De monumenten in de gemeente Maastricht. Deel 1
(1974)–E.O.M. van Nispen tot Sevenaer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijke gebouwen.De beschrijving der KERKEN en KLOOSTERS is geschikt in de alphabetische volgorde der benamingen, welke in het plaatselijke spraakgebruik het meest voorkomen. Afb. 114. Het noordelijk gedeelte der stad Maastricht naar de teekening van J: B: in het Rijksarchief aldaar (map IV nr. T. 1). Geheel rechts het klooster van de Beyaard.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Maagdendriesch. De voormalige kerk en klooster van St. Andries, thans dienst doende als kinderkerk van St. Matthijs en als school, is eigendom der parochie van St. Matthijs.adam v. broeckhuysen. Beschrijving der stad Maastricht (1731) in Public. XLII (1906),Ga naar margenoot+ blz. 58. van heijlerhoff in het Annuaire van 1831 en collette in zijn beschrijving van MaastrichtGa naar margenoot+ voeren de geschiedenis van dit klooster op tot ± 1200. Vrij ver buiten de oude, nog niet bemuurde, stad zou een nederzetting van maagden zijn ontstaan, die aan een naar de familie Sak ook wel Saxdriesch genoemdeGa naar voetnoot1) plaats den tegenwoordig gebruikelijken naam gaf. Waarschijnlijker is het, dat de nederzetting hier ontstond na 1326 en voor 1352 (vgl. blz. 280, noot) en dat de XIIIe-eeuwsche vermeldingen eener S. Andrieskapel die op den Aldenhof beoogen. Volgens van heylerhoff werd de kloosterkapel tot kerk verheven en door den bisschop van Luik aan Sint Andries toegewijd in 1471. In 1820 is, nadat het convent in 't jaar 1797 was opgeheven, een vleugel afgebroken; de andere bleef bestaan, maar werd in den loop der tijden zoodanig gewijzigd, dat hij geen bepaald karakter meer heeft. Zoodoende is van de oorspronkelijke kloostergebouwen weinig meer over; wel is het terrein nog onderkelderd. De KAPEL (XVc) van Sint Andries, met 16o zuidelijke afwijking georiënteerd,Ga naar margenoot+ is opgetrokken van mergel op een voet van Naamsche steen en bestaat uit een eenbeukig schip van zes traveeën en een koorsluiting van drie zijden. De lengte en breedte op den beganen grond bedragen inwendig 23 en 7.25 M.; de hoogte onder het houten gewelf: 12.35 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tegenwoordige vensters zijn alle later ingebroken, terwijl de spitsboogvensters in de drie sluitingswanden zijn gedicht. Aan de noordzijde is gedeeltelijk bewaard een geprofileerde waterlijst, welke over den heelen gevel liep, de steunbeeren mede omlijstend ter hoogte van de tweede versnijding; aan de zuidzijde werd deze lijst hooger aangebracht. De steunbeeren zijn in hun bovenste versnijding met een zadeldakje afgedekt en sluiten met een lessenaarsdakje tegen het bouwwerk; die
Afb. 115. Voormalige kapel van St. Andries. Opstand, doorsnede en plattegronden naar opmetingen (1884) van den Rijksarchitect Ad. Mulder.
in de sluiting zijn in het bovenste gedeelte versierd met een Sint Andrieskruis (afb. 116). Eenige der contreforten aan den noordgevel zijn ingekort en eindigen schuin-oploopend, als droegen zij eens het lessenaarsdak van een bijgebouwtje. Een geprofileerde gootlijst bekroont den gevel en scheidt dezen van het hooge pannendakGa naar voetnoot1) (afb. 117). In de tweede travee van den noordgevel bevindt zich het overblijfsel van een boog, welke vroeger vermoedelijk een toegang overspande. Vóór den westgevel werd in de vorige eeuw een portaaltje geplaatst. Tot 1820 stond er een vleugel tegen, waarvan tegen den westgevel eenig metselwerk over is; dit metselwerk werd in noordelijke richting voortgezet tot even voorbij den meest westelijken steunbeer van den noordgevel. Hoekblokken, sporen van twee banden en een stuk geprofileerde waterlijst wijzen erop, dat hier oost- en noordgevel van bedoelden vleugel een hoek maakten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de opmeting van 1884 was het schip toen nog overdekt met een houten tongewelf; thans is een vlakke gewitte zoldering aanwezig. Afb. 116. Voormalige kapel van St. Andries. De koorsluiting.
De vloer bestaat uit eiken planken, waarin thansGa naar margenoot+ gedeeltelijk vergane opschriften, een dam- of schaakbord enz. aan vroegere bestemmingen herinneren. De tegenwoordige groote toegang in den westgevel is later uitgebroken; ten Zuiden ervan bevindtGa naar margenoot+ zich een roodmarmeren wijwaterbak. Tot het meubilair der kerk behoort een beeld van de H. Apollonia (XVIII) en eenige houten reliekhouders (XVII). Maagdendriesch 31 en 32 behoorden vroeger naar alle waarschijnlijkheid tot het klooster. De westgevel van Nr. 31 had door een thans gedicht kruisvenster uitzicht op den kloosterhof. De top vertoont de overblijfselen van een met trappen gedekten gevel, die, bij een wijziging, in den nieuwen gevel werd opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. St. Jacobstraat 8. Het voormalig klooster van Sint Annendael, thans een particuliere woning. Zie hierna onder de particuliere gebouwen.Afb. 117. Voormalige kapel van St. Andries. De noordgevel.
von geusau, Public. XXXI (1894),Ga naar margenoot+ blz. 75 e.v. - De Maasgouw, 1915, blz. 64, 70; 1921, blz. 83, 84. Onder den naam ‘convent van SintGa naar margenoot+ Annendael’ (midden-XVI) werd een kloostertje verstaan, dat in de ‘Capuynstrate’ gelegen was en dat voorts afwisselend voorkomt onder de namen: ‘Byns convent’, ‘goidshuys van Grousbeeck alias van den Grauwsusteren in die Capuinstraat’ (midden-XVII) en ‘vermaart clooster van St. Annadal, anders Calvarienberg genaemt’ (1770). In 1441 stond Jan van Heinsberg, bisschop van Luik, aan eenige ongehuwde vrouwen toe den regel en het kleed van de derde orde van den H. Franciscus aan te nemen (von geusau, t.a. pl., blz. 75). Zeven jaar later onderhandelden ‘de Aartsbisschop van Keulen en de Hertog van Gelderland te Maastricht over den vrede en begiftigden het klooster van Sint Annadal’ (Kroniek van gulpen op 1448). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kleine eeuw later, op 1531, vermeldt dezelfde kroniek, ontstond te Maastricht opstand, waarbij het klooster van St. Annadal werd geplunderd. Dit heet de oorzaak van het verval te zijn geworden; in 1670 telde het klooster nog maar 7 leden; deze vonden onderdak op Calvarieberg (vgl. Maasg. 1921, blz. 83, 84) en het ‘cloesterken met capellen, huysingen, hoffplaetse met alle toebehoorten’ werden aan het nieuw opgericht R.K. Weeshuis verkocht voor 3500 gulden. Als deze stichting in 1697 haar tegenwoordige huis bezit, verkoopt zij St. Annendael het volgend jaar aan ‘Sr. Johan Schrack, Borger en Coopman van wijnen binnen dese stadt’ voor 7800 gldn. bbts.; het heet dan ‘seecker huys met alle syne apen dependentien van dyen, gestaen en gelegen in de Cappuynstraat.... reigenoot ter eenre d'Heer Heldewier, ter andere d'hr. van der Vrecken’ (Brab. Gichten reg. 45, notaris a. cruce). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Kesselskade 43. De voormalige Augustijnenkerk en -klooster, tegenwoordig Parochiekerk van den H. Joseph.Ga naar margenoot+ von geusau, Public. XXXI (1894), blz. 35 e.v. - v. heylerhoff, Annuaire 1830, blz. 128 e.v. - doppler, Maasg. 1901, blz. 45 e.v. - v.f. marres en w.j. sandhövel, Mededeelingen der Alg. R.K. Kunstenaarsvereeniging, IV, No. 15. Ga naar margenoot+ Van gulpen's ‘Monuments historiques et profanes’, blz. 20 en 21 (Rijksarchief, Maastricht). De tegenwoordige parochiekerk van den H. Joseph behoort tot de derde nederzetting, welke de Augustijnen binnen Maastricht betrokken. In 1254 bedienden zij zich van een kapel, op de Vischmarkt gelegen, nabij die van St. Everard; toen hun kapel te klein geworden was, verplaatsten (XIIId) zij hun convent naar eenige, hun aan de Bokstraat geschonken, huizen. Bij het aanleggen der Zuid-Willemsvaart is deze straat verdwenen, maar oude afbeeldingen (o.a. bellemonte's plattegrond van 1587, vgl. hiervoren blz. 23) geven het aan den stadsmuur gelegen klooster weer met het buiten den walmuur uitgebouwde koor, welke vergrooting volgens herbenus te danken was aan een schat, welke tijdens een verbouwing ontdekt was. Langzamerhand voldeed ook dit klooster niet meer: het werd bovendien bouwvallig en de paters moesten naar een betere behuizing uitzien. Als gevolg van de herhaalde klachten (vgl. Maasg. 1901), welke de kloosterlingen tot den raad richtten (1586), om een plaats, waar zij een nieuw klooster mochten bouwen, werd hun ten slotte door het stadsbestuur de kapel van ‘St. Marie-ten-Oevere’ afgestaan. Inmiddels werd den paters bij raadsbesluit van den 14en October 1596 van stadswege een ‘gelaese vinster mit dye figuur van transfiguratie onsz. heeren’ geschonken voor de tijdelijk in de oude vervallen kerk afgeschoten kapel. Den 20en Juni 1609 vroegen zij de medewerking van het kapittel van O.L. Vrouw om hun de genoemde kapel met bijbehooren af te staan, zich erop beroepend, dat hun klooster in zeer slechten staat verkeerde en dat zij, wilden zij zich vertreden, aangewezen waren op de straten en wallen der stad (franquinet Inv. No. 339). Toen het klooster tegen midden-XVII voltooid was, ging men over tot de slooping van de kapel van St. Marie-ten-Oevere, wier fundamenten met die eener kluis tijdens de restauratie van de tegenwoordige kerk te voorschijn kwamen. Eerst in 1661 was de kerk voltooid; zij werd den 27en Mei door den wijbisschop van Luik gewijd. Bij de wet van den 15en Fructidor an IV (1 Sept. 1796) werd de orde opgeheven. De kerk werd van de beste schilderstukken beroofd, waaronder altaarstukken van L. Quellinus genoemd worden. Voor verschillende doeleinden richtte men haar in: voor armenschool, daarna in 1834 tijdelijk voor schouwburg van het Nederlandsch garnizoen, later voor teekenschool en ten slotte in den distributietijd als gebouw voor de levensmiddelen-voorziening. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het begin van 1920 kregen de architecten Marres en Sandhövel opdracht het voormalige Augustijnenklooster te restaureeren en de kloosterkerk tot kerkgebouw voor de St. Josephsparochie in te richten. Toen bleken de kloostergebouwen in zoo slechten staat te verkeeren, dat tot afbraak moest worden overgegaan, waarbij slechts een klein gedeelte van den voorgevel kon gespaard blijven. Uit de kerk werden latere toevoegingen verwijderd; het koor werd aan de westzijde uitgebouwd, waarbij de westwand met een vlakken spitsboog werd doorbroken; hierboven kon een zeer gehavend stucrelief als triumf-boogversiering dienst doen. Dit relief werd door den heer Alexander te 's-Gravenhage gerestaureerd. De vensters zijn op grond van de gevonden aanwijzingen in den oorspronkelijken vorm hersteld.De KERK (midden-XVII) is van baksteen (10 lagen = 0.67 M.; formaat: 0.215 ×Ga naar margenoot+ 0.10 × 0.05 M.) in kruisverband met toepassing van mergel opgetrokken op een nagenoeg rechthoekig Afb. 118. Plattegrond der St. Josephskerk (voormalige Augustijnenkerk).
grondplan van ± 13.70 M. bij ± 34.85 M. binnenwerks, zonder het koor, dat modern is; de hoogte tot aan het gewelf bedraagt 19.80 M. Het gebouw is in de richting Oost-West opgetrokken; de hoofdgevel op het Oosten. De hoofdgevel, rustendeGa naar margenoot+ op een hoogen voet van Naamsche steen, is uitgevoerd in baksteen met gebruikmaking van mergel. Door pilasters wordt hij in een midden- en twee zijpartijen, horizontaal door geprofileerde lijsten in een beneden- en een bovenhelft, een attiek en een top verdeeld. De middenpartij bevat den met een rondboog gedekten ingang, waarboven in een rechthoekige omlijsting een cartouche met het opschrift: D.O.M.
Een groot, halfrond gesloten venster staat hierboven; de geprofileerde afdekkende omlijsting eindigt ter zijde in een soort druipers, terwijl boven de lijst uit een schelpmotief - in het medaillon is later de ijzeren, thans rood geroeste, stadsster aangebracht - vruchtenslingers op de lijst neervallen. Een kroonlijst sluit midden- en zijpartijen af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een stoep van drie treden met ijzeren borstwering is bij de restauratie weer aangebracht. De zijpartijen zijn door een zware, sterk geprofileerde lijst in twee helften verdeeld.Afb. 119. Voormalige Augustijnenkerk uit het Zuid-Oosten.
De benedenhelft, door een band met verhoogd middenvlak onderverdeeld, bevatte vóór de restauratie in het laagste gedeelte een halfrond gesloten venster (later gedicht); in het bovenste zwaar nederhangende festoenen, welke in het midden met een strik worden opgehouden en terzijde hun steunpunten vinden in de Ionische kapiteelen der pilasters. De bovenste helft der zijpartijen is geflankeerd door pilasters met Corinthische kapiteelen; het middenveld wordt gebroken door halfronde nissen, die aan den bovenkant door middel van een schelp gesloten zijn; rolornament verbindt de nisafdekking met de groote afsluitende lijst. De attiek bevat in de middenpartij een door engeltjes gehouden cartouche met het wapen van den commandeur der Balie Biesen, Hendrik Huyn van Geleen, die veel bijdroeg tot de totstandkoming van den bouw; in de zijpartijen een vlak gehouden uitmetseling van mergel. Hierboven een smalle kroonlijst, waarop de gebeeldhouwde voluten van den topgevel rusten; deze stellen in hun boveneinde Afb. 120. Details van de voorm. Augustijnenkerk (vgl. afb. 118).
vrouwefiguren ten halven lijve voor, eindigende in een afdekking van overdadige vruchten en bladeren; terwijl in het vlak van den gevel de eigenlijke voluut is geplaatst. In het midden een groot relief: een door engelenkopjes omzweefd vlammend hart; daarboven, met de schuine afdekkingsstukken verbonden door vlakke lijsten, een medaillon met Madonna, misschien een herinnering aan de oude aan Maria gewijde kerk (afb. 119). Ga naar margenoot+ De zijgevels zijn zeer eenvoudig behandeld; door zware, van een afdekking - aan die van den Nieuwenhof verwant (afb. 239) - voorziene pilasters zijn zij in zes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
traveeën verdeeld, welke, op de meest oostelijke na, ieder een hoog halfrond gesloten venster bevatten. In deze eenbeukige, met een tongewelf in gipswerk overdekte ruimte, bevindtGa naar margenoot+ zich tegen den westwand een relief (XVIIIc). Het stelt de verheerlijking van Maria voor (vgl. afb. 121). Het groote vensterAfb. 121. Voormalige Augustijnenkerk van binnen.
in den oostgevel is met een rijk profiel (vgl. afb. 120) en een cartouche met het stadswapen versierd. Tot het kerkmeubilairGa naar margenoot+ behooren de volgende, van elders afkomstige stukken: Een hoofdaltaar (XVIIIc), afkomstig uit de kerk van Hulsberg. De tombe, van baksteen en zwart geverfd, buigt terzijde uit en heeft in de daardoor gevormde uitholling een sarcofaag van wit marmer; twee zuiltjes van hetzelfde materiaal naast den sarcofaag, dragen den altaarsteen. De gesneden en geverfde houten retabel volgt het gebogen verloop der tomba. Twee engelen op de hoeken, de tabernakelkast en -troon met voluten staan op de kaarsenbank. Twee zijaltaren (XVIIIc), uit de O.L. Vrouwe-kerk afkomstig. Een gesneden Communiebank (trant Lodewijk XIV, ± 1800?), afkomstig uit de kerk van Horn. Zij bestaat uit vijf, door een soort pilasters gescheiden, paneelen, waarvan de drie middelste het verloop van een cirkel gedeeltelijk volgen, de buitenste in een tegenwending zijn opgesteld. De buiten-paneelen aan de uiteinden zijn met de monogrammen van Jezus en van Maria versierd; het midden-paneel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prijkt met de voorstelling van het Lam Gods op het boek met de zeven zegels. De beide andere velden zijn gevuld met een ornament van ranken, waartusschen koren-aren en een druiventros. Een gebeeldhouwde biechtstoel (± 1700), uit de kerk van Limbricht afkomstig. Als karyatiden zijn de H. Petrus met sleutels, en Maria Magdalena aangebracht, die echter niet het uitgebogen hoofdgestel dragen, in welks midden een medaillon met de beeltenis van den rouwmoedigen Apostel; voluten en vruchtenslingers. Een eikenhouten preekstoel (Lodewijk XIV), afkomstig uit de kerk van Horst; op de zeskante kuip zijn Christus en de vier Evangelisten voorgesteld. De trap werd bijgemaakt. Tochtportaal en preekstoel, zie blz. 270; lambrizeering en biechtstoelen, mede uit de kloosterkerk afkomstig, werden naar België verkocht. De grafzerken, waarmee voorheen de vloer bedekt was, zijn niet meer aanwezig; volgens Maasg. 1921, blz. 29, kwam in 1919 de zerk te voorschijn van den ‘eersamen Laurens Theelen († 23-ix-1633) en Mechtel van Stochem zijne Huysvr. en Haerlieden zone Nicol. Theelen († 18-vi-1664) en Joanne van Werm sijne Huysvrouwe’ († 18-iv-1695). Blijkens Maasg. 1928, blz. 23, zijn de grafplaten, die zich buiten langs de Dominikanenkerk bevinden en in Maasg. 1924 beschreven werden, afkomstig van graven van kloosterlingen van den H. Augustinus. Twaalf gesneden borstbeelden (XVIII) van de Apostelen, afkomstig uit de kerk van O.L. Vrouw, en een daarbij passend borstbeeld van den H. Augustinus. Een rijkgebeeldhouwde lijst van 1.32 M. bij 1 M. (XVII), mede uit de kerk van O.L. Vrouw. Ga naar margenoot+ Zooals gezegd, is van het KLOOSTER het meeste gesloopt wegens den bouwvalligen toestand, waarin het tijdens de restauratie bleek te verkeeren. Een klein gedeelte van den gevel, drie spitsboogvensters (vgl. afb. 118 en 120; het westelijkste was een deur) van de voormalige kruisgang, een gedeelte van een kroonlijst op zware consoles, is alles wat overbleef.
