedeelte dezer twee kapiteelen. Van de drie volgende kapiteelen langs de noordelijke helft der zuilenrij vertoont het eerste ranken, waarin, op elken hoek van het kapiteel, een naakte vrouwenfiguur is gezeten, de borst gevend aan draakachtige vogels. (Afb. 476.) Afb. 476 en 477. O.L. Vr. Kerk. Kapiteelen van de zuilen (noordzijde) in het koor.
Het middelste kapiteel vertoont wederom ranken, waarin op de hoeken een mannenfiguur zit gestrengeld. (Afb. 477.) Van het volgend kapiteel is de beteekenis der voorstellingen voldoende duidelijk; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar wij in de, naar het middelpunt van het koor gerichte, voorstelling het aanbieden van twee offers door twee mannen kunnen zien, in de voorstelling links hiervan het doodslaan van den eenen man door den anderen met een knots, en in het tafereel aan de zijde van den omgang God - kenbaar aan den kruisnimbus - afgebeeld zien tegenover een (den overlevenden) man met knots, hebben wij hier stellig te doen met scènes uit het verhaal van Kaïn en Abel. De volgorde der voorstellingen is dus van die op de rechterzijde over die aan de koorzijde en die links hiervan naar die aan den kooromgang. De eerste voorstelling, aan de rechterzijde van die met de offerande, moet dan de beide broeders, werkzaam in het veld, voorstellen, maar er zijn alleen twee, naar elkaar toegewende mannen te midden van slingers te zien; hun kleeding bedekt het lichaam alleen van het middel af tot aan de knie; zij dragen - de eene kop is beschadigd - een helmachtigen stroohoed en met de handen houden zij zich aan de slingers vast. In de voorstelling der offerande is de eene man, die een lam in beide handen omhoog houdt op zijn mantel, blootshoofds, terwijl de hand Gods, zegenend, boven het lam is afgebeeld; de andere man houdt een schoof met beide handen omhoog en heeft het hoofd met de kap van zijn mantel bedekt. (Afb. 478.) Bij den broedermoord zien wij Abel achterover vallen tusschen de ranken, terwijl Kaïn hem met beide handen den doodelijken slag met een zware knots toebrengt. Tenslotte is aan de zijde van den omgang de, aan den kruisnimbus herkenbaren,Afb. 478. O.L. Vr. Kerk. Het Kaïnkapiteel in het koor (noordzijde).
Afb. 479. O.L. Vr. Kerk. Het zelfde kapiteel naar een afgietsel.
God - in menschelijke gedaante - afgebeeld, gekleed in een onder- en bovenkleed met een om het middel samengehouden mantel; met opgeheven rechterhand staat Hij tegenover den moordenaar met knots (Afb. 479). Dan volgt het groote kapiteel van den noordelijken zuilenbundel; aan de voorstelling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter epistelzijde: een slapende man en een engel op een ladder, waarnaast een man, worstelend met een engel, zijn aanstonds tafereelen uit het leven van Jacob te herkennen. De voorstelling aan de, naar het middelpunt van het koor gerichte zijde stelt dan ongetwijfeld de zegening voor van Jacob door Isaäk: een
Afb. 480. O.L. Vr. Kerk. Het Jacob-kapiteel van den zuilbundel in het koor.
man, met zegenend opgeheven rechterarm, zit in een bed, terwijl een andere zich tot hem buigt, in beide handen een schotel - het op verzoek van Isaäk toebereide wild? - vasthoudend. De voorstelling ernaast is misschien die van het verkwanzelen van het eerst-geboorterecht om een bord linsenmoes: een man, met tot op de mondhoogte opgeheven rechterhand - moet dit gebaar den eetlust van den uitgehongerden jager Ezau weergeven, of misschien den door hem afgelegden eed? - staat, in stappende houding, tegenover een andere figuur, die, met gebogen knieën, in de linkerhand een bord, op de rechter een urn (?) houdt. Misschien ook stelt dit tafereel Jacob's moeder voor, die hem het voorstel doet zijn vader te bedriegen; vandaar zijn afwijzend gebaar. Hierboven staat het opschrift: ..... dentis · hec / Rechts hiervan volgt de voorstelling van Jacob's droom en zijn worsteling met den engel. Jacob zit te slapen, het hoofd op een steen rustend, terwijl een engel met aureool, uitgespreide vleugels en wapperend kleed ijlings een ladder bestijgt; hij houdt zich met de handen aan de sporten vast en wendt het hoofd naar beneden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar den slapende. Hiernaast is een engel, kenbaar aan aureool en uitgespreide vleugels, met Jacob in een worsteling omstrengeld; het opschrift hierboven luidt: svmit · dona · parentis · Afb. 481. O.L. Vr. Kerk. Het Jacob-kapiteel van de andere zijde.
Aan de zijde van den omgang ziet men een levendig tafereel van menschen en dieren; klein vee wordt door een paar herders gedreven; een bok maakt een sprong en wendt daarbij den kop naar een anderen, welke achter hem komt; een man, de laatste van een groep vóór dit vee, wendt zich lachend om met een handgebaar, terwijl deze groep bestaat uit voortloopende volwassenen met een kind erbij. (Afb. 481.) Misschien hebben wij in deze voorstelling te denken aan Jacob, die met vrouwen, kinderen, dienaren en vee zijn broeder ging opzoeken, hem geschenken in vee vooruitzendend om hem gunstig te stemmen; het volgend tafereel geeft dan de verzoening weer. Het opschrift hierboven luidt: + ethereos · cet · cer ·
De laatste voorstelling vertolkt de omhelzing en verzoening van Jacob en Ezau; zij zijn gekleed in lange, op de schouders samengeknoopte, mantels. In de bijbehoorende groep ziet men drie herders met schapen; de voorste houdt een springenden ram bij de horens. Waarschijnlijk stellen deze schapen eveneens de door Jacob vooruitgezonden geschenken uit zijn veestapel voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het opschrift luidt: nit somnia let(vs) · Het geheele opschrift luidt dus: ethereos cet(us) cer/nit per somnia let(us) / ..... dentis hec / sumit dona parentis. Het opschrift, dat telkens over twee zijden heen zich uitstrekt, en slechts behoort bij Jacob's droom en de aanvaarding van Jacob's gaven door Ezau, maakt den indruk niet te passen bij de voorstellingen. De deksteen behoeft slechts een halven slag gewend te worden en de tekst geeft een toelichting tot de twee genoemde tafereelen.Terwijl deze kapiteelen aan den Afb. 482. O.L. Vr. Kerk. Kapiteel van den zuilenbundel naar een gipsafgietsel. (Vgl. ook afb. 491 en 492.)
onderkant voorzien zijn van een bolle lijst, waarboven een kabelrand is gelegd, hebben de kleinere kapiteelen van de bovenhelft alleen een bolle lijst en onder de dekplaat een gebeeldhouwde fries van slingers en acanthusbladeren. De reliefs op de bundelkapiteelen vertoonen in slingers naakte mannenfiguren, gehurkt en met de ruggen aan elkaar; gestyleerde vogels, de borsten naar elkaar, maar de koppen omgewend; frontaal gezeten, naakte mannetjes, in de knieën doorgebogen; afgewende, stappende vogels met de staart en de punt der vleugels tegen elkaar, de lange hals omgebogen en de kop op den rug gelegd.
Het volgend bundelkapiteel stelt het bezoek der drie engelen aan Abraham voor; deze staat met samengevouwen handen tegenover de groep van engelen; een aureool omgeeft zijn hoofd, een lange mantel hangt van zijn schouders. Achter hem staat in een huis een vrouwelijke figuur, die de deur van haar woning opent. De drie engelen, met aureool, staan naast elkaar; de eerste schijnt Abraham iets te zeggen. Wij hebben hier dus de illustratie van het bijbelsch verhaal, volgens hetwelk de voornaamste der drie gasten Abraham voorspelde, dat zijn vrouw Sara over een jaar een zoon zal krijgen; Sara, die achter de deur stond, begon bij het hooren dezer voorspelling te lachen. Het opschrift luidt: + qve · tr ...... Tevoren had Abraham zijn gasten een maaltijd aangeboden, waarbij hij hen zelf bediende. Wij zien dan ook twee figuren gerechten dragen naar de aanzittenden; van de twee figuren heeft de voorste een aureool; het is Abraham, thans zonder mantel. Aan de overzijde van een tafel zijn drie figuren naast elkaar gezeten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarvan de puntige schoenen onder het van de tafel regelmatig neerplooiende laken zichtbaar zijn. Afb. 483. O.L. Vr. Kerk. Het Abraham-kapiteel van den tweeden zuilenbundel in het koor.
Het opschrift hierboven luidt: veneratvr · et · orat / De volgende zijde laat ons Abraham zien met zijn, op het altaar gebonden zoon Isaäk; Abraham heeft het zwaard in de rechterhand opgeheven, een zwaard, dat door een neerdalenden engel wordt vastgegrepen; een lange mantel hangt hem op den rug en achter het altaar is de kop te zien van een grazenden ezel. In de rechter helft is tusschen plantenslingers de ram weergegeven. Het opschrift luidt: essat · spectat · vivv · / Op de laatste zijde kan men Abraham zien den vastgebonden ram op het offeraltaar doodend door hem met de linkerhand bij den neus te grijpen en met de rechterhand een groot mes door den strot te dringen; bij deze handeling heeft Abraham geen mantel aan. (Afb. 484.) Het opschrift luidt: maneat · tibi · nat · /
De kleine kapiteelen hierboven zijn verwant aan die van den evenbeschreven zuilenbundel: nu eens twee manlijke naaktfiguurtjes, elkaar toegewend; dan weer twee koppels, van elkaar afgewende vogels, waarvan het eene paar de koppen heeft toegewend, pikkend aan druiventrossen. Aan de zijde van den omgang bespringt een wolf een zwijn en daarnaast zijn twee gestileerde, afgewende viervoeters weergegeven. Op de laatste zijde staan twee naakte mannenfiguren, in gebogen houding, tegenover elkaar en daarnaast staan twee gestileerde vogels, ruggelings naast elkaar. (Vgl. Afb. 491 en 492.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 484. O.L. Vr. Kerk. Het Abraham-kapiteel in het koor, van de andere zijde (vgl. afb. 493 en 494).