Voor de voormalige kloosters der Begijnen, zie nr. 9 op blz. 188: Feilzustersklooster en nr. 21 op blz. 278: de Nieuwenhof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Brusselsche straat 38. De voormalige kloosterkerk van de Beijaard, ook wel geheeten Dal van Josaphat.Ga naar margenoot+ a.v. broeckhuysen, Beschrijving der stad Maastricht (1731) in Public. XLII (1906) blz. 65 e.v. Het gebouwencomplex geheel rechts op afb. 114 stelt dit klooster voor. - v. gulpen's ‘Monuments historiques et profanes’ in de verzameling van het Prov. Genootschap, blz. 22, 23, 24 (Rijksarchief te Maastricht). Ga naar margenoot+ Magister Johannes Baijart de Gandavo, kanunnik van St. Servaas te Maastricht deed afstand van zijn goederen, o.a. aan de tegenwoordige Brusselsche straat, bij schepenbrief van 28-iv-1324 (doppler St. Servaas Nr 81, 82, 141, 157). In het ‘nieuw register en legerboeck’ van 1556 is nog sprake van ‘die gueder der erven Beijarden van Sint Servaas,... na luijdt des testaments | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des iersten fundateurs’, den voornoemden kanunnikGa naar voetnoot1) (Public. I, blz. 66). Op het jaar 1476 deelt de kroniek van gulpen mee, dat er zeven geestelijke zusters uit Peer in deze stad kwamen en dat zij zich vestigden op de Brusselsche straat in een huis genaamd ‘de Beijaart’, dat in 1476 behoorde aan Sr. Joost van Bunde (von geusau, blz. 77 en collette, Beschrijving van Maastricht, blz. 891). Afb. 122. Ruïne van de voormalige kloosterkerk van de Beyaard, uit het Westen.
In 1494 schijnt een begin gemaakt te zijn met den bouw van het klooster, waarvan de kerk, volgens de kroniek van gulpen in 1479 begonnen, in 1510 werd gewijd. In 1794 werd het in brand geschoten en kerk en klooster brandden uit. Kort daarop werd dit laatste opgeheven, de goederen kwamen te koop en het geheel verviel tot een schilderachtige ruïne. In 1893 werden de terreinen aangekocht door de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, die een nieuw klooster bouwden en het oude sloopten. Van de kerk (± 1500), door ColletteGa naar margenoot+ in zijn beschrijving genoemd ‘eene passable kercke, maer eenen schoonen choor onder, ende eenen extra ordinairen boven voor de Religieusen’ is maar weinig over: de geheele zuidwand tot even boven den aanzet der gewelven. Deze is opgetrokken in mergel en bestaat uit een tot het voormalig schip behoorend gedeelte, met het zuidelijk gedeelte van het weinig uitspringend dwarspand en een koortravee met den aangrenzenden sluitingswand. Het tot het voormalig schip behoorend gedeelte bestaat uit vier traveeën, welke gescheiden zijn door muurzuiltjes met gebeeldhouwde kapiteeltjes, waarop zwevende engelenfiguurtjes voorkomen, en welke elk twee vensters bevatten. Het onderste, dat bijna vierkant is, is gedicht en gedekt met een gedrukten boog; op de verdieping zijn de vensters open, behalve in de twee traveeën naar het Westen. In het dwarspand is een hoog venster nog gedeeltelijk over; de muraalboog, welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den schipswand met dien van de koortravee verbond, is aan de westzijde tot even boven den aanzet behouden. Het koorgedeelte bestaat uit één travee en één zijde van de sluiting; deze hebben in het gelijkvloers breedere nissen, op de verdieping open vensters en, tusschen beide in, een zuiltje met kapiteel, waarop de aanzet der ribben neerkomt. Ten gevolge van de weelderige begroeiing met klimop valt niet te zeggen, of de muurzuiltjes tot op den grond doorloopen, dan wel op consoles rusten; bij v. gulpen loopen zij niet door. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Bonnefantengracht, hoek Kakkeberg. De voormalige kerk en klooster der Bonnefanten, kanonikessen van het H. Graf, ook wel Sepulchrijnen geheeten, de kerk gelegen op den hoek van den Kakkeberg, het klooster aan de Bonnefantengracht.Ga naar margenoot+ a.v. broeckhuysen (1731). Beschrijving der stad Maastricht, in Public. XLII (1906), blz. 59. - dazert, Public. XXXVIII (1902). - Maasg. 1884, blz. 931; 1914, blz. 69, 70; 1915, blz. 72. - p. doppler, Maasg. XLI (1921), blz. 43 e.v. Ga naar margenoot+ al. schaepkens, Monuments de Maastricht, aquarelles lithochromes, dl. III. - van gulpen's ‘Monuments historiques et profanes’, blz. 28 (ten Rijksarchieve te Maastricht). Ga naar margenoot+ Volgens de kroniek van gulpen werd dit klooster gebouwd op de bouwvallen eener versterking. Het tegenwoordige klooster draagt geen andere sporen dan die uit den tijd der vestiging der orde binnen Maastricht; deze vestiging had plaats in 1626. Nadat klooster en kerk in 1672 drie maal door brand geteisterd waren, duurde het tot 1697 eer de herstellingen zoo ver Afb. 123. Voormalige kerk en klooster der Bonnefanten. Plattegronden.
gevorderd waren, dat de vernieuwde gebouwen op den 30en Januari van genoemd jaar door Servatius Eugenius Gadet, kanunnik van St. Servaas en pastoor van St. Mathijs konden ingezegend worden. De vernieuwing der kerk liet nog langer op zich wachten; eerst in 1708 kregen de religieuzen toestemming van den groot-vicaris de Hinnisdael tot den herbouw over te gaan. Den 14en December werd met Gillis Doyen een overeenkomst gesloten en den 24en September 1710 kon de kerk ‘simpliciter’ gewijd worden door Gerardus Eyssen, kanunnik van St. Servaas, met machtiging van Jozef Clemens van Beieren, bisschop van Luik. De plechtige consecratie had eerst plaats in 1740, op den 5en Juli, door den wijbisschop van Luik, Jacques, bisschop van Hyppone, ter eere van den stervenden Christus en den H. Jozef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de opheffing van het klooster onder het Fransch bestuur werden kerk en klooster als kazerne ingericht; heden dienen de kloostergebouwen als woonkazerne, terwijl de kerk voor het grootste gedeelte in gebruik is bij de R.K. Militaire Vereeniging en het kleinste als bergruimte door de Koninklijke Harmonie gebruikt wordt. De kerk en de kloostergebouwen zijn op een nagenoeg rechthoekigen binnenhofGa naar margenoot+ opgetrokken; de kerk neemt de noordzijde ervan in met den voorgevel op het Oosten aan de Ezelenmarkt. Haar lengte binnenwerks bedraagt tot en met het koor 30.90 M. bij een breedte van 9.70 M. De KERK (XVIIb; 1710), toegewijd aan den H. Joseph van Arimathea (bachiene, V, blz. 903), rust op een voet van blokken van Naamsche steen, welke gedeeltelijk nog in wezen is; het gebouw is in baksteen opgetrokken, welke gesausd werd. De vensters in den noordgevel hebben de oorspronkelijk halfrond gesloten kerkramen vervangen; deze zijn echter nog te herkennen. Omtrent het midden kreeg de noordgevel een verzwaring, mede van baksteen (10 lagen = 0.70 M.; formaat: 0.215-0.25 × 0.10-0.115 × 0.045-0.055 M.; in kruisverband), welke de geprofileerde daklijst gedeeltelijk bedekt. De voorgevel wordt door vier pilasters met Ionisch volutenkapiteel in twee smalle traveeën en een breede middenpartij verdeeld. De pilasters staan op een zware plint van groote blokken Naamsche steen, welke voorzien Afb. 124. Voorgevel der voormalige kapel van het Bonnefantenklooster.
is van eene geprofileerde lijst. Een zware geprofileerde kroonlijst draagt een driehoekig fronton, dat binnen een, aan de kroonlijst gelijke, geprofileerde omlijsting, een gebeeldhouwd relief draagt; dit stelt de Verrijzenis van Christus voor (vgl. afb. 124). In de middenpartij was gelijkstraats de ingang, welke door een venster is vervangen. De oorspronkelijke stoep werd verwijderd, maar de omlijsting in Naamsche steen bleef behouden. Op den bovendorpel bevindt zich een tijdvers: erIt sepULChro DoMInI gLorIa (1709); hierboven een gebogen fronton op consoles. Hoogerop bevindt zich een groot venster, gevat in eene omlijsting van Naamsche steen, voorzien van ooren, en gedekt met een segmentboog met sluitsteen. De beglazing werd gewijzigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de zijpartijen is gelijkstraats een klein rechthoekig venster aangebracht in breede omlijsting van Naamsche steen; daarboven werd een venster geplaatst, dat een nis schijnt te hebben vervangen, zooals uit een litho van al. schaepkens blijkt. Ga naar margenoot+ Inwendig herinnert aan de oude bestemming alleen het koor. Er is te halver hoogte een vloer in de kapel gelegd, waardoor een zaal voor lezingen en voordrachten werd verkregen. Aan het westeinde dezer zaal is de bovenhelft van de halfronde koornis over. Deze is gedekt door een halven koepel, waar, in vierkanten (pseudo caissons), bloemen van stuc zijn aangebracht. De benedenhelft der koornis bevindt zich in de, als bergruimte dienende, westelijke helft der kerk. Ga naar margenoot+ Van de gebouwen, die vroeger tot het KLOOSTER behoorden en later herhaaldelijk wijzigingen ondergingen, valt niet veel bijzonders te vermelden. De gevels dragen gedeeltelijk nog het karakter van den tijd der stichting (XVII b). De aanwezigheid der vroegere kruiskozijnen laat zich vaststellen; smalle banden van mergel verlevendigden het thans geel geverfd baksteenmateriaal (10 lagen = 0.69 M.; formaat: 0.215-0.23 × 0.10-0.11 × 0.05-0.065 M.; in kruisverband) der wanden; de vensters aan de kruisgang zijn halfrond gesloten. Muurankers in de gevels aan den pandhof hebben den vorm van patriarchale kruisen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Capucijnengang. De kapel van het voormalig klooster der Capucijnen.Afb. 125. Voorgevel der voorm. kapel van het Capucijnenklooster.
Ga naar margenoot+ a.v. broeckhuysen. Beschrijving der stad Maastricht (1731) in Public. XLII (1906), blz. 40 e.v. Ga naar margenoot+ In 1610 werd het klooster gesticht op een terrein aan de Bogaardenstraat, door de stad daartoe kosteloos afgestaan.Ga naar voetnoot1) Volgens de raadsnotulen van 30 Juni 1681 werd den paters ‘een collecte geaccordeert met assistentie van 4 raetspersonen tot opbouw van haer verbrande kerk....’ In 1796 werd het klooster opgeheven; de gebouwen tot kazernes, later tot scholen ingericht; een gedeelte van den tuin schonk koning Willem I in 1839 aan de Israëlieten om er hunne synagoge op te richten (von geusau, blz. 92, 93); de kapel doet thans dienst als patronaatsgebouw. Ga naar margenoot+ Aan de gang, welke de Capucijnenstraat met de Boogaardenstraat verbindt, ligt de eenvoudige, van baksteen (gesausd; 10 lagen = 0.63 M.; formaat: ± 0.235 × 0.11 × 0.055 M.; in kruisverband) opgetrokken, kapel. Het gebouw, op rechthoekig grondplan, heeft een topgevel op het Westen, welks eenige versiering bestaat in een wapensteen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den top. Deze draagt het uitgehouwen wapen van baron de Lens, die in de eerste jaren der stichting een groot deel der door de stad geleverde gelden vergoedde. De steen draagt het jaartal 1615; het wapen is gevierendeeld: I en IV, drie dwarsbalken; II en III, een lelie; een hartschild met drie kappen over alles heen (afb. 125).
Voor St. Catharinedal, zie nr. 9 op blz. 188: Feilzusters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Brusselsche straat 60-66, aan de Cellebroedersgang. De voormalige kapel en klooster der Cellebroeders, vroeger ook geheeten klooster der Alexianen (1708), der Lollarden (1444, Maasg. 1915, blz. 81 en Maasg. 1921, blz. 58), tot Januari 1924 stedelijke bank van leening, thans verlaten en gedeeltelijk in gebruik als pakhuis, behoort, sedert de opheffing (1796) van het klooster, aan het Burgerlijk Armbestuur.a.v. broeckhuysen, Beschrijving der stad Maastricht (1731) in Public. XLII (1906) blz. 53.Ga naar margenoot+ - heijlerhoff, Annuaire 1830, blz. 136 e.v. De stichtingstijd van dit klooster is onbekend. Het hoogst wordt hij opgevoerd door vanGa naar margenoot+ broeckhuysen, die, in 1731 schrijvende, zegt: ‘dit klooster is volgens overlevering over de vier honderd jaaren tegen de oude vesten’ gebouwd. Er zou dus sprake zijn van eene stichting XIV; dit zegt de schrijver zelfs nadrukkelijk, want hij voegt er aan toe: ‘buijten de stad... vóór de uijtlegging...Ga naar voetnoot1) Sij hebben door den nieuwen wal eenigen grond van haar hoven verloren, om welk oorsaak daarentegen toegestaan is, dat sij ten Oosten van haaren hof langs den muur van den Beijaard, een straatje of gang tegen de nieuwen wal hebben mogen koopen, dat met haaren vereenigd is, en daar sij nog haaren uijtgang op de wal hebben’. Bevestiging hiervan vindt men in de raadsverdragen (eversen II, blz. 137 d.d. 31-vii-1539), waar blijkt, dat de Cellebroedersgang in de XVIe eeuw bestraat was en tot den wal leidde. Ter zelfder tijd hadden ‘Pater en broeders van het convent der Celliten van de orde van St. Augustinus’ tot het kapittel van St. Servaas een verzoek gericht om een kapel of kerkje te mogen oprichten (15 Sept. 1539; vgl. pluygmekers, Apotheca Servatiana, sub voce: Sti Joannis parochia, fo. 203). Minder betrouwbaar lijkt van broeckhuysen's bewering, dat ‘sij te vooren wel twee honderd jaaren sonder Regel geleefd hadden’. von geusau, die hun komst in 1438 stelt, zegt, dat Bisschop Lodewijk van Bourbon hun broederhuis verhief tot een conventueel huis van den regel van den H. Augustinus (17 Maart 1469). Bisschop Jan van Horne bevestigde de communauteit (19 Januari 1487; vgl. daris, XVe siècle, blz. 653; en hierna blz. 188). Den 25en Nov. 1796 werd het klooster opgeheven om daarop tot gevangenis en gasthuis voor gebrekkigen te worden ingericht; in 1822 werd de bank van leening er in gevestigd en deze bleef er tot de opheffing in Januari 1924. In hun tegenwoordige gedaante bestaan de kloostergebouwen uit een westvleugelGa naar margenoot+ - met lengte-as Noord-Zuid - en een haaks hierop gebouwden zuidvleugel, welke met de voormalige brouwerij in het Noorden en eenigeGa naar margenoot+ lage woningen in het Oosten een binnenhof omsluiten. Ten Westen van den westvleugel ligt een rechthoekige hof, waarvan genoemde vleugel de eene lange zijde afsluit; aan de andere bevindt zich een muur, welke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 126. Voormalige kapel der Cellebroeders. Doorsneden, opstand en plattegronden naar opmetingen (1884) van den Rijksarchitect Ad. Mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Cellebroedersgang van den hof scheidt. De smallere zuidzijde wordt door de kapel ingenomen, welke in de richting van den zuidvleugel ligt, maar zuidelijker dan deze.
De KAPEL (XVIb), geheel in mergel opgetrokken, bestaat uit vier traveeën en een sluiting van drie zijden. De lengte tot den oostelijken sluitwand bedraagt 14.60 M., de breedte 6.80 M., terwijl de hoogte tot onder de sluitsteenen van het gewelf 8 M. meet. Aan de zuidzijde zijn de vensteropeningen gevuld met baksteen, waarin kleinere vensters werden aangebrachtAfb. 127. Voormalige kapel der Cellebroeders uit het Zuid-Oosten.
passend bij de latere bestemming (afb. 127). De westzijde heeft een hoogen topgevel, waarin het jaartal 1.7.0.5., dat wel op eene vernieuwing zal wijzen; in verband met de tegenwoordige bestemming van het gebouw (bergplaats voor steenkool) werd in het gelijkstraats een schuurdeur aangebracht. De gevel vertoont scheuren. Noord-oostelijk werd aan het koor een kleine sacristie uitgebouwd met plafond in gipswerk. Het hooge rood-en-grijs pannendak heeft waarschijnlijk een leien bedaking vervangen, die gedeeltelijk nog te zien is aan de noordzijde. Door het aanbrengen van eenGa naar margenoot+ vloer is de kapel in tweeën verdeeld. Langs den noodwand vindt men beneden nog de nissen met geprofileerde neggen, waarboven de drieledige blinde vensters waren. Het traceerwerk der vensters is nog grootendeels bewaard en is in de koortravee aan de noordzijde doorbroken door een deuropening. Aan de zuidzijde is alle beeldhouwwerk verdwenen en door baksteenvullingen vervangen. De kapel is overkluisd met netgewelven, welke in het oostelijk gedeelte, n.l. in de sluiting en de oostelijke helft der laatste travee, een stergewelf vormen; de ribben komen neer op gebeeldhouwde kapiteeltjes, die tot bekroning dienen van muurcolonnetjes, welke door het aanbrengen van den vloer beschadigd zijn (afb. 128). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de westelijke helft (het meest westelijk gewelfveld) der eerste travee bevindt zich tusschen sluitsteen en sluitgevel een klokke-opening; de voor 't meerendeel nog oorspronkelijke kap vertoont boven de derde travee aanwijzingen voor het vroeger bestaan van een dakruiter. Ga naar margenoot+ Van de KLOOSTERGEBOUWEN ligt de westvleugel (± 1700) met zijn breeden, één verdieping hoogen, in baksteen (10 lagen = 0.64 M.; formaat: 0.23 × 0.105 × 0.055 M.; in kruisverband) opgetrokken westgevel aan een hof. NaamscheAfb. 128. Voormalige Cellebroederskapel van binnen; gewelf en noordwand op de verdieping.
steen vond er toepassing aan de omlijstingen van venster- en deuropeningen, welke meestal uit rechte stukken bestaan; op de verdieping, naar de kapel toe, bevindt zich, mogelijk als overblijfsel van een iets ouderen bouw, een kruisvenster, waarvan de onderhelft met baksteen werd gevuld. Aan het noordeinde treft men vier kleine langwerpige vensters in breede omlijsting aan; zij geven licht aan een vertrek met zeer lage zoldering. De oostgevel, in denzelfden trant, heeft een geprofileerde waterlijst en een steen met: B.H.K.H.P. 1709 (volgens van broeckhuysen beteekenen de initialen: Broeder Hendrik Kerckhof, Pater). Ga naar margenoot+ Van het inwendige is waarschijnlijk de balkenzoldering met trogwelfjes het eenige, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat overbleef. Ten gevolge van het doorbreken van muren vormt deze vleugel thans een ruimte zonder gangen. Aan de oostzijde in de noordelijke helft van den juist beschreven vleugel is eenGa naar margenoot+ gebouw toegevoegd, hoog van zoldering en door het plaatsen van wanden onderverdeeld (± 1800); de keldertrap - van buiten toegankelijk - werd van het oostelijk gedeelte van den zuidgevel verplaatst naar het zuidelijke van den oostgevel. Boven den ingang in den zuidgevel is een steen aangebracht met: B.H.K.H.P. 1707.
De zuidvleugel is in baksteen opgetrokken met toepassing van Naamsche steenGa naar margenoot+ aan de kruiskozijnen, die later voor het meerendeel zijn gewijzigd. Een hooge topgevel sluit het gebouw af aan de oostzijde; hier zijn de vensters alle gedicht; op halve hoogte zijn nog twee rijen kleine vensters, die met een korfboog gesloten waren, te herkennen; de bovenste rij bevindt zich op de zolderverdieping; die eronder gaf licht aan kloostercellen. Van vier jaarsteenen van mergel boven in den top zijn er drie bewaard: (1) 7.0.6. Aan den noordgevel bevindt zich een rij van (gedichte) ovale zoldervensters; een gevelsteen onder een derAfb. 129. Voormalige Cellebroederskapel uit het Noorden.
vensters der eerste verdieping (volgens v. broeckhuysen, tegen den muur in den ‘refter’) vermeldt in een cartouche: Desen Bouw Heeft Doen Maecken Br. Henricus Kerckhoofs Pater Deses Convets ende Diffinitor Van Het Orden Der Cellebroeders Int Yaer 1706
Een breede tweearmige trapGa naar margenoot+ met zware balusterleuning voert naar de zeer lage eerste verdieping, alwaar oorspronkelijk de cellen der kloosterlingen waren; in de westelijke helft van den vleugel werd de verdieping XIXd verhoogd. Een dergelijke trap voert naar de tweede verdieping. De oude balkenzoldering met trogwelfjes is grootendeels bewaard. De hof, door brouwerij, west- en zuidvleugel omsloten, wordt aan de oostzijdeGa naar margenoot+ begrensd door eenige lage woningen, die met een lessenaarsdak zijn gedekt en in den oostwand van (thans dichtgemetselde) lichtopeningen voorzien zijn. Twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schouwen hebben een eenvoudige omlijsting (Lodewijk XVI). In den noordmuur tusschen deze huizen en de brouwerij bevindt zich een eveneens gedichte poort. Langs den noordgevel der kapel werd een wandelgang (afb. 129) aangelegd, die de kloostergebouwen verbindt met de Cellebroedersgang. Oorspronkelijk is deze galerij met gedrukte open bogen bedoeld geweest. Op de verdieping is de noordwand in vakwerk met vulling van baksteen uitgevoerd en overkraagd (afb. 129). De sluitgevel aan de Cellebroedersgang, in mergel en zonder verband met den kerkgevel opgetrokken, bevat een deur met getralied winket. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Groote Staat 52. De voormalige Dominicanenkerk en -klooster. De kerk en het weinige, dat nog over is van de kloostergebouwen, behooren thans aan de burgerlijke gemeente.Ga naar margenoot+ g.d. franquinet, Documents relatifs à l'histoire des couvents de l'ordre de St. Dominique dans le Limbourg (in Annales I, blz. 301-55). - Dez., Beredeneerde inventaris der oorkonden en bescheiden van het Klooster der Predikheeren van Maastricht, Maastricht 1880. - Chronicon abbreviatum conventus Mosaetrajectensis O.P auctore p. vincentio huntjes o.p., bewerkt door g.a. meijer o.p., (in: Public. XLVI (1910), blz. 155.) - b. de jonghe, Belgium Dominicanum, Brussel 1719. - heylerhoff, Couvent des Dominicains à Maestricht (Annuaire 1830, blz. 110-155). - g.d. franquinet, Histoire de l'église et du couvent des Dominicains, à Maestricht (in: Annales, 1854, pp. 141-155.). - von geusau, Korte geschiedenis der kloosters te Maastricht, de Dominicanen (Public. XXXI, (1894) blz. 27-55.) - l. von fisenne, Die Dominicanerkirche zu Maastricht (in: Kunstdenkmale des Mittelalters, Serie II, Liefr. I, Aken 1882). Voor de grafsteenen, zie: Maastrichtsche grafsteenen, in Public. LXV (1929) e.v.Ga naar margenoot+ Vogelvlucht van kerk en klooster uit het Noorden, kopergravure van ± 1717 door Harrewijn naar de jonghe in diens boven aangehaalde werk. De auteur zegt hiervan (blz. 265): ‘Me inscio in delineatione hujus conventus quaedam fuisse mutata’. Gereproduceerd in: Annales, I, t.o. blz. 140 en hieronder afb. 150. Ga naar margenoot+ Opmetingen, gedeeltelijk tegelijk ontwerpen voor een eventueele restauratie, op schaal 1:200 in het aangehaalde opstel van von fisenne. Ga naar margenoot+ Tegen de vroeger algemeen heerschende opvatting, dat het klooster gesticht zou zijn vóór 1234, heeft p. meijer overtuigende argumenten aangevoerd. De volgorde in de door hem aangehaalde kloosterlijsten bewijst zeker, dat het Maastrichtsche convent dagteekent van na 1244. Dat de stichting echter, gelijk hij betoogt, eerst na 1261 heeft plaats gehad, acht ik, hoewel waarschijnlijk, toch niet bewezen, omdat franquinet (Annales, blz. 145) een testament van 1250 schijnt te hebben gekend, waarbij een ridder Walram aan den prior Gerard van Hilberg een huis vermaakte.Ga naar voetnoot1) Maar al blijft het niet uitgesloten, dat reeds omstreeks 1250 Dominicanen te Maastricht waren gevestigd, een klooster in den canonieken zin van het woord schijnen zij er niet te hebben gehad vóór 1261, want in dat jaar besloot het generaal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT V.
Plattegrond der voormalige Dominicanenkerk te Maastricht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kapittel van de Orde te Barcelona: ‘Quod possit fieri domus apud Trajectum superius’ (meijer, blz. 4, noot 3). En na 1261 blijkt uit verschillende gegevens, dat de Dominicanen zich met den bouw van een klooster bezighielden. Volgens hunne kroniek vestigden zij zich in de huizinge ‘De Poort van Haren’, hun door ridder Adam van Haren geschonken, welk gebouw aan de Spilstraat lag, bij de Markt, naast de toenmalige HochterpoortGa naar voetnoot1), later Gevangenpoort geheeten. Op het erf bij dit huis bouwden zij een dormter, een winterrefter en een voorloopige kapel spoedig in zomerrefter (vgl. blz. 187) veranderd, toen het langs dit gebouw liggend deel der kruisgang werd gebouwd, waarbij weinig jaren later het andere deel van de kruisgang is gesticht, waarin de religieuzen werden begraven. Toen is men ook begonnen met den bouw van het kapittelhuis, dat later naar een andere plaats is overgebracht (Kroniek, blz. 28). Door aankoop, legaat en schenking verkregen de paters in 1263 en volgende jaren (zie de oorkonden bij franquinet) verschillende panden en erven achter de huizen der Groote Staat, tot aan het toenmalige St. Joriskerkhof op den hoek der Spilstraat, dat zij gaarne bij hunne terreinen hadden aangetrokken. Maar hier stond toen de St. Joriskapel, die aan het kapittel van St. Servaas behoorde, en zij slaagden er niet in die te verkrijgen, hoewel zelfs paus Clemens IV, in 1268, in hun belang aan het kapittel schreef (Oorkonden, blz. 5). Achter deze kapel begonnen zij daarom, naar het schijnt in 1267 (meijer, blz. 6), den bouw hunner kerk, die 29 September 1294, met het kerkhof en het hoofdaltaar, ter eere van den Apostel Paulus werd gewijd door Franciscus O.P., bisschop van Solumbria, als vices-gerens van den elect Guido van Luik (Oorkonden, blz. 31). Voor de verdere bouwgeschiedenis van kerk en klooster bezitten wij enkele documenteele gegevens van belang, die hieronder in chronologische orde volgen: Ga naar margenoot+ schonk de begijn Aleydis aan de Dominicanen een huis ‘sitam inter murum civitatis Trajectensis et Claustrum fratrum Praedicatorum’ (Annales, I, 308). Het valt niet uit te maken, of met Claustrum hier de kruisgang of het geheele klooster bedoeld is. Ga naar margenoot+ werd aan de kerk gebouwd blijkens een aanteekening in de rekeningen: ‘Fratribus Praedicatorum ad fabricam ecclesiae eorum decem marcas’ (Annales, I, 149). Omstreeks dezen tijd schijnt de noordelijke zijkapel van het koor, aan St. Catharina gewijd (later St. Marculphuskapel genoemd, volgens Annuaire 1830, 112), gesticht te zijn door den schepen Arnoldus NuestGa naar voetnoot2), die, evenals zijne vrouw, daarin begraven is. Ook een ridder Marcilius Holset (in 1320 komt een schepen van dezen naam voor), werd in deze kapel begraven: ‘Juxta lapidem Nuest in cappellam’. Hij had een altaar gesticht ‘voor de sacristie der kerk’ (Annales, I, 150), die ten Noorden van deze kapel lag. Ga naar margenoot+ werd een testament gemaakt ‘in ambitu (de kruisgang?) ecclesie fratrum Praedicatorum’ (Oorkonden, blz. 36), door Wiricus gen. Borneken en zijne vrouw Aleydis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ werd een altaar gewijd ter eere van de 10.000 martelaren en den H. Thomas van Aquino blijkens het opschrift op eene muurschildering in de kerk (zie onder, blz. 180). Ga naar margenoot+ schijnt gewerkt te zijn aan de kapel boven de St. Catherinakapel, daar dit jaartal hier in den muur was gehouwen (fisenne, S. 3, no. 2). Ga naar margenoot+ wordt de O.L. Vrouwe kapel in de kloosterkerk vermeld (Oorkonden, blz. 62). Ga naar margenoot+ schonk de prior Petrus Wellen(s) aan het klooster 118 gouden rijnsguldens, gebruikt ‘ad utilitatem et necessitates nostri conventus in reparatione chori nostri, tectorum et murorum conventus et reformatione librariae nostrae’ etc. (meijer blz. 41). Ga naar margenoot+ vielen de Staatsche troepen, die Maastricht hadden bezet, in het klooster en verdreven de paters. Volgens het verhaal van een ooggetuige (bij de jonghe, blz. 272), werden kerk en klooster geplunderd, ...; de bibliotheek verbrandde, de gewijde vaten werden versmolten om de soldij der troepen te betalen, die in groote getale in het klooster gehuisvest waren. Een geschutgieterij werd in het klooster gevestigd, ten gevolge waarvan houtwerk in brand vloog en een vleugel van de kruisgang verbrandde. Na de herovering der stad door de Spanjaarden in Ga naar margenoot+ kwamen de paters slechts langzamerhand terug en ten gevolge van hunne groote armoede duurde het langen tijd eer zij het klooster konden herstellen, waarvoor zij in het begin der XVIIe eeuw eenige jaren achter elkander bijdragen van de stad ontvingen. Ga naar margenoot+ werd de voorgevel der kerk hersteld, blijkens een vóór de restauratie daarin aanwezig jaartal, en van stadswege 200 gulden toegestaan voor de reparatie van muren en daken, waartoe 40.000 leien noodig waren. Ga naar margenoot+ schonk de stad 400 gulden voor de herstelling der kruisgang, waarvan het plaveisel was weggenomen en de vloer der verdieping gevaarlijk vervallen, en in Ga naar margenoot+ 100 gulden voor den wederopbouw van het ingestorte deel der kruisgang. Ga naar margenoot+ blijkbaar in verband met voorgenoemde herstellingen, noemt de proost van St. Servaas de Domicanenkerk ‘noviter restaurata et exornata’ in een stuk van dit jaar, waarbij hij, op verzoek van prior en convent het terrein der St. Joriskapel, in 1567 door de beeldstormers verwoest en sedert afgebroken, aan de paters schonk (Oorkonden, blz. 150). de jonghe (blz. 266) verhaalt, dat deze schenking geschiedde om de uitbreiding van het koor der kerk gemakkelijker te maken (‘ad commodiorem chori hujus ecclesiae extensionem’) en dat op de plaats der kapel een tamelijk ruim koor gebouwd werd tegen het middenschip aan (‘aedificatus fuit chorus satis amplius, mediae hujus ecclesiae navi adhaerens’), zoodat hij blijkbaar de O.L. Vrouwekapel bedoelt, tegen middenschip en koor ten Zuiden aangebouwd. Ga naar margenoot+ begon de prior Dominicus Nullen herstellingswerken. De kroniek van p. huntjes (meijer, blz. 125) getuigt: ‘eum omnia ferme vel e fundamentis erexisse vel collapsa restaurasse, conputus conventus testantur’. franquinet (Annales, blz. 163) verhaalt, dat hij o.a. een portiersloge en een aan St. Thomas gewijde school deed bouwen, terwijl hij in Ga naar margenoot+ de kerkgewelven liet beschilderen door P. Joannes Vasoens: ‘ecclesiae testitudinem totam artificiosissima pictura vestivit per hujus conventus filium R.P. Joannem Vasoens’. Ga naar margenoot+ werd het oude huis van Haren afgebroken en het terrein bij den tuin gevoegd (meijer, blz. 27). Ga naar margenoot+ werden eiken biechtstoelen voor de kerk gemaakt, die in 1804 naar de St. Servaaskerk zijn overgebracht. Ga naar margenoot+ werd uit een legaat van P. Wynans de herstelling bekostigd van den gevel der kerk (frontispicii perquam ruinosi) en van hare muren en haar dak. Ga naar margenoot+ schonk Franciscus Romanus een som gelds voor de herstelling der kerk, o.a. van den gevel, en zond ontwerpen voor een steenen (?) toren ter vervanging van den bouwvalligen houten dakruiter (Bouwk. Bijdr. VIII, kol. 16) en in Ga naar margenoot+ gaf hij geld voor een nieuw koorgestoelte, dat hij eveneens ontworpen had (t.a.p. kol. 159 e.v.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook schonk hij nieuwe kasten voor de bibliotheek, thans nog, gewijzigd, bij de stadsbibliotheek in gebruik (Annales, I blz. 167). Ga naar margenoot+ werden klooster en kerk zeer beschadigd bij de bombardementen der stad (Annuaire, blz. 117). Ga naar margenoot+ werd het klooster opgeheven door de Fransche regeering, die de gebouwen overdroeg aan de stad, welke in Ga naar margenoot+ den zuidelijken (gedeeltelijk) en den oostelijken vleugel der kruisgang deed sloopen en verschillende bijgebouwen aan particulieren verkocht. De overblijvende gedeelten werden ingericht tot lyceum, later athenaeum, gymnasium, hoogere burgerschool en handelsschool. Bij de inrichting van nieuwe gebouwen hiervoor werd later, om het terrein daartoe vrij te maken, op nieuw een deel der kloostergebouwen gesloopt, zoodat thans nog slechts twee vleugels over zijn. De kerk, in Ga naar margenoot+ in gebruik gegeven aan de parochie van St. Jan, die sedert den afstand der St. Janskerk aan de Hervormden, in de St. Jacobskapel in de Breede straat was gevestigd geweest, werd in Ga naar margenoot+ ingericht tot stadsmagazijn. Het oxaal, het orgel, de banken der broedermeesters van den Rozenkrans en den Zoeten Naam, de biechtstoelen, het tabernakel van het Maria-altaar en het grafmonument van den graaf van Bergh (uit de O.L. Vrouwe Kapel) werden overgebracht naar de St. Servaaskerk (meijer, blz. 20). A. De KERK ligt met haar westgevel aan een klein, van uit de Groote StaatGa naar margenoot+ toegankelijk pleintjeGa naar voetnoot1). Haar zuidwand is aan het oog onttrokken door de huizen der Groote Staat, haar koor en noordwand liggen vrij aan binnenpleintjes, omslotenGa naar margenoot+ door een schoolgebouw (aan de Spilstraat) en twee vleugels van het vroegere klooster. Zij is georiënteerd met eene afwijking naar het Zuiden van 10.5o. De kerk bestaat uit:Ga naar margenoot+ een driebeukig schip van zes traveeën, zonder architectonisch-uitgedrukte geleding overgaand in een koor van twee traveeën, de westelijke dieper dan de oostelijke, gesloten door zeven zijden van een twaalfhoek; een kapel van twee traveeën (St. Catharinakapel) ten Noorden van het koor in de verlenging van den noordbeuk, en oostelijk ervan nog een tweede kapel; een 5/8-gesloten kapel (O.L. Vrouwekapel) van drie traveeën ten Zuiden van het koor, in het verlengde van den zuidbeuk, doch breeder dan deze. Ingangen bevinden zich in den westgevel, in de vierde travee van den zuidelijken zijbeuk en in de zesde travee van den noordelijken zijbeuk. De kerk is binnenwerks 45 M. diep, waarvan 14 M. voor het presbyterium.Ga naar margenoot+ Hare breedte binnen de muren bedraagt 18.90 M., die van het middenschip 8.45 M., van den noorder- en zuider zijbeuk o.s. 5.50 en 4.80 M. De O.L. Vrouwekapel meet 19.35 × 7.42 M., de St. Catharinakapel 7.10 × 4.25 M. Van de traveeën van het middenschip bedraagt de diepte van de drie westelijke o.s. 5.90, 5.18, en 5 M.; die van de drie volgende 4.95 M. en die van het koor 5 en 3.57 M. De middellijn der zuilen is 0.82 M., behalve die van het meest westelijke paar, waar zij 0.90 M. bedraagt. De sluitsteenen der gewelven liggen in het middenschip 17.10, in de zijbeuken 9.10, en in de O.L. Vrouwekapel 9.40 M. boven den vloer en in de St. Catharinakapel, die van eene verdieping | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzien is, 6.30 M. De nok van het dak bereikt een hoogte van 26.10 M. boven den kerkvloer; de dakhelling bedraagt 60o. Ga naar margenoot+ De kerk is geheel opgetrokken van mergel, op een voet van kolenzandsteen; de zuilen zijn van Naamsche steen, de muurzuilen van mergel, terwijl de concha der O.L. Vrouwekapel van baksteen is opgetrokken met toepassing van mergel aanGa naar margenoot+ lijsten, banden en hoekblokken. Ga naar margenoot+ Het westelijk front, bij de herhaalde herstellingen (in 1606, 1617, 1695 en 1728)Afb. 130. Voormalige Dominicanenkerk. De westgevel naar een opmeting (1896) van den Rijksarchitect ad. mulder.