Het volgend kapiteel aan de epistelzijde geeft klaarblijkelijk een episode weer uit het leven van den profeet Balaäm, die Gods toorn had gaande gemaakt: reizend Afb. 485 en 486. O.L. Vr. Kerk. Het Balaäm-kapiteel in het koor (zuidzijde).
op een ezelin, schrok deze voor een engel met uitgetrokken zwaard. Toen Balaäm den engel niet zag en het dier sloeg, vroeg dit hem met menschelijke stem: wat heb ik U gedaan? Men ziet dan ook den verschrikten profeet, de ezelin, den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kop wendend tot haar berijder, en een zwevenden engel met opgeheven zwaard. Het aangrenzend vlak van het kapiteel geeft een tweegevecht weer tusschen twee phantastische wezens uit een of ander verafgelegen kustland: ruggelings staan twee draakachtige monsters, wier halzen vervangen zijn door het bovenlijf van een man. Deze halve mannen zijn naar elkaar toegewend en beschermd door een groot puntig toeloopend schild, dat zij met den flauwgebogen linkerarm naar voren brengen. De rechterarm is achterwaarts gebogen, gereed een slag toe te brengen met een visch, welke hun rechterhand omklemt. Hun hoofddeksel is kegelvormig en geribd. Aan de zijde van den omgang zijn twee bloothoofdige mannen in een tot de knieën reikend en op de heupen opgehouden gewaad met mouwen afgebeeld; zij waren elkaar toegewend, maar deinzen terug, het bovenlijf achteroverbuigend en een afwerend gebaar makend tegen een draakachtig monster, dat hen in de borst bijt. Het vierde vlak is ingenomen door een symmetrische indeeling: twee, elkaar toegewende vrouwen (?) met wapperende haarvlechten en ontbloot bovenlijf, zijn met het onderlijf aan elkaar gebonden; de bovenlijven sterk achterover gebogen, doorgezakt in de knieën en gekleed met een tot over de kuit neerplooiend lendengewaad; in het midden hangt een over haar middel geknoopte doek in zware plooien af. Met den achteruitgebogen arm omvatten zij slingers, welke uit een diermasker boven en in 't midden van het kapiteel ontspringen. (Afb. 487.) Afb. 487. O.L. Vr. Kerk. Kapiteel in het koor (zuidzijde) naar een afgietsel.
Afb. 488. O.L. Vr. Kerk. Het Heimokapiteel in het koor (zuidzijde).
Het middelste kapiteel der zuidzijde is wegens de naar het middelpunt van het koor gerichte voorstelling bekend als het Heimo-kapiteel, en wegens de andere voorstellingen als het Evangelisten-kapiteel. Een man, op de rechterknie geknield, blootshoofds en gekleed in een mantel, welke de armen vrijlaat en laat zien, dat het onderkleed over het middel wordt opgehouden; deze man houdt in de handen een gebeeldhouwd kapiteel, dat in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontvangst wordt genomen door een half staande, half zwevende vrouwelijke figuur met aureool (zooals bij den heiligen bisschop en den engel beschreven is, vgl. afb. 474 en 475). Een opschrift maakt ons beide figuren bekend; de vrouwelijke als s · ma-ria ·, de geknielde als heimo · Op de andere vlakken in, met bollen of met groeven versierde, banden twee toegewende leeuwen, twee runderen met omgewende koppen en twee draakachtige vogels, eveneens met omgewende koppen. Men heeft hierin de symbolen der Evangelisten willen zien: den leeuw, het rund en den adelaar, en op grond hiervan het kapiteel ook wel het Evangelisten-kapiteel willen noemen. Het laatste vrije kapiteel aan de zuidzijde heeft aan den onderkant een palmettenfries en daarboven aan de binnenzijde twee afgewende leeuwen, in springende houding, de grimmige koppen omgewend; verder twee toegewende vogels, druiven pikkend; aan de zijde van den omgang rankenslingers en aan de vierde zijde wederom vogels, zooals juist beschreven werden. (Afb. 489.) Afb. 489. O.L. Vr. Kerk. Kapiteel in het koor (zuidzijde).
Afb. 490. O.L. Vr. Kerk. Wijnoogst-kapiteel aan den absiswand.
Het kapiteel in den muur van het voormalig torentje werd beschreven op blz. 511.
Van de kapiteelen langs den absiswand zijn er met een ornament van plantenslingers, met vogels, met menschelijke figuren in strijd met monsters; één met een man en een vrouw in slingers en met een fries van duivelengebroed aan den benedenkant, mogelijk Adam en Eva voorstellend (afb. 500; vgl. Welters) en tenslotte een voorstelling van den wijnoogst, welke voorstelling veel gelijkenis heeft met die in de St. Servaaskerk (vgl. Afb. 490 met 280 en 281).
De kapiteelen op de galerij bieden minder verscheidenheid; hun versiering bestaat uit acanthusbladeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 491.
Afb. 492.
Afb. 493.
Afb. 494.
O.L. Vr. Kerk. Kapiteelen in het koor, naar gipsafgietsels. Afb. 491-494 kapiteelen van de zuilenbundels; Afb. 495.
Afb. 495, kapiteel aan den absiswand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 496.
Afb. 497.
Afb. 498.
Afb. 499.
Afb. 500.
O.L. Vr. Kerk. Kapiteelen in het koor, naar gipsafgietsels. Kapiteelen van de zuilenrij en een van den absiswand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven hun dekplaten bevinden zich maskarons; men heeft er wel eens de voorstelling der zintuigen in willen zien, maar daarmede zouden slechts vijf van de acht koppen een verklaring vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bouwgeschiedenis.Tot het oudste gedeelte der kerk behoort de westbouw, welke omtrent het jaar 1000 gesticht kan zijn en op welks crypt volgens dr. kalf het instortingsbericht van 1018 kan betrekking hebben (vgl. blz. 471 en 472). Deze westbouw onderging eenige wijzigingen; uitwendig is hij te verdeelen in een ouderen onderbouw in kolenzandsteen en een jonger Afb. 501. O.L. Vrouwe Kerk; profielen.
bovengedeelte in mergel; dit laatste met laat-romaansche motieven dagteekent uit XIId; inwendig werd hij vermoedelijk geopend (XII B) op het schip. Bij de oprichting der kerk zal wel gedacht zijn aan den bouw eener pijlerbasiliek, wier pijlers zich voortzettenGa naar voetnoot1) tot aan de beide torentjes, waarvan de onderbouw terzijde van de krocht nog aanwezig is; het hierbij behoorend koor had een halfronde absis. Uit het huidig bouwwerk valt intusschen op te maken, dat er XII B gebouwd is in het schip, aansluitend aan de travee naast de kruising. Tot goed begrip van wat ik zeggen wil, stelle men zich de kruising voor, aan haar oostzijde geflankeerd door een smalle koortravee met twee torentjes (de oude), aan noord- en zuidzijde door een arm van het transept en aan de westzijde door één zijbeuktravee, d.w.z. de middenbeuk-travee slechts voor haar oostelijke helft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoowel aan de noord- als aan de zuidzijde vertoont de aan transept en zijbeuk grenzende zijbeuktravee eenige afwijkingen van de andere traveeën; die afwijkingen zijn van belang voor de bouwgeschiedenis, omdat er een vroegeren toestand uit valt af te leiden. Op de eerste plaats zijn zij gedekt geweest door kruisgewelven, ofwel deze overwelving is beraamd geweest; men kan immers boven het profiel en in de hoeken, waar muraal- en gordelbogen samenkomen, de aanzetsteenen nog zien (vgl. afb. 461); in de hoeken aan de oostzijde van de volgende zijbeuktravee eveneens. Op de tweede plaats is de muraalboog in de eerste travee van kolenzandsteen, terwijl bij dien in de volgende slechts voor de drie eerste blokken dit materiaal toepassing vond. In den buitengevel is aan de zuidzijde de midden-, aan de noordzijde de westelijke liseen dezer travee van een impost voorzien. Wijzen deze gegevens er al op, dat hier een afscheiding in den bouw mag worden aangenomen, de profielen bevestigen deze veronderstelling, want met de volgende travee der zijbeuken begint de toepassing van profielen, welke iets zwaarder en iets meer geleed zijn, dan de eenvoudige der eerste travee. Denkt men zich de kruisgewelven in de zijbeuktravee uitgevoerd, dan volgt hieruit, dat de boogstelling, waarmede de zijbeuken nu op het schip geopend zijn, vroeger een lagere geweest moet zijn. Heeft nu de boogstelling, door dr. kalf aan de noordzijde van de kruising gereconstrueerd, nagenoeg dezelfde hoogte gehad als die thans in het schip, dan volgt uit de hoogere plaatsing van de bogen, dat de boogstelling op een verhoogd koor was opgetrokken; dit wil met andere woorden zeggen, dat onder dit koor een crypt aanwezig geweest moet zijn. Toen men overging tot de bouwwerkzaamheden westelijk van de kruising, toen men dus deze werkzaamheden meer bepaald aan de juist besproken zijbeuktravee wilde doen aanpassen, toen werden niet alleen het kruisgewelf in deze travee en de boogstelling in den middenschipwand verwijderd, maar men bracht een hoogere aan, iets lager dan die van de kruising, welke vervangen werd door een grooten boog. Bovendien bracht men in de zijbeuken eene nieuwe overwelving aan, welke Afb. 502. O.L. Vrouwe Kerk; kraagsteen aan den kruisingspijler.