niet ongewijzigd gebleven, is bij de restauratie gedeeltelijk met nieuwe steen bekleed. Het bestaat uit een hoogen middenschipsgevel, door met (nieuwe) pinakels bekroonde steunbeeren gescheiden van de beide trapsgewijze afgeschuinde sluitwanden der zijbeuken; van deze is de zuidelijke vensterloos, terwijl de noordelijke een hoog, vierdeelig spitsboogvensterheeft, dat bij de restauratie heropend en van een harnas voorzien is. Tegen den middenschipsgevel stond vroeger een portaal (XVIII A, zie afb. 130), dat bij de restauratie is afgebrokenGa naar voetnoot1), waarna de breede hoofdingang gemaakt is, van welker geprofileerde kanten een deel nog aanwezig was. Boven dezen ingang en door een waterlijst daarvan gescheiden, is de gevel doorbroken door een hoog, vierdeelig venster, om welks spitsbogige sluiting een geprofileerde lijst is aangebracht, beginnend op gebeeldhouwde kraagsteenen; het harnas in dit venster is nieuw. De top van den gevel, door een waterlijst van het benedendeel gescheiden, is versierd met een tweedeelig spaarveld; de vulling ervan is tot de hoogte der rechtstanden oud; in den spitsboog, waar zij vervangen was door een medaillon met het jaartal 1606, is bij restauratie een lichtopening aangebracht. De top is afgedekt door een lijst, bij de restauratie met een kruisbloem bekroond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zuidelijke wand der kerk toont een onderscheid in behandeling tusschen deGa naar margenoot+ vier westelijke traveeën en de oostelijke. Langs de eerstgenoemde traveeën is een
Afb. 131. Voormalige Dominicanenkerk. De zuidgevel (vóór de restauratie).
zijbeuk aanwezig, waarvan de muur geschoord wordt door beeren, die de, met een ezelsrug afgedekte, stoelen dragen van de luchtbogen der middenschipsoverwelving. De vensters, op gelijke wijze omlijst als dat in den voorgevel van het met een zadeldak gedekt middenschip, zijn in dit gedeelte met een slankeren spitsboog overdekt en hebben anders geprofileerde neggen dan de oostelijke. De harnassen vertoonen ook den stijl der late gothiek. Zij zijn evenwel vernieuwd bij de restauratie en het is niet bekend, of zij naar toen nog aanwezige overblijfselen van oude zijn gemaakt, dan wel geheel nieuw ontworpen, zoodat zij dan voor de dateering van het gebouw onbruikbaar zijn. De kraagsteenen der boogomlijstingen zijn eveneens vernieuwd, op één na. De zijbeukvensters zijn insgelijks met slanke spitsbogen gedekt. Hunne harnassen dagteekenen van de restauratie; daarvóór waren deze vensters ten deele gedicht en van rechthoekige ramen voorzien. De Afb. 132. Voormalige Dominicanenkerk. Profielen naar opmetingen van vóór de restauratie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rondstaven in de neggen toonen nog de oude kapiteeltjes, waarop de vroegere lijstversiering aanving. Langs de twee oostelijke traveeën van het schip en de westelijke koortravee ligt de buiten den zijbeuk reikende O.L. Vrouwekapel; haar zuidwand is tusschen de steunbeeren geplaatst, waarvan alleen de twee westelijke stoelen voor luchtbogen dragen, terwijl van alle, voor zoover zij buiten den muur uitsteken, de doorsnede boven de waterlijst van den rechthoekigen in den driehoeksvorm overgaat. In de vensters, welker neggen een, van die der zijbeukvensters verschillende, profileering hebben, zijn bij de restauratie harnassen geplaatst. De concha der kapel is van baksteen met lijsten, banden en hoekblokken van mergel. De contreforten, op de hoogte der vensterbogen verjongd, zijn geheel van
Afb. 133. Voormalige Dominicanenkerk. Oostelijk gedeelte van den noordvleugel.
rechthoekige doorsnede. De om de vensterbogen aangebrachte lijsten rusten op imposten. De oostelijke en noordelijke wanden der sluiting zijn blind, sedert een vroeger in den eersten aanwezig venster (XVIII) en een rondvenster in de noordelijke schuine zijde bij de restauratie zijn gedicht. Zoowel de kapelwand als die der concha, wordt bekroond door een breede geprofileerde lijst. Daar de kapel vroeger gedekt was door een zadeldak, aansluitend bij het halve tentdak van hare concha, en deze laatste smaller is dan de kapel, bevond de kroonlijst der concha zich op grooter hoogte dan die van de kapel. Vóór de restauratie was de oorspronkelijke bedaking der concha bewaard gebleven, en had de kapel een lessenaarsdak; bij de restauratie heeft men het concha-dak verlaagd en de kapel met een aansluitend laag zadeldak gedekt. Ga naar margenoot+ In de rijzige spitsboogvensters van het koor zijn bij de restauratie harnassen geplaatst in vroeg-gothischen trant. Ga naar margenoot+ Aan den noordkant vertoonen van de middenschipsvensters alleen de drie westelijke (aan den zuidkant vier) profileeringen en harnassen van later karakter dan de overige. Vóór de restauratie was van de luchtbogen slechts de meest oostelijke aan de onderzijde van een krachtig profiel voorzien. Vroeger stond een der vleugels van de kruisgang met verdieping tegen den muur van den met een lessenaarsdak gedekten zijbeuk. Hij is vensterloos, maar bevat eenige rechthoekige openingen. In de meest oostelijke zijbeuktravee bevindt zich thans, gelijkvloers, een rechthoekig gedekte toegang naar den beuk; een hierboven aanwezige deuropening gaf toegang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot een eronder gelegen put (vgl. plaat V) en een in de wanddikte gespaarde en onderbroken trap voerde van hier zoowel naar den beganen grond als naar de ruimte boven de St. Catharinakapel. Tegen den noordwand dezer, in het verlengde van den zijbeuk liggende, kapel en tegen het oostelijk deel van den
Afb. 134. Voormalige Dominicanenkerk. Breedtedoorsnede (over C-D) naar een opmeting van den Rijksarchitect ad. mulder.
noordwand van den zijbeuk zijn twee muraalbogen bewaard, rustende op met bladwerk versierde kraagsteenen, waarop ook nog de aanzetten van de overwelving der vroeger hier aanwezige sacristie (vgl. afb. 133). Tegen den oostelijken sluitwand der kapel is een tweede kapelletje aangebouwd, dat in zijn noordwand een klein spitsboogvenster heeft en in zijn oostwand een tweedeelig venster, bij de restauratie verkleind en van een harnas voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 135. Voormalige Dominicanenkerk. Lengtedoorsnede naar een opmeting (1896) van den Rijksarchitect ad. mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het interieur is bij de restauratie van het witsel ontdaan; de steen is toen afgeschraapt,Ga naar margenoot+ zoodat geen der profielen meer zijn geledingen toont in de oorspronkelijke verhoudingen. Het middenschip is van de zijbeuken gescheiden door zuilen op ronde basementen, alle gelijk geprofileerd, en metAfb. 136. Voormalige Dominicanenkerk inwendig naar het Oosten.
van rond in achtkant overgaande kelkkapiteelen; deze zijn versierd met over elkander liggende bladeren van den aronskelk, die bij de kapiteelen der oostelijke zuilen vlak behandeld zijn, doch meer uitgebogen en bollend bij die der twee westelijke zuilen van den noordkant en de westelijkste van den zuidkant. De muurzuilen tegen den westwand en die, waarmede de beide bogenrijen ten Oosten bij het koor aansluiten, hebben gladde kelkkapiteelen van slanken vorm en zijn versierd met eikeblaadjes aan den noord- en met kastanjebladeren aan den zuidkant. Op deze kapiteelen rusten de gelijkgeprofileerde scheibogen - twee oostelijke aan den zuidkant anders - en de drieledige muraalzuilbundels, die de gewelfbogen dragen door middel van kapiteeltjes, welke in de oostelijke traveeën slank en glad zijn, in de drie westelijke meer gedrukt en met laat gothisch gekruld bladwerk versierd. De muur om de scheibogen is vlak; daarboven is tusschen twee waterlijsten een blind triforium | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig, dat op tamelijk onbeholpen wijze langs den westmuur is voortgezet aan beide zijden van het venster. De kapiteeltjes van het triforium zijn alle glad, behalve één in de tweede en één in de zesde travee aan den noordkant, die een eenvoudige bladversiering hebben. De profileering der gordel- en muraalbogen en van de ribben der gewelven is inAfb. 137. Voormalige Dominicanenkerk. Gewelfschildering in de derde travee.
de drie westelijke traveeën anders dan in de oostelijke. In deze laatste zijn de profielen van ribben en gordelbogen gelijk, in de eerste verschillend. In de vierde travee hebben de ribben der westelijke helft van het gewelf het profiel der aansluitende westelijke traveeën, die van de oostelijke helft dat der oostelijke traveeën, welke versierd zijn met rozetten. In de drie westelijke traveeën is tegen de sluitsteenen met een ijzeren bout een versiering bevestigd; in de meest westelijke een medaillon, waarin de H. Maagd met kindje, in de twee volgende zesbladige rozetten, waarin onderscheidenlijk een borstbeeld van den H. Thomas Apostel(?) en een wapenschild met het Dominicaansche kruis, alle in den stijl XVIa. De muraalbogen in deze traveeën zijn niet gelijk in de oostelijke traveeën; de scheibogen zijn aan de noordzijde alle gelijk; aan den zuidkant zijn zij iets minder geleed en daarenboven bestaat er verschil tusschen de twee oostelijke en de overige. In de gewelven zijn zeer geschonden overblijfselen bewaard der a tempera uitgevoerdeGa naar margenoot+ beschildering uit 1619 (blijkens gevonden jaartal) door jan vasoens (zie voren, blz. 166). Voor zoover nog herkenbaar, bestaan de schilderingen uit voorstellingen uit de levens van heiligen der orde, in de aanzetten der gewelven en om de sluitsteenen omgeven door ornamentale vullingen in verbasterd gothische vormen, vermengd met Renaissance-motieven. Het best bewaard zijn: In de oostelijke helft van het noordelijk gewelfschild der derde travee: twee bisschoppen in Dominicaansch gewaad, de eene met boek, waarop: IN PRINCIPIO ERAT VERBUM (H. Antoninus?), de ander met kelk (?) in de hand, wellicht de H. Hyacinthus; tusschen hen in een Franciscaan (afb. 137). In de westelijke helft van hetzelfde gewelfschild: een bisschop en een koning met dolk in de hand (Eduard van Engeland?). In de westelijke helft van het zuidelijke gewelfschild der derde travee: twee mannelijke heiligen, de linker met staf, de rechter met monstrans; in de oostelijke helft van het zuidelijk gewelfschild: een Dominicaan, geknield vóór een zittende figuur met staf en mijter; daarachter een kleinere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geknielde figuur in het zwart. In de noordelijke helft van westelijk gewelfschild: zittende Dominicanen tegenover staande (?) figuren in predikende houding; in de zuidelijke helft: twee monniken, de een in het zwart, de ander in een bruine pij (afb. 138). In de westelijke helft van het zuidelijk gewelfschildAfb. 138. Gewelfschildering in de derde travee.
der vierde travee: musiceerende figuren; in de oostelijke helft van hetzelfde gewelfschild: een engel en een vrouwefiguur (de Annunciatie?). In de noordelijke helft van het oostelijk gewelfschild: vijf zittende heiligen of engelen. In de oostelijke helft van het noordelijk gewelfschild: twee figuren, de eene met gevouwen handen, zittend bij een tralievenster, waarschijnlijk Thomas' gevangenschap voorstellend; in de westelijke helft: twee figuren, waarvan de eene fluitspeelt. De zijbeuken zijn overdekt met gewelven, welker geprofileerde gordelbogen en ribben aan den kant van het middenschip rusten op de kapiteelen der zuilen en aan de buitenzijde op de kapiteelen van drieledige wandpijlers; in den noordelijken zijbeuk zijn ze tegen de door spitsbogen verbonden steunbeeren, in den zuidelijken tegen den muur gesteld. De kapiteelen zijn glad, behalve aan den noordkant twee en aan den zuidkant één, die met bladornament zijn versierd. Het zijn kruisgewelven, behalve in de westelijkeGa naar margenoot+ travee, die zoowel in den noorder als in den zuider zijbeuk een vijfdeelig gewelf heeft, bestaande uit een rechthoekig middenveld, dat de vier gewelfkappen doorsnijdt. Bij deze twee gewelven komen de ribben samen in ronde knoppen, bij andere vakken in met rozetten versierde sluitsteenen, terwijl in het vierde vak een engel voorkomt met een schild, waarvan het wapen alleen aan den zuidkant nog is te onderscheidenGa naar voetnoot1). De vijfde en zesde travee van den noordbeuk is van een sluitsteen voorzien o.s. met een frontaal zittende vrouwelijke (?) figuur (het hoofd verdwenen) en met een musiceerende figuur (afb. 140). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den noordelijken zijbeuk bevindt zich op den muur der tweede travee eene schildering (gedagteekend 1337, zie blz. 180 na nr. 13 en 14), die zoo ernstig heeft geleden en zóózeer met stof is bedekt, dat zij moeielijk zichtbaar en niet voldoende te fotografeeren is. Aangezien dit belangrijk voortbrengsel van middeleeuwsche schilderkunst aan het vergaan is, geven wij hier een uitvoerige beschrijving van elk der tafereelen. Zij is in 1861
Afb. 139. Voorm. Dominicanenkerk. De zuidbeuk.
blootgelegd door Jhr. de stuers, die doortrekken en gekleurde teekeningen van verschillende tafereelen heeft gemaaktGa naar voetnoot1), waarnaar taurel een teekening in kleuren vervaardigde, die met verkleinde copieën der calques van eenige tafereelen door een ongenoemden teekenaar is uitgegeven door flament (Het Huis Oud en Nieuw, 1908, blz. 217 e.v.). Aan de hand van flament's beschrijving en de mededeelingen van leemans in de Kon. Academie van Wetenschappen (Verslagen en Mededeelingen der Afd. Letteren, dl. XI, blz. 166) kan de muurschildering worden beschreven als volgt: De a tempera uitgevoerde schildering vult een vak, hoog: 7.215 M., breed: 3.91 M., zijwaarts besloten tusschen twee contreforten en van boven door den spitsboog, die deze verbindt. Onder de schildering stond vroeger een aan den H. Thomas van Aquino gewijd altaar; de onderkant der schildering ligt daarom 1.50 M. boven den vloer. Door drie horizontale banden, waarvan er twee opschriften dragen, is het muurvak verdeeld in vier afdeelingen, waarin onderscheidenlijk zijn geschilderd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Tegen een met gouden sterren bezaaiden blauwen grond, staat, op wolken, een lage rustbank van gele kleur, waarop Jezus en Maria tronen, tusschen twee op wolkbundels staande engeltjes, in olijfgroen gewaad, die onderscheidenlijk een harp en een guitaar tokkelen. Jezus in olijfgroenen mantel over wijnrood onderkleed, houdt met de linkerhand een op zijn knie rustenden wereldbol omklemd, terwijl hij de rechter zegenend opheft naar Maria, die over een blauw onderkleed een wijnrooden mantel draagt en de handen biddend samenvouwt. Beiden dragen een kroon en hebben, evenals de engeltjes, een aureool om het hoofd (afb. 141). b. Links, vóór een groep krijgsknechten in maliënkolders, een keizer (volgens de legende Hadrianus of Antonius), met de Duitsche keizerskroon op het hoofd, in de rechterhand een zwaard en in de linker een spreukband met het opschrift: OFFERTEAfb. 140. Sluitsteen in den noordbeuk.
DIIS OMNIPOTENTIBUS, aansporing, die hij richt tot de tegenover hem staande groep van ridders in wapenrusting; deze zijn als Christenen gekenmerkt door het kruis, dat enkelen op hun wapenrok dragen en door den spreukband, welken de voorste in de rechterhand draagt; van het opschrift is alleen leesbaar: ... ES... ONIA ..., door flament vermoedelijk terecht aangevuld tot: OMNES DII GENTIUM DEMONIA. Rechts van deze groep de marteling der heiligen: zeven, alleen over het onderlijf met doeken bedekte figuren, met pinnen door de borst en door armen en beenen aan den grond genageld; zij hebben allen een aureool om het hoofd; bij de meest linksche, een bisschop, is een vrouw bezig hem met een boor het rechter oog uit te steken, bij de meest rechtsche figuur ziet men een vrouwelijke(?) figuur bezig de pin door een zijner beenen vast of los te maken. Boven dit tafereel een weg door de wolken, waarboven twee engelen, die de, als kinderen afgebeelde, zielen der martelaars, in hun armen ten hemel dragen, blijkens het opschrift op een spreukband door een, links, halverwege te voorschijn komenden engel gehouden: VENITE BENEDICTI PATRIS MEI PCIPITE REGNU. Rechts van de martelscène drie steenen doodkisten; in een vierde leggen drie engelen een lichaam neer. Onder het geheele tafereel een ± 0.07 M. breede band met het opschrift: QUICVQ HONORAUIT ISTOS SANCTOS MARTIRES JEIUNANDO FESTUM EOR CELEBRADO, MEMORIA PASSIONIS EOR DEVOTE HABEDO EXAUDIET I OMI PETICIOE SUA & HIC I PSEN PSPERABIT ET IN FUTURO (E)TERNALITER PREMIABITUR. c. De bovenste rij van deze schildering, door twaalf balkgaten zeer geschonden, vertoont de volgende tafereelen (afb. 141): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 141. Voormalige Dominicanenkerk. Muurschildering in den noordbeuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 142. Détail van de muurschildering (1337) in den noordbeuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 143. Muurschildering. De H. Thomas met doceerend gebaar.