hooger dan vroeger tegen den middenbeukwand moest reiken. Men bereikte dit door een halven koepel op de bestaande muraal- en gordelbogen te bouwen en dezen met den middenbeukwand te verbinden door een stijgend tongewelf. Verder bracht men een geheele wijziging in den aanleg van het schip, omdat men besloot dit te overkluizen volgens een nieuw systeemGa naar voetnoot1). Waarin bestaat dit systeem? De drie groote traveeën van het middenschip wilde men voorzien van kruisribgewelven; blijkens de afmetingen van de schuingestelde schalken mag men zware, nagenoeg vierkante ribben veronderstellen. Dat men eerst na de oprichting der kruising tot het plan dezer overwelving kwam, blijkt hieruit, dat het steunpunt voor de rib aan den kruisingspijler uit een overkraging bestaat en niet uit een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den grond opgaanden schalk; ze is bovendien samengesteld uit profiellijsten, zooals men ze aantreft aan de basementen van de pijlers in het schip. (Afb. 502.) In de lengterichting der kerk werd de druk der (beraamde) gewelven in de hoekpunten der middenbeuktraveeën opgevangen door den middenschipsmuur, maar in de richting der breedte-as werd er in voorzien door boven den gordelboog van den zijbeuk een muur op te trekken; met den luchtboog heeft deze muur gemeen, dat hij boven de daken der zijbeuken uit komt; door het tweetal muren tegenover de middelste middenbeuk-travee met een topgevel boven den zijbeukmuur, en door een zadeldak te verbinden, geven zij uitwendig den indruk van een transept zonder voorsprong; men noemt dit het pseudo transept. Inwendig geeft dit pseudotransept eveneens den indruk van een dwarsarm, omdat de middenschipwand er niet door een boogstelling van twee bogen met middenpijler, maar door één grooten boog geopend is. De reeks lagere gewelven in den zijbeuk - al zijn zij met hun halven koepel en stijgend tongewelf al hooger dan vroeger met de kruisgewelven - wordt er onderbroken door een hooger gelegen tongewelf, waarvan de as haaks ligt op de lengterichting der kerk. Het pseudotransept geeft bovendien meer licht omdat de twee venstertjes in den buitenwand niet gescheiden worden door een liseen met gordelboog, zooals elders in den zijbeuk, en omdat het een vierpasvenster heeft in den hoogeren zijbeukgevel. Al deze veranderingen aan te brengen in een bestaand schip zijn niet denkbaar; het is dus heel wel mogelijk, dat de bouwwerkzaamheden der X-XIe eeuw zich niet verder westwaarts van de kruising hebben uitgestrekt dan de aangrenzende travee; in dit geval heeft de westbouw vrij gestaan tot hij bij de verbouwingen uit XII B verbonden werd aan het oostelijk gelegen bouwwerk. Het meest veranderd is de oostelijke partij. De benedenbouw der beide torentjes aan noord- en zuidzijde der smalle koortravee bewaart de herinnering aan een vroegeren toestand; zij flankeerden een absis, waarvan het beloop ongeveer samenviel met de opstelling der zuiltjes van het huidig koor. Toen dit oude koor werd afgebroken, besloot men een ander, op ruimer grondplan, op te trekken (XIIc); vermoedelijk deugde de fundeering niet; men gaf het nieuwe koor grondmuren van ruim 5 M., zooals ir. keuller mij de bevinding van een door hem gedaan onderzoek in het zuid-oostelijk gedeelte der krocht verklaarde. Uit dezelfde oorzaak is de omgang, welke in geen verband staat met de zijbeuken, te verklaren, evenals de galerij bovenGa naar voetnoot1). Het nieuwe koor had aanvankelijk geen galerij, want de kapiteelen van haar zuiltjes zijn kennelijk jonger; er kunnen een dertigtal jaren gelegen hebben tusschen de vervaardiging der kapiteelen beneden en die op de galerij. Het kan zijn, dat de opgaande wand vóór het aanbrengen der zuiltjes niet onderbroken is geweest; hiervoor pleit de aanwezigheid van twee kraagsteenen op de galerij aan de zuidzijde, ter plaatse van het voormalig torentje. Hebben deze een dakconstructie gedragen, dan wordt meteen de bestemming duidelijk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bijna kwart-cirkelvormige opening in den westwand van het voormalig torentje op de verdieping; deze diende dan om van den dwarsbeuk uit licht te brengen in de overigens duistere ruimte vóór den uitgang van de muurtrap der galerijGa naar voetnoot1); (vgl. blz. 501). Op de galerij bevonden zich vroeger gewelven van het type, zooals ze in het middenschip wel beraamd, maar niet uitgevoerd zijn en zooals ze vóór de restauratie in de koortravee aanwezig waren (vgl. blz. 499, noot 1); bij gelegenheid der restauratie zijn die der galerij vervangen door nieuwe, behalve in de eerste travee aan de zuidzijde, waar de zware ribben nog duidelijk te zien zijn. Voor de gewelven van den kooromgang is te vergelijken blz. 499, noot 2. Aan dit vernieuwde koor zijn tenslotte de beide torens met portaal toegevoegd. Tijdens de restauratie-werkzaamheden is gebleken, dat bij het noordelijk torentje de vaste grond eerst op zes meter werd aangetroffen (mededeeling van ir. keuller); hierboven was alles aangevulde grond. Voor de bouwgeschiedenis van het koor der O.L. Vrouwekerk is dit een niet te verwaarloozen factor. De wijzigingen, aangebracht aan het koor geven tevens de verklaring voor den plattegrond der crypt; deze is uitgegroeid tot haar tegenwoordige gedaante; zuiltjes van verschillend type treft men er aan en de breedte-indeeling in vier beuken moet waarschijnlijk toegeschreven worden aan de reeds vaker vermelde vrees niet hecht genoeg te bouwen. Hiervoren (blz. 474) is reeds er op gewezen, dat de kerk in de XIIIe eeuw aan het portaal ten Noorden van den westbouw een nieuwen gevel heeft gekregen en dat XVc in het verlengde van dit portaal de kapel van de Mérode - thans bekend als de ‘kapel der Sterre der Zee’ - is toegevoegd (vgl. blz. 489). De verhooging van de wanden van het middenschip heeft toen reeds plaats gehad, misschien zelfs in aansluiting aan de verhooging, welke XIId aan den westbouw tot stand is gekomen. Een laatste, belangrijke, werkzaamheid vormde de vernieuwing van de kloostergang in het midden der XVIe eeuw; over de vroegere kruisgang ontbreken gegevens. De overwelving van het middenschip met baksteenen gewelven op ribben van mergel dagteekent uit de XVIIIe eeuw en is, zooals hiervoren, blz. 495 gezegd is, het werk van bouwmeester Gilles DoyenGa naar voetnoot2). De opheffing van het Kapittel, de slooping der St. Nicolaaskerk, de vervreemding der voormalige kloostergebouwen en claustrale huizen, de groote restauraties van 1887-1917 hebben veranderingen aan het kerkgebouw en zijn naaste omgeving medegebracht, welke hier niet alle vermeld kunnen worden. Er zij alleen op gewezen, dat een gedeelte der meubelen verdween en dat dit verlies later voor een gedeelte is aangevuld door stukken, die uit de St. Nicolaaskerk afkomstig zijn (zooals de doopvont, grafzerken, de beelden van St. Lambertus en St. Nicolaas). Tenslotte is bij de restauratie de vloer der kerk opnieuw gelegd en ongeveer 0.60 M. verlaagd, waarbij in het schip geen oudere fundeeringen gevonden zijn; de (eventueel aanwezige) Romeinsche overblijfselen liggen in elk geval veel dieper. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De Kerk bezit:
Een hoofdaltaar met tombe, waarop een medaillon en festoenen; het medaillon met een gesneden voorstelling der soldaten om het geopend graf. Het draaitabernakel heeft in front een gesneden voorstelling van een offer. Terzijde twee engelen, de een met een kruis, de ander met een anker. In het midden, boven op, de pelikaan (XVIII B). Afb. 503. O.L. Vr. Kerk; altaar in den zuider-zijbeuk.
Dit altaar is waarschijnlijk afkomstig uit de voormalige Jezuïetenkerk. In den zuiderzijbeuk een eenvoudig altaar, waarvan de mensa rust op een gemetseld voetstuk en op een vrijstaand zuiltje met gebeeldhouwd kapiteel en een basement met hoekblaadjes (afb. 503).
Gesneden houten Communiebank, gezwenkt en opengewerkt, met dubbele deur en paneelen, waarop festoenen, de tafels der wet, een kelk en korenaren, een monstrans en ciborie, en het Lam Gods op het boek met de zeven zegels (XVIII A; gewijzigd).