Onder de geheele schildering een 0.06 M. hooge band met het opschrift: (ANN)O D(NI) M.C.C.C̊. TRISIMO SEPTIMO ... DNI FUIT ALTARE ISTUD COSECRATU IN HONORE DECEM MILIU MARTIRU ET SANCTI THOME... ORDINIS PRAEDICATOR. CUI... DEDICATIO EST IPO DIE PRAEDICTA...
d. Vermoedelijk zijn in dit zwaar verminkte tafereel de schenkers der schildering voorgesteld. In de linkerhelft ziet men, driemaal herhaald, eene vrouwefiguur met biddend opgeheven handen, geknield voor een staande, vermoedelijk vrouwelijke, heilige. Rechts een dergelijke groep: een man, geknield voor een staanden heilige in witte talaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het koor. In de westelijke travee van het koor, ten Noorden afgesloten door een muur, ten Zuiden door een boog in verbinding met de O.L. Vrouwekapel, is het blinde triforium uit het middenschip voortgezet. De tweede travee heeft aan
Afb. 144. Voormalige Dominicanenkerk. Beschildering van een blind venster in het koor.
Afb. 145. Voormalige Dominicanenkerk. Beschildering van een blind venster in het koor.
noord- en zuidkant een slank tweedeelig spitsboogvenster, waarvan dat aan den noordkant geheel, dat aan den zuidkant grootendeels blind is; aan den noordkant zijn de blinde vensters in beide traveeën beschilderd met een imitatie van in lood gevatte beglazing (afb. 144 en 145). In het meest westelijke vak aan den zuidkant der koorsluiting bevindt zich een 0.31 M. diepe en 0.171 M. breede nis, ter hoogte van 1.12 M., afgedekt door een latei, die versierd schijnt geweest te zijn met drie baldakijntjes, waarvan het front is vernield. De middenstijlen en de rondstaven in de neggen der vensters zijn als colonnetten behandeld: zij staan op basementen en dragen kapiteeltjes, waarop de traceeringen der bogen rusten. De vensters in de zeven zijden der concha hebben nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
harnassen. Vóór de restauratie waren zij gedekt met éénkleurig glasmozaïek, vermoedelijk XVIIa (vgl. afb. 148). De ribben en gordelbogen van de gewelven, gelijk geprofileerd als die in het oostelijk deel van het schip, worden gedragen op de onversierde kelkkapiteelen van uit den grond oprijzende colonnetten, driehoekig in het rechte, enkelvoudig in het veelhoekig deel van het koor. De sluitsteenen zijn in de twee traveeën met een gebeeldhouwde rozet versierd, terwijl de sluitsteen van het conchagewelf in een bladerenkrans den kronenden Christus vertoont met zegenend opgeheven handen (afb. 146). OnderAfb. 146. Sluitsteen in het koor.
Afb. 147. Sluitsteen in het koor (vgl. afb. 146).
diens voeten staan op een paar groote bladeren beeldjes van een engel met spreukband en de H. Maagd, aan weerszijden van een vaas met bloeienden leliestengel: de Blijde Boodschap (afb. 147).
De St. Catharinakapel, die geene vensters heeft, is overdekt met twee kruisgewelven, gescheiden door een gordelboog, rustend op kraagsteentjes en een drieledig muurpijlertje tegen den noordwand en een met druipers versierden kraagsteen tegen den zuidwand. In de westelijke travee bevindt zich in den noordwand, naast een nisje met wijwaterbakje, een met Naamsche steen omlijste toegang tot de in de dikte van den muur uitgespaarde trap naar de verdieping; in de oostelijke travee een piscina en daarnaast een 0.67 M. diepe, 2.11 M. breede, en 3.11 M. hooge, spitsbogige nis. De rechthoekige ruimte ten Oosten der kapel heeft in den noordwand een venstertje, in den oostelijken een tijdens de restauratie vernieuwd venster, waarin glasmozaiek, afkomstig uit de koorvensters (afb. 148). Onder dit venster een nis, 0.30 M. diep, 1.905 M. breed, 1.66 en 1.87 M. hoog en aan den zuidkant tusschen de contreforten een gedichte doorgang naar het koor, segmentvormig overdekt met geprofileerde kanten, het profiel doorgezet onder de met hangboogjes versierde bogen. Terzijde van het oostelijk venster is een steen met wapen (XVB) ingemetseld; de steen is breed: 0.75 M., hoog: 1.13 M., het onderstuk 0.45 M. met schuine kant met opschrift in rood: priez pour son ame (vgl. hierover: Maastrichtsche Grafsteenen, in Public. 1929). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den zuidwand der kapel, westelijke travee, twee met rondbogen gedekte, gevulde nissen en een met een keperboogje gedekte nis tusschen deur en piscina, aan de noordzijde. Boven de St. Catharinakapel bevindt zich een bij de restauratie opnieuw van gewelven voorziene ruimte, verlicht door een tweeledig, met een segmentboog gedekt, venster in haren oostwand en een in het koorAfb. 148. Glasmozaïek afkomstig uit de koorvensters.
uitziend venstertje in haren zuidwand, beide vernieuwd bij de restauratie. De bestemming (carcer?) van het door een trap in de dikte van den muur (vgl. blz. 170 e.v.) toegankelijk vertrek is niet bekend. Een dergelijke ruimte is op overeenkomstige plaats aanwezig bij de Dominicanenkerk te Nijmegen (meyer, blz. 7).
De O.L. Vrouwekapel is overdekt door stergewelven van eigenaardig plan, welker gordelbogen en ribben aan den noordkant rusten op de kapiteelen der zuilen van het schip en aan den zuidkant op tegen de steunbeeren gestelde halve zuilen met kapiteelen met laatgothisch bladornament. De contreforten zijn verbonden door spitsbogige tongewelven, aansluitend bij den buitenmuur. De sluiting dezer kapel is overdekt met een straalgewelf van baksteen op ribben van mergel, gedragen door consolevormige kraagsteenen. Op den zuidwand zijn eenige sporen eener vroegere beschildering zichtbaar. Bouwgeschiedenis. Het verschil in de vormen der zuilen en vensters en in de profileeringGa naar margenoot+ der gewelfribben wijst er op, dat het oostelijk en het westelijk deel der kerk niet gelijktijdig zijn gebouwd. Tot het blijkens de venstertraceeringen - vooral die in de oostelijke koortravee - stellig nog dertiende-eeuwsche deel, waarmede de bouw is begonnen, behooren, met het koor - blijkens vorm en profileering - aan den zuidkant twee en aan den noordkant drie der middenschipsvensters. Aan den noordkant heeft de zuil tusschen de derde en vierde travee, aan den zuidkant die tusschen de tweede en derde travee nog het karakter der oudste, oostelijke, zuilen: de kapiteelen der schalken daarentegen vertoonen zoowel aan den noord- als aan den zuidkant, den stijl van de latere, westelijke, schalken, te beginnen met die tusschen de derde en vierde travee. De gewelfribben der vierde travee vertoonen, als reeds gezegd, in de westelijke helft van het gewelf het latere, in de oostelijke het oudere profiel. Een en ander wijst erop, dat een stilstand in den bouw is ingetreden, toen het koor en de oostelijke twee traveeen van het schip gereed waren, de ten Westen daarbij aansluitende travee zich nog in aanbouw bevond en aan den zuidkant bovendien reeds een zuil ten Westen daarvan was gesteld. Men moet dan aannemen, dat in de onvoltooide travee aan den noordkant de middenschipsmuur met venster reeds was opgetrokken, aan den zuidkant nog niet, zoodat het gewelf over deze travee eerst na de hervatting van den bouw geslagen is geworden en het afwijkende profiel der ribben in de oostelijke helft van dit gewelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolg is van de omstandigheid, dat men daarvoor gebruik kon maken van uit de eerste bouwperiode nog overgebleven ribben. De wijze, waarop gordelbogen en ribben samenkomen op de kapiteeltjes der schalken, is anders in de oostelijke dan in de westelijke traveeën. In de oostelijke hebben de muraalbogen een rechtstandig gedeelte, in de westelijke niet. In de vierde travee, waar, boven den oostelijken schalk de aanzet van muraalbogen en ribben reeds aanwezig was volgens het oude systeem, heeft men om dit te doen aanpassen bij de nieuwe methode, het rechtstandig deeltje een met een dierfiguurtje versierden kraagsteen gegeven, waarop de latere lijstprofielen van den muraalboog rusten. De wijding van 1294 geeft ongeveer aan, wanneer het oudste deel der kerk voltooid was. De tijd, waarop men den bouw heeft hervat, wordt bepaald door den stijl der schalkkapiteelen in het westelijk gedeelte, terwijl vaststaat, dat, althans de onderbouw van de westelijke helft in 1337 voltooid was, omdat toen blijkens haar opschrift, de schildering is gemaakt op den muur der tweede travee van den noordelijken zijbeuk, die tot de tweede bouwperiode behoort. De gift, in 1309 door de stad voor den bouw der kerk geschonken, mag in deze omstandigheid wel worden beschouwd als een aanwijzing, dat men in het eerste decennium der veertiende eeuw de werkzaamheden heeft hervat. De kerk heeft bij deze gelegenheid haar drie westelijke traveeën gekregen en ongeveer tegelijkertijd, in ieder geval vóór het midden der veertiende eeuw, is de St. Catharinakapel bij haar noordelijken zijbeuk aangebouwd, over wier stichter, wij op blz. 165 spraken. Men heeft daartoe van den noordbeuk den oostelijken sluitwand, die zich bij den overgang van het schip in het koor bevond, doorbroken en de twee traveeën diepe kapel aangebouwd; hiervan werd op zijn beurt de sluitwand doorbroken voor den aanbouw van de tweede, ééne travee diepe, kapel; deze schijnt wegens de profileering der gewelfribben, die overeenstemt met die in de zijbeuken, nog uit de veertiende eeuw te zijn. Eenig bezwaar tegen het begrenzen der tweede bouwperiode tusschen omstreeks 1309 en 1337 leveren alleen de middenschipsvensters der westelijke traveeën, welker traceeringen geheel het karakter dragen der late gothiek. Intusschen is het aannemelijk, dat zij niet oorspronkelijk zijn, doch bij een of andere herstelling van de kerk oudere hebben vervangen. Deze herstelling zou XVB kunnen zijn geschied, toen ook, blijkens hunnen stijl, de rozetten zijn aangebracht tegen de sluitsteenen der gewelven. Eveneens tot de periode der late gothiek behoort de O.L. Vrouwekapel. Wij zagen, dat een O.L. Vrouwekapel in de kerk in 1455 reeds bestond en er is geen stylistisch bezwaar tegen de veronderstelling, dat dit dezelfde kapel is als de tegenwoordige (daar netgewelven ook zijn toegepast in de omstreeks 1440 begonnen overkluizing van het middenschip der St. Servaaskerk). Oorspronkelijk strekte de zuidbeuk zich uit tot langs de meest westelijke koortravee. Om de breede O.L. Vrouwekapel te verkrijgen heeft men den zuidbeuk over de drie oostelijke traveeën gesloopt en op de tegenwoordige breedte herbouwd. De uit vijf achthoekszijden gevormde sluiting der kapel evenwel, is van later tijd en laat zich, wegens het Renaissance-karakter van hare uitwendige vensteromlijstingen, zeer goed in verband brengen met het vroeger aangehaalde bericht van de jonghe betreffende den aanbouw van een tamelijk ruim koor in 1617. Dat de O.L. Vrouwekapel vroeger oostwaarts rechthoekig gesloten was, blijkt nog uit haar plattegrond: de boog, die de kapel van hare concha scheidt, is kennelijk gebroken in een vroegeren sluitmuur, waarvan, zoowel aan den noordals aan den zuidkant, nog gedeelten over zijn. Ga naar margenoot+ In October 1912 is de restauratie (1912-1917) begonnen onder leiding van architect w. sprenger in overleg met dr. p.j.h. cuypers. In het eerste jaar sloopte of verlaagde men de tegen de kerk gebouwde panden; wegens deze aanbouwsels moesten drie koorramen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun benedengedeelte blind gehouden worden. Bij de vernieuwing der traceeringen hebben de blinde traceeringen aan de noordzijde tot voorbeeld gediend. Voor herstellingen van het breuksteenwerk in den westgevel werden steenen verwerkt, afkomstig van den afbraak van een gedeelte walmuur op het Sint Servaasklooster (Zusters onder de Bogen). In 1916 kwam bij het herstellen der gewelven het jaartal 1619 op een der vakken te voorschijn. Een in 1690 door P. Wynans geschonken verguld-zilveren Miskelk (zie Kroniek bij meijer, blz. 76 en Annales I, blz. 166) is thans in het bezit der Dominicanen te Rotterdam (zie Voorloopige lijst der monumenten III: Zuid-Holland, blz. 327); ander zilverwerk kwam waarschijnlijk in bezit van de parochie van St. Matthias (zie blz. 272 e.v.).
B. De KLOOSTERGEBOUWEN. Hiervan zijn over: I. de ten Noorden bij de kerk aansluitende westelijke vleugel en II een deel van den daaraan verbonden noordelijken vleugel, beide in sterk gewijzigden toestand, en thans in gebruik bij de H.B. School, het Gymnasium en de Handelsschool.
I. De westvleugel bestaat uit: a. een voorgebouw, voorheen met een portiersloge. b. een blijkens de prent van de jonghe tot verblijf der paters bestemd gebouw, langs welks oostwand, gelijkvloers, zich een vleugel der kruisgang bevindt. a. Het voorgebouw, dat beneden een vestibule en trappenhuis, boven een woonkamer bevat, heeft een ongeveer 11 M. breeden voorgevel van mergel, met een dunne pleisterlaag bestreken en gewit. Aan de westzijde was tot 1926 vóór dezen gevel, hem bedekkend over een breedte van 2.60 M. de eenvoudige portierslogeGa naar voetnoot1) uitgebouwd. Loge en gevel waren, blijkens de doorgaande plint en de overeenkomstige ankers, gelijktijdig gebouwd en dagteekenden, volgens een jaartal in den gevel uit 1664. In de westelijke helft van den gevel bevindt zich de ingang in eene halfrond gesloten poort, gevat in een omlijsting van Naamsche steen; twee pilasters dragen een hoofdgestel, dat door een, met een gebeeldhouwde cartouche versierd, fronton wordt gedekt. Op den sluitsteen: 1664. Op de fries van het hoofdgestel was met letters uit het begin der XIXe eeuw het woord LYCEUM geschilderd, herinnerend aan de bestemming, welke in 1805 aan dit gebouw is gegeven (afb. 149). Boven deze poort is thans een later ingebroken venster. De oorspronkelijke vensters zijn slechts 0.60 M. breed; zij zijn alle dichtgemetseld. Door een geprofileerde waterlijst is de gevel gescheiden van zijn top, die door twee dergelijke lijsten in drie vakken is verdeeld, waarvan het onderste twee vensters vertoont (het rechtsche gedicht), in een omlijsting, onder en boven van ooren voorzien en met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
driehoekig fronton gedekt, terwijl het bovenste vak een ovale lichtopening heeft. De bekroning van den top ontbreekt. b. De westelijke vleugel van het klooster is buitenwerks met het voorgebouw mee 38 M. lang en 11.40 M. breed. De oostelijke buitenmuur, geheel van mergel, doch gepleisterd, heeft beneden een reeks spitsboogvensters, ter hoogte van de geboorte der bogen verbonden door een breede, sterk voorspringende lijst. Daarboven een rij langwerpige metAfb. 149. Voorgebouw van den westelijken vleugel, met (thans gesloopte) portiersloge.
een flauwen segmentboog afgedekte vensters, blijkens haar baksteenen kanten later ingezet en de sporen van een vijftal spitsbogige vensters overlatend; op de volgende verdieping een rij van even breede, doch zeer lage vensters, gedekt met overeenkomstige segmentbogen en even eens metbaksteenen kanten. De noordelijke sluitgevel, van mergel, vertoont in zijn benedenhelft sporen van een aanbouw, en ter hoogte der eerste verdieping drie dichtgemetselde hooge spitsboogvensters. Deze behoorden echter tot een topgevel van den gedeeltelijk gesloopten noordvleugel. De westelijke lange wand, geheel van baksteen (10 lagen = 0.71 M.; formaat: 0.225 × 0.11 × 0.055 M.; in kruisverband), heeft blijkbaar niet-oorspronkelijke, groote vensters, een toegemetselde deuropening (XVIII) en, in zijn noordelijk einde, dat boven den grond een breeden korfboog heeft, wellicht een overblijfsel van een vroegeren kelderingang. Daarboven een tweedeelig venster, blijkbaar vroeger met twee luiken gesloten; het gaf licht aan het trappenhuis, waarin een twee-armige trap (XVII); van de vroegere keldertrap is de plaats nog zichtbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vierkante ruimte van ± 2 bij 2 M. sluit hierbij aan; zij is overdekt met een kruisgewelf (XVII?) en had in den noordgevel van den westvleugel een thans gedichte verbinding; aan de oostzijde ter hoogte van de kruisgang, is deze kelderruimte mede dichtgemetseld. In den westgevel vermelden jaarankers: anno 1663. Het gebouw heeft inwendig weinig opmerkelijks meer. Het is door een muurGa naar margenoot+ in de lengte-richting verdeeld in twee helften, waarvan de oostelijke, 3.80 M. breed, als gang diende en de westelijke 5.30 M. breed is, thans in verschillende vertrekken verdeeld. De tegenwoordige indeeling van den begane grond komt in hoofdzaak overeen met die, aangegeven op den klooster-plattegrond uit de XVIIIe eeuw; op de verdieping schijnt vroeger langs de gang één lange zaal te hebben gelegen. De gang beneden, met een gestucadoord plafond gedekt, heeft op de verdieping trogwelven op balkjes rustend, vermoedelijk dagteekenend uit de XVIIe eeuw, tijdstip, waarop deze westvleugel door verbouwing de huidige afmetingen kreeg; de oostelijke wand laat immers blijken, dat het gebouw reeds vroeger heeft bestaan. In de gang is in een der wanden een gedenksteen (breed: 0.615 M., hoog: 0.21 M.) ingemetseld met het volgend opschrift: hier leijt begraven broeder dierick/heijnsberch convers die in sijnder tijt in/verscheÿdē officiē troulijck heeft gediet/die sterf ao 1558 bidt voer die ziele. Hierboven een wapenschildje met een schuimspaan en een soeplepel, gekruist volgens een St. Andrieskruis, en twee messen paalsgewijze in het midden. II. Van den noordvleugel is alleen de oostelijke helft nog over, die blijkens de prent van de jonghe, beneden den zomerrefter en op de verdieping slaapcellen bevatte. De noordelijke buitenmuur van mergel vertoont in het gelijkvloers nog de sporen van vier hooge en 1.70 M. Afb. 150. Voorm. Dominicanenkerk en klooster in vogelvlucht; kopergravure naar de jonghe.
breede spitsboogvensters, waartusschen een van nog hooger afmetingen; zij komen in hun opstelling geheel overeen met de vier oostelijke vensters met uitbouw er tusschen van den zomerrefter op de prent van de jonghe. Op de verdieping werden in zeven smalle spitsboogvensters later andere aangebracht, die voor ons van geen belang zijn (vgl. afb. 150). Ook in den zuidgevel zijn later vensters ingebroken, wat niet belet, dat de sporen van een viertal spitsboogvensters zijn te onderscheiden. De beganegrond, thans door murenGa naar margenoot+ in twee vertrekken verdeeld, heeft, zoowel in den lateren scheimuur als in den oorspronkelijken sluitwand overblijfselen der vroegere indeeling bewaard; van de standvinken, die vroeger de zoldering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
droegen en deze zaal in de lengte in tweeën deelden, worden er twee bewaard in het Geschied- en Oudheidkundig Museum, terwijl een in het gebouw in den
Afb. 151. Standvink uit het voormalig Dominicanenklooster.
scheiwand is geplaatst; zij zijn van eikenhout in den vorm eener slanke zuil, op een met hoekblaadjes versierd basement en voorzien van gebeeldhouwde kapiteelen uit den bloeitijd der gothiek, vermoedelijk nog XIII (afb. 151); een gebeeldhouwde console bevindt zich in den oostelijken sluitwand. K.
Voor St. Elisabethsdal, zie nr. 14 op blz. 211: Grauwzustersklooster. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Begijnenstraat 4-8. Het voormalig Feilzustersklooster, St. Catharinedal, thans dienende tot woningen.Ga naar margenoot+ a. van broeckhuysen, Beschrijving van Maastricht (1731), Public. XLII (1906), blz. 59. - von geusau, Public. XXXI (1894), blz. 5. Ga naar margenoot+ De Pater Vincktoren heette vroeger ‘Torne achter die Swesteren’ (zie hiervoren, blz. 72); de arme ‘swestrices van de Sulsruwe’ hadden hare woning en inkomsten te danken aan Elisabeth de Molendino, die bij testament van 29 September 1350 aanzienlijke legaten aan dit godshuis vermaakte (vgl. franquinet, Inv. I, blz. 140). De kroniek van gulpen teekent op het jaar 1350 aan: ‘het klooster van St. Catharinedal in de Pieterstraat gesticht in het refugiehuis van Pietersheim’. Pater de heer beweert, dat de stichting zich zou hebben opgelost in die der Feilzusters, welke in 1470 te Maastricht werden toegelaten (franquinet, Inv. I, blz 141). De kroniek loyens geeft een anderen stichtingstijd: ‘In het jaer 1487, den 22 April, fondeerde den bisschop Jan van Horne de Lollarden, anders Cellebroeders (zie hiervoren blz. 159 e.v.) ende de Faliesusters, nu St. Catharinedael aen de oude St. Peterspoort.’ Wat hiervan zij, zeker is, dat in het jaar 1450 Margareta Nonnenspauden voorkomt als mater van het convent (Maasg. 1905, blz. 69); in een gichtregister van 1590-1592 wordt dit klooster aangeduid als: ‘het cloester oft goedtshuys van Petersheim genampt ‘St. Cathrynen Bongardt alias Feylsusteren’Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het schijnt, dat de Faliezusters in 1674 zich hadden willen vereenigen met de Penitenten. von Geusau (blz. 50) vermeldt de oorkonde, waarbij moeder, ondermoeder en ‘conventualen der Feylsusters, cederen... aen de voorseyde poenitenten ofte Recollectinen, hunne woonplaetse, cloosterkercke’... met alles wat er bijhoorde. In de kleine kloosterkerk werd sedert het jaar 1732 de H. Johannes Nepomucenus bijzonder vereerd, een vereering die tot de oprichting eener nog bestaande broederschap aanleiding gaf. In 1796 is het klooster opgeheven en omtrent 1865 moet de kerk zijn verdwenen (von Geusau, blz. 52). van broeckhuysen zegt in zijn beschrijving (1731), dat boven den ingang een beeld van St. Catharina stond, waaronder: ‘sancta Catharina dael’ en het jaartal 1652. Uit de protocol-registers van het kapittel van O.L. Vrouw blijkt, dat in 1647 met den bouw begonnen is (Maasg. 1924, blz. 34).Van de KLOOSTERGEBOUWEN is slechts een blok (XVII B) bewaard gebleven,Ga naar margenoot+ dat met zijn noordgevel aan de voormalige stadsgracht (aan den voormaligen Minderbroedersmuur der binnenommuring, vgl. hiervoren blz. 72) werd opgetrokken; de voorgevel ziet uit op het Zuiden, terwijl op het Oosten een sluitgevel aanwezig is, waarvan de boven een bijbouw uitstekende top in vakwerk is uitgevoerd; die op het Westen werd (waarschijnlijk bij de restauratie) van eenige trappen voorzien en is uitgevoerd gelijk de voorgevel. De voorgevel is van baksteen (9 lagen = 0.63 M.; formaat: 0.21-0.22 × 0.10 × 0.055 M.; in kruisverband) opgetrokken met toepassing van Naamsche steen aan een plint, de deur- en vensteromlijstingen van den begane-grond en van mergel aan een cartouche, banden en vensteromlijstingen Afb. 152. Voormalig Feilzustersklooster.
op de verdieping. De vensters zijn tweedeelig en beneden van luiken voorzien. Een gootlijst van mergel, gedragen door nieuwe consoles van hetzelfde materiaal, vormt de scheiding tusschen den gevel en het met pannen belegde zadeldak (afb. 152). Aan de oostzijde zijn eenige overblijfselen van in mergel opgetrokken muren, welke een rechten hoek met elkaar vormen, bewaard gebleven. Nabij het klooster is ter hoogte van den derden boog van het Pater Vinktorentje in de tweede ommuring een steen bewaard van ± 0.90 × 1.50 M., waarvan het opschrift de gedachtenis aan de vroegere instelling levend houdt; het luidt: D.O.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. St. Pieterstraat 5 en 7. Voormalige Franciscanen (of Recollecten)-kerk en -klooster. De gebouwen, die eertijds deel uitmaakten van het eerste klooster worden thans gebezigd: A. de kerk als Rijksarchief; B. het klooster als woningen voor particulieren, vergaderzalen, pakhuizen enz.Ga naar margenoot+ herbenus, cap. III. - heylerhoff, Annuaire 1830, blz. 117 e.v. - von geusau, Korte geschiedenis der kloosters te Maastricht, Public. XXXI (1894), blz. 13 vv.). - Maasg. 1883, blz. 838.Ga naar margenoot+ De Minderbroeders vestigden zich in 1234, na verkregen toestemming van den bisschop van Luik, Jan van Eppes, te Maastricht. Zij namen hier eerst hun intrek in eenige huizen aan de St. Pieterstraat, maar zetten zich Afb. 153. Franciscanenkerk en klooster naar de teekening in het ‘Album van den bombardier’ (1759) in het Rijksarchief te Maastricht.
na eenigen tijd aan den bouw van een klooster, waaraan zij later een ruime kerk toevoegden. Deze geraakte in den loop der XVde eeuw in zeer vervallen toestand, daar herbenus (1485) verhaalt, dat zij dreigde in te storten en daarom met ‘tibiae’ geschraagd moest worden (‘propterea tibiis innixa sustentabatur’). Hij voegt erbij, dat zij in zijn tijd hersteld is, ‘et aedificiis juncta’, welke laatste woorden misschien betrekking hebben op den aanleg van de kruisgang. In 1578 moesten de Franciscanen (die in 1496 de Coletaansche hervorming of ‘Recollecten’-regel en in 1517 de Observantie aangenomen hadden) ten gevolge van de troebelen de stad ruimen. Hunne gebouwen werden voor een groot deel verwoest en de kerk als kazerne in gebruik genomen. Het volgend jaar keerden de broeders echter, met den hertog van Parma, terug, waarop zij aan het herbouwen van het vernielde begonnen. Dit vernieuwde convent was een dertigtal jaren later voltooid. Moeilijkheden van ernstigen aard berokkenden den bewoners de gebeurtenissen van het jaar 1638, toen de Franciscanenpater Vink verdacht werd medeplichtig te zijn aan een complot om de stad aan de Spanjaarden te verraden. Het gevolg was, dat de Observanten uit de stad verbannen werden. Zij vonden een toevlucht in het tot Luiksch grondgebied behoorende klooster ‘ter Observanten’ (nu Slavante genoemd) op den St. Pietersberg. In 1673, tijdens het Fransche bestuur, wederom toegelaten, herkregen zij evenwel niet de beschikking over hun vroeger verblijf, maar moesten zich tevreden stellen met een paar huizen aan de Breede straat en de kapel van St. Jacob (in den Z.-O.-hoek van het Vrijthof). De kloostergebouwen waren n.l. in 1639 tot Hervormd weeshuis en tot Militair hospitaal ingericht, terwijl de kerk, door het inleggen van twee vloeren in het middenschip en een vloer in elken zijbeuk, in een tuighuis was herschapen. Krachtens het verdrag van Nijmegen werd den Franciscanen in 1678 een vleugel van hun vroegere woonplaats afgestaan, waar zich terstond eenigen hunner vestigden, die de ziekenzaal als kerk in gebruik namen. Van langen duur was deze vestiging niet, want reeds in 1699 betrokken de paters, na te vergeefs op teruggave van hun geheelen eigendom aangedrongen te hebben, een nieuw klooster (de kerk tegenwoordig Paleis van Justitie) op den ‘Schuttenhof’ (zie blz. 204). De door hen verlaten vleugel werd nu bij het militair ziekenhuis aangetrokken, totdat dit in 1797 naar de Looyerstraat verplaatst werd. Toen werden de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VL | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VI.
A. Plattegrond der voormalige Franciscanenkerk. B. Dwarsdoorsneden der voormalige Franciscanenkerk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kloostergebouwen tot Gereformeerd weeshuis en tot kazerne ingericht, welke laatste bestemming zij welhaast een eeuw hebben vervuld. Voor de tegenwoordige bestemming zie hierboven. De kerk, die, zooals reeds gezegd is, tot arsenaal diende, bleef dit tot 1865 toe. Na korten tijd als militair gymnastieklokaal enz. gebezigd te zijn, werd zij ten slotte in 1880 aan het Departement van Afb. 154. Voormalige Franciscanenkerk. De westgevel.
Binnenlandsche Zaken afgestaan om er het Rijksarchief in de provincie Limburg in te vestigen. A. De KERK isGa naar margenoot+ geörienteerd met 8o zuidelijke afwijking. Zij is opgetrokken van mergel enGa naar margenoot+ Naamsche steen op een voet van kolenzandsteen en bestaat uit: een door pijlers in drie beuken gescheiden basilicaal schip, zes traveeën diep; een koor, even breed en hoog als het schip, en diep twee ingebouwde traveeën, een vrijstaande travee en een door een smalle ‘koortravee’ ingeleide sluiting van vijf zijden van een tien hoek; de voormalige sacristie in het verlengde van den noordbeuk en de voormalige O.L. Vrouwekapel in het verlengde van den zuidbeuk, elk over een diepte van twee traveeën langs het koor (Plaat VI). De lengte der kerk bedraagt, binnenwerks gemeten 55 M., waarvan voor hetGa naar margenoot+ koor 22.90 M.; de breedte 21 M., waarvan 8.60 M. voor het middenschip, 4.15 M. voor den noordbeuk en 6.10 M. voor den zuidbeuk. De eenigszins ovale kern der pijlers meet 0.70 M. over de kleinste en 0.85 M. over de grootste as. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het koor heeft dezelfde breedte als het schip. De hoogte is: voor het schip en het koor gemiddeld 17.10 M., gemeten tot aan de gewelfsluitsteenen en 27 M. tot aan de dakvorst; voor de zijbeuken 8.70 M., gemeten tot aan de sluitsteenen. Gewelf en dak van het koor liggen even hoog als die van het schip, maar de koorvloer ligt 0.15 M. hooger dan die van het schip. Ga naar margenoot+ De westgevel (afb. 154) heeft een even zuidwaarts uit de middenas verschovenGa naar margenoot+ en in een ondiepe nis geplaatsten ingang, waarvan de stijlen met behulp van consoles een zadelvormige latei dragen. Hierboven een hoog en breed zesdeeligAfb 155. Voormalige Franciscanenkerk. Zuidzijde.
spitsboog-venster met rijke traceeringen (restauratie) en geprofileerde dagkanten. De door een waterlijst afgescheiden driehoekige geveltop bevat een kleine vierdeelige spitsboognis met dergelijke traceeringen (vgl. den vroegeren toestand op afb. 153). De steunbeeren, welker hoofdmassa zich binnenmuurs bevindt, treden aan den westgevel naar buiten als lisenen, die met twee lichte versnijdingen boven de schuine afdekking van de vlakke plint oprijzen. Tusschen deze contreforten en hoeklisenen zijn de westwanden van de zijbeuken geheel vlak, zonder vensteropeningen. Ga naar margenoot+ De zuidbeuk (afb. 155), voor zoover niet door moderne aanbouwsels aan het gezicht onttrokken, vertoont in den langen gevel vierdeelige spitsboogvensters. In de drie oostelijke traveeën (O.L. Vrouwekapel) zijn deze vensters korter dan elders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 156. Voormalige Franciscanenkerk. De noordgevel vóór de laatste restauratie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven het dak van den beuk en de zuidkapel steken de inwendig geplaatste, met ezelsruggen gedekte contreforten omhoog, die met behulp van eenvoudige, evenzoo gedekte, verzwaringen de luchtbogen schragen. Deze laatste worden tegen den schipmuur ondersteund door driezijdige lisenen op rechthoekige voetstukken.Ga naar voetnoot1) Ga naar margenoot+ De noordbeuk (afb. 156) heeft in tegenstelling met den zuidgevel negen uitgebouwde steunbeeren. De noordgevel strekt zich langs acht traveeën uit, waarvan de zes westelijke totAfb. 157. Voormalige Franciscanenkerk. Het koor.
den noordbeuk der kerk behooren, de twee oostelijke traveeën tot de voormalige sacristie (thans leeszaal). Bij de afscheiding tusschen de sacristie en den noordbeuk is in de dikte van den muur een wenteltrap uitgespaard, welke ten Westen van het zevende venster van het midden-schip hiertegen aan is gebouwd en uit het lessenaarsdak van den noord-beuk met drie zijden van een zeshoek oprijst. De voormalige sacristie wordt verlicht door twee groote, halfrond gedekte vensters, waarin rechthoekige ramen, het oostelijke drie-, het westelijke tweedeelig en door een dergelijk venster in den rechten sluitingswand - een en ander bij de laatste restauraties aangebrachtGa naar voetnoot2). Het middenschip wordt verlicht door driedeelige vensters, geplaatst tusschen de luchtbogen. Zij hebben (vernieuwde) traceeringen met drie- en vierpassen. Ga naar margenoot+ Het koor (afb. 157). De vrijstaande travee van het koor bevat een hoog vierdeelig venster, de ‘koortravee’ en de sluiting smallere, driedeelige, alle met diep geprofileerde dagkanten. Het peerprofiel in den dagkant der laatstgenoemde vensters vertoont bij de geboorte van den spitsboog een bladmotief in den vorm van een kelkkapiteel. Bij het vierdeelig venster der koortravee werd dit lager aangebracht; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 158. Voormalige Franciscanenkerk. Lengtedoorsnede.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geboorte van dezen spitsboog bevindt zich lager dan die der vensters van lichtbeuk en koorsluiting. De koorsluiting is versterkt door driemaal versneden steunbeeren, welke op een tweemaal versneden voet van kolenzandsteen rusten.