Vijf biechtstoelen, met ornament in den stijl van Lodewijk XV. Een ervan met St. Michaël en den draak en een banderol met LeVaVIt ConCorDIa fratrUM (1767); de andere met een medaillon, waarin het borstbeeld van een heilige. Deze biechtstoelen zijn afkomstig van de voormalige Jezuïetenkerk. (Vgl. afb. 462). Gegoten koperen doopvont. Op drielobbigen voet rust op een zeskant basement een zeskante pijler, gekantonneerd van zuiltjes; hij draagt een twaalfzijdige kuip met geprofileerden rand. Het omgekeerd-komvormig deksel gaat met kloeke profielen over in een zeskant platform, waarop een blijkbaar ingekorte baluster staat. Vier consoles en gaten in het deksel wijzen op de vroegere aanwezigheid van de symbolen der vier Evangelisten en andere gaten doen zien, dat vroeger om het platform drie contreforten hebben gestaan, waartusschen beeldjes. Op den rand van de kuip een opschrift in gothische minuskels: art van trecht + e mont prone / (l) e(m) va(sp)a(w)en. Hoog tot op den bovenkant van het platform: 1.54, middellijn der kuip 0.85 M. (XVd).
Een wijwatervont van Naamsche steen met achtkante schacht en kuip; deze is voorzien van vier koppen. Hoog 0.88 M. (XV). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De preekstoel bestaat uit een gesneden kuip, welke gedragen wordt door een eveneens gesneden balustervormigen stam; hij heeft een klankbord met een eenvoudige fries met ranken en is bekroond
Afb. 504. O.L. Vr. Kerk; doopvont.
door een onder-levensgroot borstbeeld van de Hoop, met een anker in de terzijde gebogen linker. De vierzijdige kuip heeft op de hoeken schuingestelde voluten en op iedere zijde een gebeeldhouwde voorstelling, te weten: aan de westzijde, d.i. op het deurtje, de boodschap des Engels; op de zuidzijde (de naar het schip gewende) de ten-Hemel-opname van Maria; op de zijde naar het koor de opdracht van Maria, en op de vierde zijde, naast den pijler, het Oog Gods. Het rugstuk, versierd met bloemornament, wordt geflankeerd door twee engelenfiguren; die aan de oostzijde houdt in de opgeheven linkerhand een verguld hart, de andere in de opgeheven rechterhand een verguld kruis; deze figuren, de Liefde en het Geloof, hebben den arm aan den binnenkant omhoog geheven tot ondersteuning van het klankbord. De smalle trap heeft een borstwering van opengewerkte paneelen met gestyleerde ranken en een trappaal met AN 1721 NO en het wapen van den schenker, kanunnik Willem Hendrik Loyens. Het wapen laat zich als volgt beschrijven: een ovaalschild, gevierendeeld: I en IV, een molenijzer, van boven en van onder vergezeld van een lelie, aan elke zijde van een klaverblaadje; II en III, drie kwasten (2 en 1); het schild is gedekt door een abtshoed, waarvan de kwasten (zes aan elken kant) naast het schild hangen. (Vgl. voor den grafsteen van den schenker blz. 573, nr. 26).
Gesneden en verguld houten lezenaar in den stijl van Lodewijk XV. De lezenaar bestaat uit twee paar armen, waarvan het een korter is dan het andere; de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovenkant van het kortste paar is met dien van het andere verbonden door een stuk stof en vormt den eigenlijken lezenaar. Opengeklapt bedraagt de grootste hoogte 1.615 M. en tot den bovenkant van het laagste armenpaar 1.25 M.; de breedte bedraagt 0.60 M. Blijkens een opschrift geschonken in 1931; aangekocht op een veiling te Keulen in 1931. Kleine verguld houten lezenaar, aan den achterkant met het uitgesneden jaartal 1729.
Het orgel had oorspronkelijk slechts één klavier; het is later (XIXB, door de Firma Peerboom) met twee klavieren en met pedaal uitgebreid. Het is mechanisch met 33 registers. Blijkens het door j.v.d. venne in de Maasg. 1914, blz. 37 gepubliceerd contract, is het geleverd door Remigius Ancion ‘borger ende orgelmaecker sijns hantwerx binnen der stad Hoyen’ (Huy) voor 1050 gld. brab.; de maker verbond zich het op te stellen tegen Kerstmis 1665. Voor de beschilderde vleugels, zie verderop blz. 539. Opmerking verdient, dat de orgelkast het jaartal ANNO-1652 vermeldt, terwijl het contract van 1665 uitdrukkelijk spreekt van het maken van een kast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafsteenen.Ga naar margenoot+ Tot de belangrijkste grafzerken in de kerk van O.L. Vrouw zijn te rekenen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XX. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XX.
O.L. Vrouwekerk. Lengte-doorsnede over de lijn A-B (Plaat XVI) naar opmeting van den architect g. de hoog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 505. O.L. Vr. Kerk. Grafsteen der gebroeders van Aken in de St. Anna kapel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 506. O.L. Vr. Kerk. Grafsteen van den Cantor ab Aggere in het Zuider-dwarspand.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte zij vermeld de 2.275 M. lange en 1.28 M. breede steen langs den zuidwand van het dwarspand. Deze uitgehouwen zerk vertoont in een door acanthus bladeren en een putto gevormde omlijsting een ovaal medaillon met wapen; drie boomen op een grasgrond en een eekhoorntje, dat tusschen den tweeden en den derden boom op den grond zit te knabbelen. Een cartouche hieronder vermeldt; d.o.m. / Hic Jacet Sepultus V.D. / Hieronimus Paulus Kerens / Sacerdos et Altaris Sti / Rumoldi In Ecclesia / Parochiali Sti Nicollai Rector Et / Benefactor Qui / Obt 15 Jun 1785.Ga naar margenoot+ Aan de Oostzijde van den pijler tegenover dien met de muurschildering van de H. Catharina (zie blz. 539) is een gedenksteen aangebracht met het volgend opschrift: Hic ante altare Stae Catharinae / sepvltvs est cvm Matre D. / Herbertvs Antony. de - Roda / Stae Odae hui' dvm vixit Eccle / siae Canonicvs fvndator perpetvae / Passionis Dominicae omni Ao in / hac Ecca cancionandae feria / iiii. in septimana Sta et vnivs / Missae in Festo Animarvm cvm / Eleemosyna xiii panvm post eandem Missam totdē pavpe / ribvs distribvendorvm obyt / 7 Decemb: 1611. Mater ven / 14. febry 1598. eorv̄ et nostrv̄ / omniv̄ miserere Devs ∾
Het bijbehoorend wapenschild is doorsneden; in de bovenhelft drie stappende vogels, in de beneden helft drie visschen over elkaar.
In het voorportaal der kerk zijn twee gedenksteenen ingemetseld, de eene ter nagedachtenis van Petrus Caldebrenner, deken en van Ludovicus Kaldebrender, kapelaan, die gestorven zijn o.s. den 8sten Augustus 1504 en den 6en September 1535. Het wapen stelt een doorsneden schild voor; in de bovenhelft een adelaarskop (?) met hals; beneden zes vlammen, uitgaande van den schildvoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beeldhouwwerken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XXI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XXI.
O.L. Vrouwekerk. Dwarsdoorsnede over het schip over de lijn C-D. (Plaat XVI). Dwarsdoorsnede over het transept (volgens de lijn E-F van Plaat XVI).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 507. O.L. Vr. Kerk; Nood-Gods.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 508. O.L. Vr. Kerk; de ‘Sterre der Zee’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 509. O.L. Vr. Kerk; ‘O.L. Vrouw met den inktkoker’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 510. O.L. Vr. Kerk; ‘St. Christoffel’.
Afb. 511. O.L. Vr. Kerk; H. Annatrits.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 512. O.L. Vr. Kerk; St. Rochus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schilderijen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 513. O.L. Vr. Kerk; muurschildering.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 514. O.L. Vr. Kerk; monstrans.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lichtkronen.Koperen lichtkronen; op het koor hangt aan de zuidzijde een zesarmige, aan de noordzijde een achtarmige kroon; de laatste met een adelaar in top. In het pseudotransept hangt aan elken kant een groote kroon (XVIII) met twee maal zes armen; die aan de zuidzijde met een opschrift (1865); deze kroon heet afkomstig te zijn uit de St. Bavo te Haarlem; in de middenschipstravee een groote kaarsenkroon met drie maal acht armen (XVII). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zilverwerk.De Kerk bezit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 515. O.L. Vr. Kerk; gesmeed ijzeren kandelaar.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorts nog:
Afb. 516. O.L. Vr. Kerk; détail van het ‘Levietenkleed van St. Lambertus’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paramenten.Het belangrijkste stuk is het ‘Levietenkleed van St. Lambertus’ († 709). Dit kleed, dat van de oksels uit naar onderen breed uitloopt en mouwen heeft, welke met een breedte van ± 0.70 M. eindigen, bestaat uit een stof. die oppervlakkig bezien doet denken aan byssus, maar in werkelijkheid een zeer fijne zijdestof is; deze is haast transparant en vertoont een telkens wederkeerend kwadraat, waarin een plantornament met bladeren is verwerkt (afb. 516; vgl. ook dr. fr. bock, Die textilen Byssus- reliquien des christlichen Abendlandes, 1895, S. 20). Dit kleed is een weinig beschadigd, zoodat de oorspronkelijke hoogte 1.15-1.25 M. heeft bedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een driestel met geschonden borduurwerk van ± 1500; het borduurwerk is aangepast op kleeren van jonger datum, waarbij eenige figuren zijn doorgesneden. Kazuifel: Zegenende God de Vader, de Duif en Christus aan het kruis, St. Andreas met kruis, St. Jacob met pelgrimstaf met schelp en met een boek; de twee laatste zijn borstbeelden, hieronder nog het hoofd van een heilige. De opschriften zijn vergaan. Dalmatieken: de eene met een heilige met sleutel en boek; in de orfrois, een bisschop met kerk, een vrouwelijke heilige, S. (ser)vas met sleutel en staf, een vrouwelijke heilige met korf en boek, een (afgesneden) mannelijke heilige; een h. bisschop, St. Andreas, St. Damianus (met flesch), S. cosma, een gekroonde vrouwelijke heilige (hoofd). De andere is nog meer beschadigd; alle figuren zijn niet te noemen; bovenaan: Christus met vaan, dan bisschop met kerk, een vrouwelijke heilige en verder o.a. een bisschop, een vrouwelijke heilige met een zwaard door den hals, S. Paulus en een vrouwelijke heilige.