Ga naar margenoot+ Het middenschip bestaat uit zes traveeën, van de zijbeuken gescheiden door zuilen van ovalen kern, gecantonneerd door vier schalken. Deze zuilen zijn van Naamsche steen en rusten op eenmaal versneden voetstukken van ongelijke hoogte; de kapiteelen (vgl. afb. 160 en 161) door een rondgaande, duidelijk geprofileerde lijst van den pijler gescheiden, zijn van een vlak gehouden bladornament voorzien. Op de pijlers rusten diep geprofileerde spitsbogen. Hierboven loopt een horizontale lijst, welke telkens wordt doorsneden door den middelsten der drie schalken, welke van de kapiteelen opgaan om de gordelbogen en ribben van het middenschipsgewelf te dragen. Bij de scheiding van schip en koor treft men niet drieledige schalken, maar slechts een enkel - wat zwaarder - muurzuiltje aanGa naar voetnoot1). Deze schalken hebben kapiteeltjes met levendig bladornament. In den lichtbeuk wordt in iedere travee de spitsbogige muraalboog door een zwaarderen en een lichteren rondstaaf geaccentueerd; de drieledige vensternissen, welke in de onderhelft blind, in de bovenste van glas-in-lood voorzien zijn, beginnen bij de horizontale, boven de scheibogen getrokken, lijst. De eenvoudige traceeringen zijn restauratiewerk; zij bestaan uit drie- en vierpassen. Tegen den westwand van het schip zijn de inwendig geplaatste steunbeeren van muurzuilen voorzien; de kapiteelen zijn console-vormig en van mergel, zooals ook aan de oostzijde (tegen de koorwanden), waar ze beide onderling verschillen en met een bladornament versierd zijn. De westwand wordt ingedeeld door een op consoles rustende geprofileerde lijst, die het beloop van een spitsboog heeft. In het midden, schuin boven den door een strekschen boog gedekten ingang bevindt zich het groote, bij de restauratie weder aangebracht, zesdeelige venster. Ga naar margenoot+ Een spitsbogig tongewelf is tusschen de ingebouwde steunbeeren geslagen en vormt de verbinding van dezen gevel met de gewelven van het middenschip. Het middenschip is met kruisribgewelven overdekt; de vrij zware ribben komen samen in sluitsteenen met beeldhouwwerk, dat achtereenvolgens een adelaar, een gevleugelden leeuw en een engel met spreukband (afb. 159) voorstelt (de zinnebeelden der Evangelisten) en verder een druiper, een rozet en engelen. De breede mergelblokken der gewelfkappen zijn gemetseld in lagen, die haaks op de muraal- en de gordelbogen gericht zijn. Ga naar margenoot+ Van een vroegere beschildering zijn overblijfselen gespaard gebleven, die slingers van planten in zacht groene kleur te zien geven. In de vijfde travee, in het westelijk vak, bevindt zich een ronde opening, waarboven oorspronkelijk een dakruiter geplaatst zal geweest zijnGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De noordbeuk (afb. 161). Van de zes traveeën van dezen beuk worden de vier westelijke elk door een driedeelig, de twee oostelijke door een vierdeelig en breeder venster verlicht, waarin de harnassen bij de restauratie zijn aangebracht; een geprofileerde lijst loopt
Afb. 159. Voormalige Franciscanenkerk. Sluitsteen in het middenschip.
onder langs de vensters, telkens onderbroken door de drieledige muurschalken, waaruit zich de gordelbogen en gewelfribben vertakken. De ongebeeldhouwde, ongeveer half-ovale, blokken die als kapiteelen dienen, zijn vermoedelijk bij de restauratie in de XIXde eeuw aangebracht. De noordbeuk is met kruisribgewelvenGa naar margenoot+ overkluisd. In de vier westelijke traveeën bestaat het materiaal uit kleine blokken mergel, welke in keperverband zijn gemetseld, terwijl in de twee oostelijke grootere blokken worden aangetroffen, welke, als in het middenschip, haaks op de muraal- en gordelbogen zijn aangebracht. Van de sluitsteenen zijn de gebeeldhouwde figuren verdwenen, behalve in de meest oostelijke travee, waar het Lam Gods is voorgesteld.
De zuidbeuk. Van den noordbeuk verschilt deze door de binnenwaartsche plaatsing der steunbeeren; de vensters bevinden zich bijgevolg in diepe nissen. De geprofileerde lijst onder de vensters volgt het in- en uitspringend verloop van den zuidwand. De vijf kruisribgewelven, gemetseld als in de westelijke traveeën vanGa naar margenoot+ den noordbeuk, hebben ribben en gordelbogen, die aan de zuidzijde zich uit de steunbeeren ontwikkelen zonder kraagsteenen en die smaller zijn dan die aan de noordzijde. Deze gewelven zijn niet van sluitsteenen voorzien. In de vijfde travee is de zuidwand binnenwaarts ingebouwd tot in de lijn der contreforten; een vierdeelig blind venster onderbreekt het muurvlak, terwijl daaronder, oostelijk van het midden, zich een toegemetselde doorgang tot de zoogenaamde Weezengang en de vroegere kloostergebouwen bevindt. De, in eene omlijsting van ongelijke blokken Naamsche steen gevatte, deuropening is gedekt door een gebeeldhouwden bovendorpel, vermoedelijk de fries van een ‘Luiksche’ schouw (XVd); in het midden van dezen dorpel houdt een spitsvleugelige engel een wapenschild voor de borst; te weerszijden van dezen zijn twee schuingeplaatste schilden aangebracht, waartusschen telkens een roos (vgl. de schouw in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dinghuis, hiervoren afb. 95); in de geprofileerde onderhelft nog twee schilden
Afb. 160. Voormalige Franciscanenkerk inwendig naar het Oosten.
en twee rozetten. Van deze zeven schilden zijn de wapenfiguren tengevolge van afkapping niet meer te herkennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste twee, d.z. de ingebouwde, traveeën van het koor zijn horizontaal in drieën gedeeld en wel door een zware geprofileerde lijst op ± 3 M. van den grond en vervolgens door een hoogere lijst (deze een weinig lager dan in het schip), waarboven de (in de onderhelft blinde) vensters; de wanden dezer traveeën liggen boven de eerste geleding iets verder terug dan die van het middenschip, terwijl de rondstaven, die in het middenschip alleen de bovenste geleding (nl.
Afb. 161. Voormalige Franciscanenkerk inwendig gezien uit het Noordwesten.
tot aan de horizontale lijst) indeelen, hier doorgaan tot op de onderste geleding, en door de bedoelde lijst worden oversneden. De muurvlakken der beide ingebouwde traveeën worden slechts aan de zuidzijde doorbroken door een toegang (in de meest westelijke travee) naar de kapel ten Zuiden van het koor. Terwijl de ribben en de gordelbogen van het gewelf hier, als in het middenschip, door muurschalken met kapiteelen worden opgevangen, vertoonen de oostelijke traveeën en de sluiting een ander stelsel, nl. dat hun profielen, zonder afbreking door een kapiteel, overgaan in de op drieledige voetstukken gestelde schalken. De diep doorloopende vensters, vierdeelig in de eerste vrijstaande travee, overigens driedeelig, hebben geprofileerde dagkanten en stijlen, welke op basementjes zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld, doch wederom kapiteelen missen. Alleen vertoont in de koorsluiting het buitenste profiel van elk venster, als ter vervanging van een kapiteel, een verbreeding, waartegen los bladwerk is aangebracht. Ga naar margenoot+ Het geheele koor is met kruisribgewelven overdekt, die in het oostelijk gedeelte op dezelfde wijze zijn gemetseld als in het middenschip. De noord- en zuidwand van de derde travee bevatten elk een doorgang, gedekt door een zadelvormig stukAfb. 162. Voormalige Franciscanenkerk. Details.
Naamsche steen. Ga naar margenoot+ Van de vroegere beschildering (XVI B?) der gewelven is in de westelijke travee overgebleven de voorstelling van een zegenenden Christus ....; voorts die van den H. Augustinus en van den H. Ambrosius; en in het vak der sluiting die van de stigmatiseering van den H. Franciscus. Het koor is van het schip gescheiden door een muur in mergel, 4.54 M. hoog, waarin een spitsbogige doorgang is aangebracht. Aan de oostzijde van den muur bevindt zich naast en boven den spitsboog een gehavende schildering: de Blijde Boodschap (XV B). De noordbeuk is verlengd met een aanbouw, die zich uitstrekt langs twee traveeën van het koor, en die oorspronkelijk dienst deed als sacristie. Deze ruimte, herhaaldelijk verbouwd en bij de laatste restauratie tot leeszaal ingericht, bevat een oud kruisribgewelf van twee vakken met haaks op de gordelen de muraalbogen geplaatste lagen. In den zuidwand der eerste travee is een groote halfrond gedekte nis uitgespaard, in den westwand een kleine spitsbogige. Hierachter is in de dikte van den muur een wenteltrap van zestig treden gelegen en aan den noordelijken muur een doorgang naar den noordbeuk, boven welken een ontlastingsboog en wat hooger een gedicht venster. De vensteropeningen, twee in den noord-, een in den oostgevel, zijn halfrond gesloten en dateeren uit den tijd der restauratie. In den oostwand is mede een deuropening aanwezig, thans toegang gevend tot een modern portaal. In het verlengde van den zuidbeuk ligt de voormalige kapel van O.L. Vrouw ‘Sterre der zee’: de zesde travee van den beuk en twee traveeën langs het koor omvatten de voormalige kapel, thans in gebruik als bureelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar de binnenwaarts geplaatste steunbeeren der zuidzijde verbonden zijn door hoog opgaande spitsbogen met doorloopende profielen zijn tusschen de contreforten kapelletjes ontstaan. Deze zijn gedekt met smalle kruisribgewelven op kraagsteenen; het meest oostelijke heeft in den oostwand een kleine deur. Zooals reeds gezegd (blz. 192), zijn de vensters
Afb. 163. Kapiteelachtige versiering tegen den noordwand der voormalige O.L. Vrouwekapel.
in dit gedeelte vierdeelig en korter dan in de andere zijbeuktraveeën; onder deze vensters bevinden zich nissen, gedekt met een gedrukten boog. De rechte sluitwand der kapel is van een driedeelig venster voorzien. Het gewelf is geconstrueerd als in het middenschip, behalve in de meest oostelijke travee, waar keperverband is toegepastGa naar voetnoot1). Opmerkelijk zijn de dragende elementen onder het gewelf: de ribben en gordelbogen zetten zich als schalken tegen de muren voort zonder tusschenkomst van een kapiteel, doch, als een herinnering aan dit laatste, is eenig bladwerk tegen de, overigens ongebroken doorgaande, profielen aangelegd (zie afb. 163). Onder de kap van den noordbeuk vindt men een reeks van kraagsteenen, stekendeGa naar margenoot+ uit den noordmuur van het middenschip ongeveer ter hoogte van de kruin der zijbeukgewelven. De meeste ervan hebben eenig (slecht te onderscheiden) gebeeldhouwd ornament. Bouwgeschiedenis. De ingrijpende restauratie, welke de kerk op het eind der XIXe eeuwGa naar margenoot+ heeft ondergaan (al het maaswerk en een groot deel van de gewelven zijn geheel vernieuwd), maakt het moeielijk de historische ontwikkeling in bijzonderheden na te gaan. De vormen der pijlers en der kapiteelen zouden het recht geven den kern van het gebouw in de tweede helft der XIIIe eeuw te dateeren, maar de binnenwaartsche plaatsing van de steunbeeren met hierdoor gevormde kapelnissen, die in de aangrenzende gebieden eerst zeer kort vóór 1300 voorkomt, leidt ertoe, het begin van den bouw in de XIVe eeuw te stellen. Indien de gewelven over de westelijke traveeën van den zuidbeuk tot dezelfde periode behooren, moet deze tot diep in de XIVe eeuw zijn doorgeloopen. Op een nieuwe bouwperiode wijst de oostpartij van het koor, waar de muurschalken en gewelfribben in elkaar overgaan. Wèl doet het aanbrengen van bladwerk ter plaatse, waar zich volgens den vroegeren trant kapiteelen plachten te bevinden, vermoeden, dat deze gedeelten uit het begin der laat-gothische periode afkomstig zijn. Hetzelfde geldt voor de welving der zuid-kapel. Uit de XVe eeuw zijn waarschijnlijk ook de met ribgewelf overkluisde kapellen tusschen de contreforten van de zuidkapel met haar breedere vierdeelige vensters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De herstellingen, waarvan herbenus (zie blz. 190) gewag maakt, zullen in hoofdzaak de hooge deelen der kerk betroffen hebben: den top van den westgevel en de middenschipsgewelven, wellicht ook de bovenlichtvensters en de hieronder gelegen zone, welke in elk geval een laat-gothisch karakter vertoont. Het is de vraag, of herbenus met de ‘tibiae’, die het bouwvallige monument moesten schoren, tijdelijke houten stutten heeft bedoeld. Zoo niet, dan zouden deze ‘kniestukken’ de luchtbogen zijn, die de middenschipsgewelven schragen. De kraagsteenen, die wij in den noordmuur signaleerden (zie blz. 201), zouden de overblijfselen van een vroegeren toestand kunnen zijn. In de eerste helft der XVIIe eeuw heeft men de oostelijke travee van de zuidkapel gewijzigd, het gewelf doorbroken en een Afb. 164. Voormalig Franciscanenklooster. Plattegrond der gebouwen.
lantaarnkoepel erop gezet (vgl. blz. 201). De dakruiter boven de vijfde travee van het middenschip is in 1742 verwijderd (blz. 196, noot). Ga naar margenoot+ De kerk is in 1880 en volgende jaren gerestaureerd onder leiding van de bouwmeesters Dr. p.j.h. cuypers en j. van lokhorst. Bij deze restauratie zijn de in de vorige eeuw aangebrachte vloeren verwijderd, de vensters van den noordbeuk, die te halver hoogte dichtgemetseld waren, heropend en alle vensters van nieuwe traceeringen voorzien; de gewelven zijn toen voor een aanmerkelijk deel vernieuwd, en de stoelen der luchtbogen verzwaard met door ezelsruggen afgedekte opmetselingen. De koepel boven de zuidkapel werd weggenomen en het gewelf eronder hersteld. Ga naar margenoot+ In het koor liggen gebeeldhouwde middeleeuwsche grafzerken, welke uitvoerig zijn beschreven in: Maastrichtsche Grafsteenen, Publications LXV, 1929 e.v. De belangrijkste zijn: 1. de groote, tegen den muur gestelde zerk (XIIId), lang 2.90 M., breed 1.57 M., | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Thilman van Wilre, die in wapenrusting is afgebeeld onder een gothisch baldakijn. 2. een zerk (XIVd), lang ± 2.40 M. (daar de steen gedeeltelijk is bedekt, valt de breedte niet op te geven) van Mactel van Erkentele (d'Argenteau). 3. een zerk (XIVd), lang 2.86 M., breed 1.51 M., van Willem van Eynenbergh († 1387) en van Gertruit van Frepont met hunne wapens. 4. een zerk (XVd), lang 3.15 M., breed 1.60 M., van Hendrik III van Gronsveld; in het midden onder een toernooihelm de wapens van Gronsveld en d'Oupeye, in de hoeken kwartierwapens. Afb. 165. Voormalig Franciscanenklooster. Gewezen westvleugel en -kloostergang.
6 en 7. De zerken (XVIB) van twee Spanjaarden: Alphonsus de Guzman († 1568) en Franciscus Salaçar de Hita († 1577). Tegen den noordwandGa naar margenoot+ van het koor, in de tweede travee, bevindt zich een epitaaf, hoog 1.36 M., breed 2 M., van Johannes Goropius Becanus (uit Gorp bij Hilvarenbeek, † 1572). In de kerk zijn opgehangenGa naar margenoot+ acht schilderijen (1.82 × 3.15 M.), afkomstig uit de gesloopte St. Nicolaaskerk; zij stellen voor putti, bloemen en vruchtenslingers tegen een geschilderde architectuur en zijn van de hand der gebroeders F. en L. Hermans. E.J.H. en v.N.
B. De KLOOSTERGEBOUWEN.
Tengevolge van herhaalde wijzigingen in hun bestemming is er van de oudste gebouwen niet meer overgebleven dan de naar het Oosten gerichte gevel van den voormaligen westvleugel. Deze omsloot, waarschijnlijk met een zuid- en een oostvleugel, den kloosterhof. Van de kloostergang (XV) zijn een elftal spitsbogen over, waarvan er vier zijn dichtgemetseld, zes voorzien van een latere beglazing en één als doorgang is ingericht. Op de verdieping zijn een zestal smalle tweedeelige vensters overgebleven, waarvan er één voor de helft is gedicht (afb. 164 e.v.). De overige gebouwen dragen een algemeen XVIII-eeuwsch karakter. De zuid- en oostvleugel zijn niet haaks op elkaar gericht; zij omsluiten een trapeziumvormigen hof. De oostvleugel opgetrokken van baksteen (formaat: ± 0.22 × 0.10 × | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.055 M.; 10 lagen: 0.65 M.) in kruisverband, heeft in het midden een doorgang waarboven aan de oostzijde een gevelsteen is aangebracht met het volgend chronicon
Afb. 166. Voormalig Franciscanenklooster. Travee van de kloostergang.
(1725): CVra gVbernatorIs
Op den noordoosthoek werd een halve eeuw later aan een woning van twee vensters, een deur en twee vensters, en met één verdieping, een moderner uiterlijk gegeven; ook deze is van baksteen (formaat: ± 0.235 × ± 0.10 × 0.055 M.; 10 lagen: 0.65 M.; in kruisverband) opgetrokken. Het opschrift boven de ingangsdeur luidt: 1767
Langs de St. Pieterstraat werd (ten deele op de gedempte gracht) een vleugel opgetrokken, die door op een tuin uitziende vensters in den oostgevel zijn licht ontvangt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Minderbroedersberg. De tweede voormalige Franciscanen. of minderbroederskerk met klooster is thans Paleis van Justitie en Gevangenis.Ga naar margenoot+ Von geusau, Public. XXXI (1894), blz. 21 e.v. en Public. XXX (1893), blz. 147-152. Zie het op blz. 190 in het hoofdstuk bij het eerste Franciscanenklooster opgemerkte over den terugkeer der paters binnen Maastricht. Daar hun oud klooster op de St. Pieterstraat tot militair hospitaal en weeshuis was ingericht, hadden zij geen voldoende ruimte in het hun afgestane gedeelte. Zij eischten derhalve van de Staten-Generaal algeheele teruggave van hun klooster, waaraan deze bezwaarlijk konden voldoen, doch er werd een uitweg gevonden door den paters bij resolutie van 5 Mei 1699 toe te staan op een andere plaats een nieuw klooster met kerk op te richten, waarvoor zij in alle provinciën des lands liefdegiften mochten inzamelen (von geusau, blz. 20). Hierop stond het stadsbestuur (25 Mei 1699) een terrein, den ‘Schuttenhof’, af, even westelijk van den ouden walmuur tusschen de oude Tweebergen- en Lenkulen poorten in gelegen, ‘alwaer deselve een seer magnifycq clooster en kercke getimmert hebben met haere eygene broeders die metselaers, timmerluyden, beeldsnijders, scaillie deckers ende alle andere ambachten daertoe nodigh verstonden....’. (collette, blz. 511 e.v.). De bouw vorderde goed en in 1708 had de inwijding plaats. van heijlerhoff verhaalt, dat bij een voorgenomen diefstal in een kruithuis op den Kommel, drie ontploffingen elkaar opvolgden, waarbij de kerk vrij erg scheurde (1761); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een der met de bouwkunst vertrouwde broeders werd naar Maastricht gestuurd en deze zorgde voor een afdoende verankering. Na de opheffing (1796) werd in Januari van het volgend jaar voor een tiental dagen de parochie van Sint Jan er in overgebracht; maar de daarvoor minder geschikte ligging bleek spoedig, waarop de parochie werd overgebracht naar de Dominicanenkerk (von geusau, blz. 24). In 1825 werd de kerk gedeeltelijk tot Paleis van Justitie, het koor tot marechaussee-kazerne ingericht, het klooster aanvankelijk tot school, werkhuis van behoeftigen, tenslotte tot gevangenis. Volgens von geusau (blz. 21) werd uit den tuin de klei gehaald en ter plaatse tot steenen gebakken. Van kerk en klooster zegt collette (blz. 511-513), dat zij zijn ‘alle van gebacken steen en gewulft, zoodat in 't geheel werck geen houte werck, dan alleen voor deuren, vinsteren, en dack te vinden is... De kerck is van een groote lenghte en noch breeder dan de oude was, de autaeren, gestoelte op den choor, predickstoel, oxaal boven de poorte off inganck van de kercke, met den orgel sijn alle van een particuliere en meesterlijcke snijderie...’. von geusau (blz. 23) noemt als vervaardigers van het hoogaltaar de broeders schrijnwerkers Petrus Hollander, Ferdinandus Tours en Michael Vermunt, terwijl het koorgestoelte het werk was van de broeders Marcellus van den Steen en Gerardus Vranx. van heijlerhoff (blz. 126) zegt, dat de meubileering zoo goed was uitgevallen, omdat ‘une seule maison commerciale d'Amsterdam avait fourni tout le bois nécessaire à la confection des meubles et des décorations intérieures’; dit sluit evenwel de uitvoering door de genoemde broeders niet uit. Aan het penseel van broeder Jan Pannemaekers had men een reeks voorstellingen (doeken van omtrent 4 × 2.25 M.) uit het leven van den H. Franciscus te danken. Tien er van kwamen terecht in de kerk te Gronsveld, gelijk ook een beeld van den H. Franciscus (XVIIIA) en een van den H. Bonaventura (XVIII A).De herhaalde verbouwingen - het laatst in 1927 -, welke de KERK in den loopGa naar margenoot+ der tijden heeft ondergaan, hebben haar karakter inwendig geheel en uitwendig gedeeltelijk gewijzigd. Afb. 167. Plattegrond der voorm. Minderbroederskerk.