Een koorkap met eveneens geschonden borduurwerk (XVIA). De kap is van zilverbrokaat met opgenaaide voorstellingen van: de ontmoeting van Maria en Elizabeth, St. Andries en een vrouwelijke heilige, de kroning met een mijter van... door twee bisschoppen en een koning; de geboorte in het stalletje, een paus en een kardinaal, de besnijdenis (?). Op het schild de Aanbidding der Wijzen.
Driestel en koorkap van witte zijde met doorweven gouden bladeren en bloemen in viervoudig weefsel. (XVII d).
Koorkap van witte zijde (oorspronkelijk van zilverbrokaat); op het schild van de koorkap een medaillon waarin de Christus voorgesteld is met zegenende rechterhand en met een Agnus Dei in de linker. Gezicht, handen en voeten zijn geschilderd. Om het medaillon, evenals op de voorzijde, slingers van planten.
Zware koormantel van witte zijde, versierd met ornament van slanke ranken van gouddraad; aan de voorzijde banen met bloemmotieven, omzoomd van rood; het schild met dezelfde, zware, ranken heeft een cartouche met ovaal wapenschild: I en IV een eikel op rood, II en III een roode roos op blauw. XVII d. In denzelfden trant is een antependium uitgevoerd; het heeft een cartouche met een eveneens ovaal wapenschild: een boom, waartegen te weerszijde een schaap (?) opspringt. (Vgl. voor het wapen blz. 542, nr. 17.) Om het geheel een rand van kant; gedateerd 1697.
Een koorkap; op witte moirée zijde met geborduurden rand waarop wijnranken aan de voorzijde; het schild met het alziend oog.
Rood fluweelen statiemantel, bezaaid met sterren (5) en lelies van zilverdraad, zilveren ranken en een gouden zoom langs de onderzijde (XVII d). Hieraan zijn toegevoegd rood fluweelen kleeren met zwaardere ranken, lelies en sterren (6) van gouddraad; gedateerd 1704. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte dienen nog vermeld de volgende koorkappen (XVIII): een in zacht blauw zijden brokaat met bloempatroon; op het schild een vernieuwde, gedrongen Mariafiguur op slang en maansikkel; twee engelen dragen een geheel vernieuwde kroon met fleurons. Aan de voorzijde nieuw aangebrachte voorstellingen met moderne spreukbanden, waarop janua caeli, sedes sapientiae, domus aurea en ‘anno’ - faederis arca, speculum justitiae, turris davidica en ‘1748’. Voorts een van gebloemde stof op wit zijden fond; de bloemen doorweven van goud, groen, rose en blauw. Het schild heeft op zilver fond bloemen (groen, geel en rood in nuances).
Een processievaantje met voorstelling van Maria's ten Hemel opneming. Maria, met uitgespreide armen, wordt omgeven door engelen (ten deele vernieuwd) om Maria's hoofd zeven sterren (6). Een rand met schelpornament van zilverdraad omgeeft het geheel. Hoog 0.98, breed 0.88 M. (XVIII a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klokken.In den toren hangen vier klokken, alle gegoten door F.A. Gaulard en voorzien van chronogrammen (XIXb). De grootste is toegewijd aan de H. Maagd en heeft een middellijn van 1.56 M. een andere aan St. Joseph met middellijn van 1.26 M. de derde aan S. Nicolaas met middellijn van 1,05 M. en de kleinste aan S. Hubertus toegewijd, meet 0.79 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schatkamer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inwendig: vier verdiepte, rechthoekige vakjes door een stukje glas in moderne vatting gesloten. Hoog 0.09, breed 0.073, diep 0.017 M. Byzantijnsch werk XIe eeuw. 2. Verguld koperen pyxis, versierd met gegraveerde cirkels, waarin een achtbladige bloem. Op het deksel een kruis en zes, in knopjes Afb. 519. O.L. Vr. Kerk. Pyxis.
eindigende, pinnen. Thans in gebruik als reliekhouder (H. Apollonia). Hoog 0.125, middellijn 0.065 M. XIII, kruis en pinnen wellicht later aangebracht. (Afb. 519.)
3. Reliekhouder, (S. Nicolaas), bestaande uit een van buiten zeszijdig van binnen rond vat (drinkglas?) van bergkristal en gevat tusschen stukken van verschillenden stijl. Tegen elk der wanden staat een gedreven beeldje, vermoedelijk de heiligen Petrus en Paulus, welke beeldjes mogelijk nog uit de XVe eeuw dagteekenen. Het kristal is langs de kanten belegd met verguld koperen banden, waarvan de bovenste versierd met vroeggothische blaadjes.
4. Verguld zilveren reliekhouder (gordel van O.L. Vrouw) in den vorm eener smalle en zeer langgerekte ark, bekroond met een kam. De voorzijde is aan beide uiteinden versierd met groene steenen, gevat in eenAfb. 520. O.L. Vr. Kerk. Agnus Dei.
bloemvorm (de linker modern) en is geheel open, ter tooning van de reliek; de niet vergulde achterkant vertoont een gegraveerde nabootsing van muurwerk. De smalle wanden zijn behandeld als nissen, waarin beeldjes van de H. Maagd en de H. Lucia (?). Lang 0.585, breed ± 0.012, hoog 0.038 M. XV.
5. Gedreven zilveren doosje, vermoedelijk van een Agnus Dei, ingericht als reliekhouder (S. Catharina). De voorkant met glas gesloten, op den achterkant, de zweetdoek van Veronica, met het randschrift: salve facies nostri redemtoris. het geheel omgeven door een koordmotief. Middellijn 0.055 M. XVd. (Vgl. nr. 31; afb. 520).
6. Gedreven zilveren reliekhouder in monstransvorm, de reliek gevat in een eivormig kristal. Op den nodus in gothische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minuskels gatas; om den voet een opschrift (XVII): dese reliquiaer behoert aen die broederscap van s. rochvs sancte roche patrone pestis ora pro nobis. Hoog 0.29 M. (XIII.) (Afb. 521.) Afb. 521. O.L. Vr. Kerk. St. Rochusreliekhouder.
Afb. 522. O.L. Vr. Kerk. Borstkruisje.
7. Zilveren reliekhouder (H. Barbara) in den vorm van een toren van drie geledingen, gedragen door een modern beeld van de H. Barbara. De onderste heeft aan de voorzijde een met glas gesloten opening en draagt op een koepelvormige afdekking de tweede en derde, opengewerkte geledingen, bekroond door een spits, met een venstertje, waardoor een gelaat zichtbaar is. Hoog 0.29 M. XVIb.
8. Twee gegoten zilveren reliekhouders, in den vorm van het bovendeel eener monstrans met glazen cylinder en later voorzien van een pin om ze op een voet te bevestigen. De oorspronkelijke voeten zijn verloren. Hoog, zonder pin, 0.16 M. XVId.
9. Twee gedreven zilveren reliekhouders, de eene (afbeelding van den trouwring van O.L. Vrouw) heeft een verguld beeldje van de Onbevlekte Ontvangenis, de andere (beenderen van Tranquillus) met Maria, Jozef en het Kindje, bestraald | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door den H. Geest. Op den achterkant opschriften betreffende de schenkers (Doctor Durar, 1725 en 1727) Hoog 0.40 en 0.43 M. Merken: Maastricht, K en ING op de eene, I/W op de andere. De laatste heeft op den achterkant het volgend tijdvers: tertIo nonas noVeMbrIs reLIq VIas has IgnotVs DonaVIt ConfraternItatI sanCtI: Joseph: Begin XVIIIe eeuw.
10. Verguld zilveren borstkruisje, aan weerszijden voorzien van een corpus. Het kruis is opengewerkt; omgeven door een kabelrandje en aan de uiteinden der armen versierd met kruisbloemen, waarvan er twee ontbreken. Hoog, zonder ring, 0.072 M. XVI A. (Afb. 522.) Ontvreemd.
11. Reliekhouder (H. Bernardus) in den vorm van een met pijlen doorboord hart omgeven door bladwerk en gedekt door een kroon van verguld zilveren filigraan. Hoog 0.12 M. XVIIIa.
12. Zeven gebeeldhouwde, houten reliekhouders, geschilderd en verguld. Lod. XIV.
13. Twee paar met zilver beslagen houten reliekhouders. Hoog 1.05 M., 0.83 M. Lod. XIV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders van ivoor:14. Ivorenkistje, in den vorm van een sarkofaag met verguld bronzen hoekbeslag en drie hengseltjes. De wanden zijn versierd met gegraveerde cirkels, waarin kleine cirkeltjes eene omranding en ster- en ruitvormige figuren teekenen. De omtrek dezer cirkeltjes is met kleurstof gevuld. Langs den onderkant ronde gaatjes, waarvan enkele nog van een roode, houten vulling voorzien zijn. Op den achterwand staat in verbleekt schrift (XV): s(ecun)da capsa. De eiken voet is van later tijd. Lang 0.21, hoog 0.115, breed 0.11 M. Italiaansch, met Oostersche invloeden (waarschijnlijk XIV).
15. Twee dergelijke kistjes, zonder gegraveerde versiering. Op den achterwand van het eene, in verbleekt schrift (XV): capsa p(ri)ma, op het andere: tertia capsa. Onderscheidenlijk lang 0.18 en 0.15, breed 0.11 en 0.093, hoog 0.105 en 0.10 M.
16. Drie ronde ivoren reliekdoosjes: a. met verguld zilveren banden om bovenen onderkant en om het midden; gedreven hang- en sluitklampjes. Op het deksel een versierd plaatje met ring. Hoog 0.10, middellijn 0.103 M. Vermoedelijk XV. b. Met zilveren band om het midden, vier klampjes ter versterking aan onderen bovenkant en een versierd plaatje met ring op het deksel. Hoog 0.08, middellijn 0.09 M. XV. c. Met dergelijk beslag. Hoog 0.07, middellijn 0.095 M. XV.
17. Houten kistje in koffervorm, bekleed met plaatjes been, waarin in laag relief gesneden voorstellingen van een hertenjacht, een musiceerend paar en gezelschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in een boomgaard. Op het deksel verdiepte paneelen met bloemornament; overblijfselen van polychromie. De onderzijde is ingelegd als schaakbord. Italiaansch, XIVd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders in den vorm van een jachthoorn.Afb. 523. O.L. Vr. Kerk. Buffelhoorn.
Afb. 524. O.L. Vr. Kerk. Buffelhoorn.
18. Buffelhoorn (S. Hilarius en plaatsen uit het H. Land), aan het boveneinde spiraalsgewijs omwikkeld met vijf banden van verzilverd tinGa naar voetnoot1) met een dierornamentGa naar voetnoot2), en naar het midden met een randversiering van driehoeken; het benedeneind is voorzien van verschillende evenwijdige smalle banden. Deksel en mondstuk zijn modern. Koorde 0.31 M. Vermoedelijk IX-Xe eeuw. (Afb. 523-524.)
19. Ivoren hoorn (St. Margriet) met eenvoudig verguld koperen, gegraveerd beslag om monden bovenstuk en twee banden met ringen om het midden. Lang 0.38 M. XVI A.
20. Geschilderd houten hoorn (Thebaansch legioen) van negenzijdige doorsnede, met vijf gegoten looden banden, versierd met laat-gothisch bladwerk. Lang 0.67 M. Trant XV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk heeft deze een ivoren hoorn vervangen, daar in een XVIIe eeuwschen inventaris vermeld wordt: In cornu magno eburneo: Reliquie Thebeorum (bock & willemsen, p. lxxxi). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouder in den vorm van een arm.21. Houten reliekhouder, in den vorm van een arm met in leerend gebaar opgehouden hand. Modern-verzilverd hout; van onderen, om den mouw en om de langwerpig rechthoekige, met glas gesloten bergplaats der reliek beslagen met een, uit gestyleerde blaadjes gevormden rand van gegoudbronsd lood. Vier cabochons in eenvoudige vatting: één topaas en drie kristallen op gefoelieden grond. Hoog 0.36 M. Vermoedelijk XV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders van stof.22. Rood-fluweelen tasch, de achterzijde van schaapsleder; op den voorkant goudborduurwerk in relief: gestyleerde bladertakken en spreukbanden met de woorden uit de Antiphoon ReginaAfb. 525. O.L. Vr. Kerk. Fluweelen tasch.
Coeli: resurexit sicut dixt alleluya ora pro nobis deū alleluya portare alleluya. Omboord met groenen, zijden, band en voorzien van zeven groene, zijden, kwasten. Op den achtergrond in XVI-eeuwsch schrift: de Sca Ursula, de Sca Agata, de Sca Scolastica. Breed 0.19, hoog 0.155 M. XV.
23. Beurs van een met goud doorweven zijden stof met een patroon van horizontale banden, afwisselend bruin, witen groen en rijen van geometrische figuren. Hoog 0.22, breed 0.16 M.
24. Beursje van dergelijke stof, hoog 0.135, breed 0.13 M.
25. Beurs van een zijden weefsel met patroon bestaande uit banden, die ruiten vormen, waarin meanders, afwisselend met staande leeuwen en gestyleerde planten. Op de twee naden een smal galon met gedreven zilveren rosetjes, waarop bloedkoraaltjes. Hoog 0.13, breed 0.21 M. Vermoedelijk XIV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
26. Reliekenbeurs van een in een werkstuk versierde stof. Het patroon bestaat uit vierkanten, afwisselend wit en bruin, waarin in blauw, groen of wit verschillende gestyleerde dieren en bloemen. Op de beide naden een eenvoudig galon. Hoog 0.15, breed 0.14 M.
27. Lederen geldtasch in schelpvorm, van binnen gescheiden in drie afdeelingen, en aan de voorzijde bekleed met rood fluweel en omzoomd met franje. Op den achterkant gestempeld met een monogram in een cirkel. Hoog 0.18, breed 0.26 M. XVI A. 28. Eenvoudige, verkleurde, Afb. 526. O.L. Vr. Kerk. Geschilderd middenpaneel van een triptiek.
rood-fluweelen reliekbeurs met venstertjes. Hoog 0.22, breed 0.19 M. XV of XVI.
29. Bekleeding van een schedel, aan de voorzijde bestaande uit fluweel met een versiering van gouddraad en geborduurde ranken (XVI B). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schilderijen.30. Triptiekje, met geschilderd paneel als midden stuk; dit stelt een Madonna voor, die het Christuskind op den rechterarm houdt en tegen zich aandrukt, terwijl zij met de linkerhand de voetjes ondersteunt. Het kindje drukt den linkerwang tegen den rechter van Maria, die gekleed is in een over het hoofd getrokken paarsen mantel met gouden borduursels en groene voering. Het Jezuskind draagt een groen kleed met vermiljoen bovenkleed, op beide zijn de lichtweerkaatsingen door gouden streepen aangegeven. De achtergrond is effen goud. Hoog 0.165, breed 0.137. Mogelijk Slavisch-Byzantijnsch, XVI. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hieraan twee met zilver beslagen deurtjes, waarop gegraveerd zijn de apostelen Petrus en Paulus, onder, op zuiltjes gedragen, laat-gothische bogen. Hoog 0.165, breed 0,063 M. Een met zilver beslagen, geschulpt fronton boven het middenpaneel, op welk fronton twee naakt figuurtjes (Adam en Eva?) zijn voorgesteld. Duitsch, midden-XVI.
31. Agnus Dei (vgl. nr. 5) aan den voorkant een wastablet met omschrift in gothische minuskels en randversiering met doornen-kroon motief, aan de achterzijde een voorstelling van Christus' val onder het kruis. Middellijn 0.11 M.; Duitsch? ± 1500.
32. Gildebord, van ijzer en ruitvormig, 0.30 × 0.30 M.; het is beschilderd met een voorstelling van de H. Genoveva, en de wapens van Maastricht, van Luik en van de Staten; midden-XVIII.
Den 13en Mei 1934 is de schatkamer van den St. Barbaratoren overgebracht naar den oostarm der kruisgang. Sedert dien is de verzameling uitgebreid met: 33. Een beeld van de H. Barbara met een tot reliekhouder dienenden toren in de linkerhand en de naar voren gehouden rechterhand met gebogen vingers zonder attribuut. Een hooge, geschonden, kroon dekt het even gebogen hoofd. De polychromie is oud: het kleed is rood-bruin, de groen gevoerde mantel verguld. Hoog zonder den voet 1.07 M. XVd.
34. Een houten Anna trits. Moeder Anna, met sluier over het hoofd en weduwedoek om den hals, houdt Maria en Jezus op den linkerarm en heeft in de rechterhand een peerachtig voorwerp. Het Jezuskindje houdt een vogel (duif?) bij de uitgespreide vleugels. Hoog 0.90 M. ± 1500.
35. Een houten S. Antonius-abt. De rechterhand is afgebroken, de linker houdt een boek; naast den linkervoet een varken. Hoog met voet 0.67 M. ± 1500.
36. Twee houten aanwijsstaafjes met zilveren hand.
37. Een ovaal medaillon in was met de afbeelding van een biddende geestelijke. Onderaan staat: clemens xi / pont. max.
Tot de schatkamer der O.L. Vrouwe kerk hebben van ouds behoord de beide, in de vorige eeuw vervreemde, reliekhouders, welke sedert deel uitmaken van de schat der St. Pieterskerk te Rome. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gegevens en foto's zijn door tusschenkomst van wijlen Kardinaal van Rossum bezorgd door dr. gisbert brom, in leven directeur van het Historisch Instituut te Rome en door dr. hoogewerff, zijn opvolger, bij gelegenheid der tentoonstelling van oude-kerkelijke kunst te 's Hertogenbosch (1913). Bij de beschrijving is tevens gebruik gemaakt van het artikel ‘Byzantijnsche kunstvoorwerpen met inschriften in de O.L. Vrouwe kerk te Maastricht’ door a.j. flament, Public. 1886, blz. 1-88; voorts van silvio giuseppe mercati's verhandeling over de ‘Staurotheca di Maestricht’- Atti della pontifica Accademia romana di archeologia, Serie III, p 45-63. Roma, Tipografia poliglotta vaticana, 1924. mercati geeft twee fotografische reproducties en bespreekt in 't kort de literaire bronnenGa naar voetnoot1); hij geeft echter niet veel meer dan flament's artikel. ‘L'Illustratione Vaticana’ (van 1-15 Juli 1933, Ned. uitgave, blz. 467-468) bevat een artikel, waarin angelo lipinsky over het kruis van Constatijn spreekt. Drie afbeeldingen verluchten den tekst, waarvan het historisch gedeelte niet nauwkeurig is. In de ‘Bescheiden in Italië’, dl. III, blz. 460-464 (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 17, Kleine Serie) vermeldt dr. hoogewerff afschriften (1837-1839) van bescheiden over de beide kruisen. 38. Het ‘Patriarchaalkruis’, ‘la croce d'Olanda’, in 1204 door keizer Philips II aan de O.L. Vrouwe geschonken en met andere relieken overgebracht ‘per Wilhelmum parochianum de Constantinopolim’ (Franquinet, Invent, II, p. 176) in 1837 aan Paus Gregorius XVI geschonken, is van Arabisch goud (vlgs. oude schrijvers, bij Flament) en bevat vijf stukken van het H. Kruis. Aan een oude beschrijving van den Jesuïet Jacobus Gretserus, verschenen in 1616 en verlucht met een teekening en toelichtende kantteekeningen van den Maastrichtschen Jesuïet Bernardus Bauhusius (1575-1619), ontleen ik: Het geheele H. Kruis, zooals het met balsem is bestreken en wel met zulk een dikke laag, dat gedurende zulk een groote ruimte van jaren ondanks het zoo veelvuldig kussen, zelfs de balsem zelve nauwelijks is afgesleten en het naakt kruis vertoont; het geheele kruis nu is uit zuiver Arabisch goud. flament, blz. 10, 13. Een gouden strook omsluit de partiekels van het H. Hout; deze strook is versierd met een doorloopend rankmotief tusschen twee parellijsten; aan de uiteinden is het motief kleiner en het blad meer rosetvormig. Dertien krammen houden het hout vast; haar plaatsing is onsymmetrisch. Aan de uiteinden van den bovensten arm is een versiering van edelsteenen aangebracht; volgens de opneming van 1913: een stuk kristal, ‘aqua marina’, omgeven door een rand van parels - het kristal aan de rechterzijde is uitgevallen -; deze versiering moet later zijn toegevoegd en wel na den tijd van Bauhusius' teekening, wijl hierop twee diamanten vermeld worden; Mercati veronderstelt, dat een breuk in het reliekfragment het aanbrengen der roset noodig maakte. Aan het uiteinde van den ondersten arm bevinden zich telkens ‘twee doffe, gekleurde, steentjes’; de beschrijving van Bauhusius noemt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 527. Rome. Schatkamer van St. Pieter. Het ‘Patriarchaalkruis’ uit de schatkamer van de O.L. Vr. Kerk; voorzijde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bovenste links, rood, en dat eronder wit; van de twee andere zegt hij, dat ze aan de juist genoemde in grootte gelijk zijn, maar verschillen in kleur, wijl ze wit zijn. Aan den voet een stuk kristal, ‘aqua marina’. Aan de achterzijde treft men dezelfde randversiering aan als aan de voorzijde. In de uiteinden van den bovensten arm wordt het ornament ontsierd door de bevestiging der kennelijk later aangebrachte rosetten met kristal en parels aan den voorkant. Kleine medaillons, binnen een parelrand, versieren de balken van het kruis binnen den gouden rand; op het bovenste links, het borstbeeld van Christus met zegenende rechterhand en de letters en = I HCOYC XPI CTOC en ter rechterzijde dat Zijner Moeder, de handen geopend voor de borst en de letters en = MHTHP ΘEOY. Op den ondersten arm de afbeeldingen der Aartsengelen Michaël en Gabriël, aangegeven door M, X en Γ, B. Aan den voet is in een borstbeeld de H. Demetrius weergegeven; de letters staan er paalsgewijs: Ⓐ (= AΓIOC) ΔHMH-TPHOC (vgl. afb. 528 en de teekening van Bauhusius in de Public. van 1886).Het heele opschrift in Grieksche letters is op afb. 528 vrij goed te lezen; men vergelijke Flament's bespreking ervan en de vrij nauwkeurige weergave van Bauhusius op blz. 24 en Plaat I van Flament's artikel. Op het modern voetstuk staat met ‘geciseleerde letters’ het opschrift: crvcem · hanc · avream · anaglyptam / gemmis · distinctam / cvm · insigni · parte · salvtiferae · crucis / domini · nostri · iesv · christi / monvmentvm · vetvstate · antiqvissimvm / gregorivs · xvi · pont · max · / donat · dedicat / anno · m · dccc · xxxvii / pontificatvs · vii · Heden houden twee engelen het kruis vast; voetstuk en engelen zijn het werk van den zilversmid Filippo Borgognoni uit Rome, blijkens een opschrift op een zilveren schildje (Mercati, p. 61). Vroeger preikte het ‘zilveren vergulde voetstuk met de beeltenis van de H. Helena rechts, en links die van keizer Konstantijn’ (Flament, blz. 58). De reliekhouder wordt bewaard onder een verzegelde, glazen stolp; de maten moeten dus ontleend worden aan vroegere schrijvers; in oude stukken wordt steeds gesproken van circa 13 duim, wat overeenkomt met de teekening van Bauhusius; deze teekening heet immers op ware grootte te zijn gemaakt en als de reproductie in de Public. van 1886 die teekening op haar ware grootte weergeeft, dan kan men de hoogte stellen op 0.337 M., bij een grootste breedte van 0.298 M. De maten bij Marcati wijken eenigszins af; ook hij moet ze slechts benaderend hebben kunnen nemen van wege de stolp. Volgens hem bedraagt de hoogte circa 41 cM., de breedte van den ondersten balk 26 cM., die van den bovensten 18 cM., de breedte van den stam 5 en de dikte 1.5 cM. (Mercati, p. 61).
Ga naar margenoot+ Het Grieksche opschrift zegt, dat Romanos, de vorst, ‘dat holt des cruses mit golt en ghesteynte costelyck’ heeft versierd; vier vorsten van dien naam noemt Flament tusschen 919 en 1071. Een dagteekening in de Xe eeuw zal de waarheid wel geen geweld aan doen; het kruis te Limburg an der Lahn, in 1208 derwaarts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 528. Rome. Schatkamer van St. Pieter. Het ‘Patriarchaalkruis’ uit de schatkamer van de O.L. Vr. Kerk; achterzijde.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebracht, wordt voor Xe eeuwsch gehouden en toegeschreven aan Romanos Lecapenos (919-944); vgl. dr. max creutz, Kunstgeschichte der edlen Metalle, S. 100 en Gildeboek, 1936, blz. 74. 39. Het ‘Kruis van Constantijn’, evenals en tegelijk met het vorige in de schatkamer der St. Pieterskerk te Rome beland, is in een triptiek geplaatst, dat bij gesloten deurtjes 0.10 bij 0.075 M. meet. Voor deze beschrijving zijn de gegevens Afb. 529. Rome. Schatkamer van St. Pieter. Het ‘Kruis van Constantijn’, gesloten triptiek, van voren.
eveneens ontleend aan die van Dr. Hoogewerff en aan Flament's bovengenoemd artikel, waarin op plaat III een (wel is waar afwijkende) teekening ervan uit het H.S. van Gulpen is weergegeven. Tegen een vlakken achtergrond is het kruis aangebracht; dit nagenoeg gelijkarmig kruisje bestaat waarschijnlijk uit partiekels van het H. Kruis; het is omgeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door een ‘randje in cassetten-émail; met een patroontje van rood, wit en blauw’. In de hoeken der armen bevindt zich telkens een groote parel; buiten het einde der armen een schijfje van émail: ‘witte letters op blauw, binnen een rood randje’. De opschriften luiden: OPA TI / KAINO / N ΘAY / Afb. 530. Rome. Schatkamer van St. Pieter. Het ‘Kruis van Constantijn’ uit de schatkamer van O.L. Vr. Kerk, geopend triptiek.
Boven het bovenste opschrift zijn twee parels en een licht paars agaat. Links beneden is op den vlakken achtergrond in relief het figuurtjeGa naar voetnoot1) van den keizer aangebracht en paalsgewijs ernaast (ⒶK) ωNCT / ANT̃. Op het deurtje rechts in relief de gouden figuurties van Maria, ; ernaast dat van ⒶΠANTEAEHωN; beneden die van ⒶTI MωN. Op den vleugel ter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linker zijde bevinden zich, volgens de aanteekeningen van Dr. Hoogewerff de verhoogde figuurtjes van ⒶΔEMHTRHOC en eronder ⒶMATΘAIOC; daarnaast boven en , en beneden ⒶBAPNABAC. Het linkerdeurtje kan niet heelemaal open, omdat de onhandig aangebrachte wolk van het moderne voetstuk in den weg zit. Bij gesloten deurtjes blijven de boven- en benedenrand van parels met een purper-agaat in het midden, een paars-agaat links en rechts in het zicht; de buitenzijde der deurtjes is versierd met steenen en wel: linksboven een groenen, in het midden een purperrooden en beneden een purperen; rechts: twee purperen, en beneden een groenen; in het hart een bleekpaarse steen. Van de parels zijn er eenige vernieuwd.
Afb. 531. Rome. Schatkamer van St. Pieter. Het ‘Kruis van Constantijn’, uit de schatkamer van O.L. Vr. Kerk; achterzijde van het geopend triptiek.
De drukke, van schub- en bladornament voorziene, achterzijde van het kastje is van gedreven goud en bevat in het midden een gelijkarmig kruis en zes medaillons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen een parelrand; vier ervan bevinden zich naast de armen en twee in de bovenhoeken; deze laatste dragen de monogrammen en . De andere vier zijn blijkens afb. 531 bedekt door een roset, het onderste door een zegel.
Volgens de teekening van van Gulpen bevatte (de achterzijde van) het juweel de volgende opschriften, welke eveneens door Dr. Hoogewerff werden opgeteekend: O KAI / TETEY / KEN EK Uit het opschrift kennen wij intusschen den maker, want het opschrift beteekent, dat zekere Joannes, ter verkrijging van kwijtschelding zijner zonden, blijmoedig (dit kruis) heeft vervaardigd. Op de afb. bij Lipinsky's artikel is dit opschrift niet te zien en de schrijver noemt alleen het vorige. Hij eindigt zijn artikel met: ‘Als datum zijn wij geneigd de vijfde of zesde eeuw aan te nemen. En vermoedelijk heeft de schrijn aan Justinianus toebehoord en niet aan Constantijn, wiens smaak minder verfijnd was’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kloostergebouwen.Ga naar margenoot+ Van de voormalige kloostergebouwen is het karakter verloren gegaan; de huizen aan het O.L. Vrouwe plein dienen ten deele als kapelanieën. De pastorie bevindt zich in de voormalige pastoorswoning der St. Nicolaaskerk.
Ga naar margenoot+ De, langs den oostwand van het portaal en langs den westwand van het noorderdwarspand bij de kerk aansluitende, kruisgang is, voor zoover zij langs dezeGa naar margenoot+ muren loopt en over haar geheelen westelijken vleugel met lessenaarsdaken gedekt, overigens met zadeldaken. Zij is, op een ± 2 M. hoogen voet van Naamsche steen, opgetrokken van mergel. Afb. 532. O.L. Vr. Kerk. Pandhof met kruisgang naar het N.-Westen.
De, door contreforten gestijfde, muren hebben in elke travee een drie- of vierdeelig spitsboogvenster en in de middelste travee van den noordelijken vleugel een breede poort, waarboven een spitsbogig, vierdeelig, bovenlicht. De profileeringen en traceeringen der vensters hebben de weelderige vormen der laat-gothiek. In enkele traceeringen zijn emblemen verwerkt en wel in twee vensters van den westvleugel: het teeken der Luiksche rechtsmacht - de ‘piroen’ - en het wapen van den Luikschen bisschop Robert de Berghes (1559-1564); in den noordvleugel, in een der vensters, het wapen van koning Philips II, geflankeerd door den Bourgondischen vuurslag; in twee andere, renaissance-cartouches o.s. met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaartallen 1558 en 1559, en in het bovenlicht
Afb. 533. O.L. Vr. Kerk. Bovenlicht met het wapen van Oostenrijk.
der poort, zoowel aan buiten- en binnenzijde, de tweekoppige adelaar met het wapen van Oostenrijk; in den oostvleugel in een der vensters de vijfpuntige ster van Maastricht. (Afb. 533.) Volgens van heylerhof (Annuaire, 1827, p. 132) bevond zich in een der vensters ook het jaartal 1582.De vensters zijn beglaasd en voorzien van sierlijk gesmeed-ijzeren spijlen. Het, thans aanwezige, glas is modern, doch de sponningen in de vensters Afb. 534. O.L. Vr. Kerk. De noordelijke kruisgang; inwendig.
bewijzen, dat zij van den aanvang af op beglazing zijn berekend.
De kruisgang is overkluisdGa naar margenoot+ door kruisgewelven in mergel, waarvan de eenvoudige ribben door gebeeldhouwde kapiteeltjes op muurzuiltjes gedragen worden; de versiering der kapiteeltjes bestaat uit bladornament, draken en engeltjes, die een monstrans, het op blz. 558 beschreven patriarchaalkruis, een medaillon met kop (Karel V?) enz. dragen. In den wand tegenover de vensters zijn spitsbogige nissen en een steenen bank; de nissen hebben geprofileerde neggen, welke niet zijn voortgezet langs den binnenkant van den spitsboog.
In de wanden zijn een paarGa naar margenoot+ gedenksteenen aangebracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de vloer is bedekt met over de honderd grafsteenen; vele zerken zijn geschonden en voor een groot gedeelte erg afgeloopen; sommige zijn afkomstig van de voormalige St. Nicolaaskerk. Waar ik mij voorstel deze steenen uitvoerig te behandelen in de voortzetting (Public. 1937 e.v.) der ‘Maastrichtsche Grafsteenen’ kan ik hier met een korte beschrijving volstaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 535. O.L. Vr. Kerk. Grafzerk van Kanunnik Joh. van Doenrade in de kloostergang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 536. O.L. Vr. Kerk. Grafzerk van Gosw. Passaert (v. Blitterswijck) in de kruisgang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 537. O.L. Vr. Kerk. Grafsteen van Ger. Absil.
Ga naar margenoot+ In de wanden ingemetseld o.a. de volgende gedenksteenen:
Afb. 538. O.L. Vr. Kerk. Gedenksteen van Henr. Swynen in de kruisgang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oostarm der kruisgang is sedert Mei 1934 tot schatkamer ingericht.
Voorts worden in de gangen bewaard een aantal rouwborden, waarvan vermelding verdienen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Statenstraat. Het voormalig klooster der Wittevrouwen.Ga naar margenoot+ von geusau, Public. XXXI (1894), blz. 7-8. adam van broeckhuysen, Public. 1906, blz. 55 e.v. Ga naar margenoot+ Volgens de overlevering zou de stichting van het klooster teruggaan tot den tijd van Johannes, het Lam, Maastricht's zestienden bisschop (624-646). Er zijn geen bewijzen voorhanden ter Afb. 539. Het klooster der Wittevrouwen naar een teekening van Valentin Klotz in de Verzameling van Limburgs Geschied- en Oudheidk. Genootschap.
staving van deze overlevering. Het klooster, dat aanvankelijk den regel der Penitenten van St. Maria-Magdalena volgde, was in de kloostertucht verslapt, zoodat de kloosterlingen in 1252 een nieuwen regel kregen, n.l. dien van St. Victor te Parijs (Daris, XIII-XIV siècle, p. 219). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oudste stichting verdween al vroeg, want vóór het jaar 1268 brandde het klooster af en de kloosterlingen namen in genoemd jaar geld op tot den wederopbouw (flament, Het Huis Oud en Nieuw, 1913, blz. 394). In het jaar 1310 wordt vermeld, dat de Witte Vrouwen een jaarrente betalen uit de goederen van wijlen Hardevust waar het koor nieuw is opgericht (novus fundatus est; doppler, St. Servaas nr. 75). In 1796 deelde het klooster in het lot der meeste andere Maastrichtsche conventen: het werd door de Fransche Republiek verkocht. Van de gebouwen, welke zich uitstrekten van de Helmstraat tot het Statenstraatje en van het Vrijthof tot aan de huizen langs de groote Gracht, zijn slechts eenige gebouwen overgebleven uit de XVIIe eeuw; het zijn particuliere woningen geworden. Tot het voormalig Wittevrouwen-klooster behoort een huis in het Statenstraatje.Ga naar margenoot+ Het heeft een negen vensters breeden gevel en is opgetrokken boven een groote overwelfde kelderruimte. Het jaartal 5877 in den sluitsteen boven den ingang werd aangebracht, toen dit gebouw in gebruik was bij de Vrijmetselaarsloge ‘la Perseverance’Ga naar voetnoot1). In den achterwand op het Zuiden treft men vakwerk aan met baksteenen van 0.215-0.22 bij 0.045-0.05 M. en stroomlagen. In den oostwand bevindt zich een kruisvenster (XVII B). In een der zuidgevels, een gedenksteen, hoog 0.70 en breed 0.865 M. Hierop is een kanunnik in koorhemd uitgehouwen, geknield voor een bidstoel met open boek rechts; daarachter een Calvarie (het corpus van den Christus ontbreekt). Achter den geestelijke staat zijn beschermheilige, in de rechterhand een lans met vaantje houdend en een helm met kam op het hoofd. Hij draagt, evenals de kanunnik, een knevel en puntbaardje; hij is gekleed in een pij met schapulier. Het relief meet 0.60 M. in de hoogte, bij een breedte van 0.63 M. (midden-XVII).
Een breede eiken trap met balustrade aan het trappegat werd door verplaatsingGa naar margenoot+ samengesteld; een vroeger aanwezig bordes kwam te vervallen. Van een stuc-schoorsteen (Regence) in het oostelijk gedeelte gelijkstraats bleef alleen de bovenboezem behouden. Op de verdieping vonden trogwelfjes toepassing. Het kapwerk is in hoofdzaak oorspronkelijk. De groote kelderruimte over de heele lengte van het gebouw is overwelfd door een gedrukt tongewelf van brikken, gesteund door bogen op een onderlingen afstand van 0.88 M.; de gewelven hiertusschen zijn in keperverband gemetseld. |
|