De baksteenen (oostgevel: 10 lagen = 0.69 M., formaat: 0.25 × 0.10-0.115 × 0.055-0.06 M.; in kruisverband) schipswanden en die van de koorsluiting werden op verschillende plaatsen doorbroken door het aanbrengen van vensters. De voorgevel werd in 1927 verrijkt met een Justitia-beeld van den beitel van den beeldhouwer charles vos. Van het voormalig KLOOSTER bestaat nog een zuid-, west- en noordvleugel; of aan de oostzijde, tegen de kerk aansluitend, een vleugel, dan wel alleen een gedeelte van de kruisgang heeft bestaan, valt na latere verbouwingen en toevoegingen niet meer te zeggen; wel had de kerk aan deze zijde geen vensters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buiten een halfrond gesloten en in Naamsche steen gevatte deuropening in den zuidgevel en een kleine, door vier blokken Naamsche steen gevormde, nis, schuin er boven, die misschien voor de plaatsing van een lantaarn diende, zijn de baksteenen (zuidgevel: 10 lagen = 0.66 M.; formaat: 0.225-0.23 × 0.11 × 0.05 M.; in kruisverband) gevels heel eenvoudig en bevatten niets opmerkelijks. Oude ontlastingsbogen herinneren er aan, dat
Afb. 168. Vroegere kruisgang in het voorm. klooster der Minderbroeders
zich hoogere (ten deele ook smallere) vensters bevonden hebben op de plaats van de tegenwoordige, bijna vierkante lichtopeningen. Ga naar margenoot+ De bovengenoemde vleugels omsloten een rechthoekigen hof; in den noordelijken en in den zuidelijken bevindt zich een gang, gedekt met kruisgewelven en Tudorboogvormige gordelbogen (afb. 168). Aan de noordzijde zijn de vertrekken (tegenwoordig als kerk ingericht) gedekt met kruisribgewelven, wier lengteassen in de breedte van den vleugel liggen; aan de zuidzijde bleven zij over in het meest oostelijk vertrek van dien vleugel (twee traveeën) en in de tegenwoordige keuken, eveneens van twee traveeën. In den westelijken vleugel overkluisde een soortgelijk gewelf de geheele breedte van den vleugel. Misschien was hier de voormalige refter gelegen. Voor de tegenwoordige bestemming werd een muur ingebouwd; ten Westen hiervan ontstonden cellen en ten Oosten de voortzetting van de gang. De bevloering der gangen bestaat uit vierkante plavuizen, waarvan sommige het grafschrift van een Minderbroeder bevatten (vgl. von geusau, Public. XXX (1893), blz. 147-152). In de tegenwoordige gevangeniskerk is een klein altaar (± 1700) bewaard met vier getorste kolommen, Korinthische kapiteelen, een effen geschilderd cartouche, welk altaar waarschijnlijk uit de oude kloosterkerk afkomstig is. Op de verdieping werden de oude gewelven vervangen door nieuwe gemetselde op ijzeren balkjes; de bedaking is mede van later tijd. De zoldervloer is met klinkers belegd. Aan het oostelijk einde van den noordvleugel, in een uitbouw ten Noorden, is een oude trap bewaard met een leuning van balusterspijlen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Tongersche straat.In de kapel van het tegenwoordige FRANCISCANENKLOOSTER, de derde nederzetting der orde, bevindt zich boven den ingang een schilderij (XVIIa), op doek, lang 6.48 M., hoog 1.97 M. Het geeft den droom van paus Honorius IV (een allegorie op de beteekenis van de Orde) te zien: In het midden op den voorgrond Christus aan 't kruis met drie engelen, die het bloed uit de wonden opvangen.Afb. 169. Mariabeeld in het tegenw. Franciscanenklooster.
Links, in aanbidding, Maria Magdalena met de zalfbus en achter haar de H. Franciscus van Assisi, die zijn stigmata vertoont. Achter het kruis een groote kerk, die naar links dreigt om te vallen, maar die door pausen, kardinalen en monniken van de Franciscanen-orde, deels met groote stutten, deels met de kracht van hunne lichamen voor omvallen behoed wordt. Anderen kijken ontroerd toe. Rechts bisschoppen, onder wie Lodewijk van Anjou aan zijn mantel met de Fransche lelies kenbaar is, monniken, o.a. de H. Antonius van Padua met de H. Hostie, verder keizer Karel de Groote, koning Lodewijk de Heilige van Frankrijk, keurvorsten, andere geestelijke en wereldlijke personen. Op den achtergrond de heilige zelf, predikend, en in het verschiet een door water omgeven kasteel. Een hedendaagsch opschrift onder de geheele breedte van het stuk luidt: ‘Vade Francisce, Repara Domum meam quae labitur. Cap. 2 vitae S.F.’. Een tweede, eveneens modern, opschrift in het midden van de voorstelling luidt: ‘Amplissisimus Senatus Trajectensis pietatis ergo poni curavit D D Tossano Walther, et Aegidio Ruyschen consulibus 1608’. Een derde opschrift links beneden: ‘Donis geni Domini P. Regout ord: Gregorii M et Sti Sepulchri’. Links gemerkt: ‘Joan Snellinck’. Afkomstig uit de oude Minderbroederskerk (St. Pieterstraat); daarna in de R.K. Kerk te Houthem; vandaar in 1916 weder overgebracht naar de tegenwoordige plaats. In het klooster worden verder bewaard: Een schilderij, op paneel, hoog 0.98 M.; breed 0.72 M., voorstellend: Maria als Sterre der zee met het Christuskind. Beide in een rijk geborduurd, met goud, paarlen en edelgesteenten versierd gewaad gekleed, met een kroon op het hoofd. Maria houdt het kind op den linkerarm en geeft het een appel. Zij staat in een eenvoudige Renaissance-portiek. In het fronton de duif van den H. Geest. Hierboven een ster. Maria wordt vereerd door acht hulpbehoevenden, vier links en vier rechts, onder welke drie moeders met hare kinderen en een kreupele. Waarschijnlijk plaatselijke school XVIIa. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Mariabeeld (XVB) van zacht hout hoog 0.62 M. (afb. 165). Een kruisbeeld (XVIIIA) van zacht hout met voet, het corpus hoog 0.23 M.; de voet 0.35 M., afkomstig van het tweede klooster. Een kruisbeeld (XVII?), van zacht hout, het corpus hoog 0.28 M.; de armen en het kruis vernieuwd; afkomstig van het klooster van Slavante. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. St. Pieterstraat 4. De Fransche of Waalsche kerk.Ga naar margenoot+ a.v. broeckhuysen, Beschrijving van Maastricht (1731), Public. XLII (1906) blz. 27. - j.m. nuyts, oorsprong... der Maastrichtsche straatnamen (1909). - Maasg. 1926, blz. 8.Ga naar margenoot+ Ontwerpteekeningen van nicolas comhaire, in het archief der Waalsche gemeente te Maastricht. Teekeningen van soiron, in de verzameling van het Rijksarchief (nr. 3611) te Maastricht. Ga naar margenoot+ Waar en wanneer de Fransche Protestanten hun eerste bedehuis binnen Maastricht hadden, is mij niet bekend. Gemeenlijk neemt men aan, dat na de capitulatie van 1632 een Fransche gemeente binnen de vesting (men denke aan de talrijke militairen van Fransche herkomst) zal zijn ontstaan. In 1639 bediende zij zich van de kerk der Jezuïeten (vgl. blz. 235); in 1673, toen de Jezuïeten hun kerk terugkregen, hadden de Nederduitsch Hervormden met de Waalsche gemeente ‘bij beurte’ de beschikking over de kerk van de H. Catharina aan de Houtmarkt (Annales II, blz. 135). Den 19-ix-1680 werd haar, blijkens de raadsnotulen, de voormalige kapel van St. Hilarius ‘gecedeert’. Deze kapel (reeds in het midden der XIIIe eeuw vermeld) diende XVIIa tot kruitmagazijn (nuyts, blz. 86) en werd voor haar nieuwe bestemming ingericht. Ten slotte voldeed zij niet meer en werd in 1732 vervangen door het tegenwoordig bedehuis, dat naar een ontwerp van nicolas comhaire uit Luik werd uitgevoerd en den 6-xii-1733 werd ingewijd. Afb. 170. Plattegrond der Fransche of Waalsche kerk.
Ga naar margenoot+ De geheel van baksteen (10 lagen = 0.68 M.; formaat: 0.24 × 0.11 (0.115) × 0.06 M.; inGa naar margenoot+ kruisverband), op een voet van Naamsche steen, opgetrokken kerk bestaat uit een op rechthoekig grondplan gebouwden toren aan de St. Pieterstraat en een ten Westen er achter gelegen bedehuis op een twaalfhoekig grondplan: ten Westen en in het verlengde van den toren een rechthoek met lengte-as Oost-West, aan welks noord- en zuidzijde een halve tienhoek aansluit (afb. 170). De grootste maten van het bedehuis bedragen binnenwerks 24.10 M. bij 16.40 M., terwijl de toren binnenwerks 7.90 M. bij 4.60 M. meet. Ga naar margenoot+ De voorgevel van den ongeleden toren wordt in de middenas doorbroken door een deuropening, twee smalle vensters ter hoogte van de eerste verdieping en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogerop twee halfrond gesloten galmgaten, gelegen in een segmentbogig gedekte nis; de zijgevels hebben elk zulk een klokkevenster. De ingang is gevatAfb. 171. Fransche of Waalsche kerk. De voorgevel.
in eene omlijsting van Naamsche steen, gedekt met een segmentbogige latei met sluitsteen, waarboven tusschen twee kroonlijsten het jaartal: CIƆIƆCCXXXII (1732). De vlakke vierkante leien spits, met uitgebouwde dakkapel, wordt bekroond door een achtkantigelantaarn met peer, spits, en weerhaan. De muurvlakken der kerk worden door groote met segmentbogen gedekte vensters onderbroken; de beglazing bestaat uit kleine rechthoekige ruiten (vgl. afb. 171). In de schilden van het leien dak bevinden zich dakkapellen. De geheele ruimteGa naar margenoot+ is overdekt met een gewelf in gipswerk, dat in doorsnede het beloopvan een ellipsboog heeft. Het meubilair derGa naar margenoot+ kerk bestaat uit: Een gebeeldhouwden eiken preekstoel (Lodewijk XIV) met klankbord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een eenvoudig klein orgel met borstwering; een eenvoudige trap met balusters voert er heen. Onder het orgel een dubbele heerenbank met eenig snijwerk (XVIIIc). Voorts bevat de kerk eenvoudiger banken (XVIIIb). Ga naar margenoot+ Een grafzerk met een wapenschild (rechts een korenaar; links een druiventros) dekt vermoedelijk het graf van luitenant-kolonel Pain et Vin ‘groot Major van Maastricht, in die stad overleden en in de Fransche kerk begraven’ (Kroniek lebens, op den 25-vi-1734). In het portaal bevindt zich een zerk met afgesletenAfb. 172. Fransche kerk. Zilveren Avondmaalsbekers.
opschrift (midden-XVIII) en naast den ingang een oudere, uit het vorig kerkgebouw overgebrachte steen, met gebeeldhouwde wapens van Maria Booms († 9-viii-168[1?]), echtgenoote van Louis Duchesne. Ga naar margenoot+ Vier Avondmaalsbekers (XVIIb) met gegraveerden rand; in het midden een medaillon, waarin een geopend boek met de letters L.E.; op den rand van het medaillon: lectione attende. De eerste heeft onder den voet: ‘du temps de leonard del hasse et de leonard laurens. 1683.’ Merk: een schild met G P. De tweede, iets minder fijn behandeld, heeft onder den voet: ‘M. Cayar a fait présent ā l'église 1687’. Merken als voren. De derde vermeldt onder den voet: ‘du · tems · de · hub:emil · van · panhuys/ & leonard · fs · piloton · 1762’. Merken: A met vijfpuntige ster (Maastricht) erboven en een schild met een lettervlechting van twee C's in den trant van een X, en een O; hierboven een kroon. De laatste, met dezelfde merken als de derde, heeft onder den voet het opschrift: gabriel · lafont & henri Ab: Certon · Pasteurs · 1763. Hoog 0.13 M. (afb. 172). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een broodschaal met Lodewijk XV rand in vrij grof relief. Merken: Maastricht, A in een getanden rand, en een schildje, waarin een onduidelijke figuur, die waarschijnlijk een vlechting van een cursieven hoofdletter R en G onder een kroontje met drie punten voorstelt; middellijnen 0.42 en 0.30 M. Twee kleine schalen (Lodewijk XV), met de volgende merken: vier aaneen geslotenGa naar margenoot+ schildjes, waarboven een smalle band: engels; hierboven een groote X, waarop de letters S G (?); onder de schildjes een smalle band met: hartin. De schildjes zijn beladen, het eerste met de letters S en G; het tweede met een klimmenden leeuw, het derde met een engel, terwijl het vierde gevierendeeld is: I en IV, drie merletten, II en III een visch; middellijnen 0.315 en 0.22 M. Ten slotte nog twee hooge gebuikte schenkkannen (± 1700) met deksel en gebogen oor; zonder merken. Hoog 0.40 M.
Voor de Refugie van St. Gerlach, zie nr. 22 op blz. 287. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Hexenstraat 14. Het voormalig Grauwzustersklooster, St. Elizabethsdal, thans natuurhistorisch museum.von geusau, Public. XXXI (1894), blz. 109 e.v. - heijlerhoff. Annuaire 1831, blz. 124 e.v.Ga naar margenoot+ Den 9en November 1673 werd door het stedelijk bestuur van Hieronymus Stas voor 7400Ga naar margenoot+ gulden een huis met tuinen gekocht en ter bewoning gegeven aan de Grauwe zusters uit Hasselt. De zusters hielden zich bezig met de verpleging van zieken; onder het Fransch bewind werd hun daarom toegestaan voorloopig nog te blijven. Na haar opheffing kreeg het klooster verschillende bestemmingen totdat den 5en Januari 1920 met de restauratie werd begonnen in verband met de nieuwe bestemming tot natuurhistorisch museum. Van het voormalig GRAUWZUSTERSKLOOSTER, dat gelegen was nabij denGa naar margenoot+ walmuur in de vertakking van den Jeker, die door de Reek de stad binnenkomt, is een gebouwencomplex overgebleven. De tak, welke in oostelijke richting stroomdeGa naar margenoot+ en de Looiersstraat bespoelde, is thans overwelfd; de vroegere toestand verklaart eenige onregelmatigheden in den bouw. Aan den Jeker, zuidelijk van den ingang, werd een kapel uitgebouwd; hetGa naar margenoot+ poortgebouw zelf is, blijkens een jaartal in den sluitsteen, in 1705 opgericht. Rechts naast het poortgebouw en in een scherpen hoek er mede, ligt een bijna rechthoekig gebouw (blok I), dat na verschillende verbouwingen, door een dak gedekt is, dat aan drie zijden schilden heeft en op het Westen afgesloten wordt met een topgevel. Westelijk van blok I ligt een rechthoekig gebouw (blok II), bestaande uit een noordelijk uitspringend huis, dat oorspronkelijk naar het Zuiden een open plaats zal gehad hebben. Een volgend blok (III), het huis Stas, met lengte-as Zuidwest-Noordoost, kwam met den naar het Noordoosten gelegen hoek in juistgenoemde binnenplaats te liggen (afb. 173). De gebouwen zijn opgetrokken in baksteen van verschillende formaten; blok IGa naar margenoot+ (noordgevel): 10 lagen = 0.68 M.; formaat: 0.22 × 0.11 × 0.055 M.; in kruisverband; blok II (noordgevel): 10 lagen = 0.57 M.; formaat: ± 0.225 × ± 0.11 × | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.04-0.05 M.; in kruisverband; in de bovenhelft onregelmatig kruisverband. In het huis Stas om de vijf lagen een band van mergel; 5 lagen = 0.28 M.; formaat: 0.24-0.245 × 0.10-0.115 × 0.045-0.05 M.; in kruisverband. Ga naar margenoot+ Het poortgebouw (1705) heeft boven den ingang een nis, waarin een modern beeldje, door den beeldhouwer Frans v.d. Laar, een grauwzuster voorstelt. De nis is door een gebogen fronton gedekt, terwijl de omlijstende voluten zijn verdwenen. Terzijde bevinden zich tweelichtsvensters in houten kozijnen. Een lessenaarsdak van pannen dekt het gebouw. Ga naar margenoot+ Zuidelijk van den ingang en langs den thans overwelfden Jeker werd de voormalige kapel naar het Oosten vooruitgeschoven. De lengte, op de middellijn gemeten, bedraagt 13.60 M., de breedte 5.70 M. Zij is opgetrokken in baksteen (10 lagen = 0.675 M.; formaat: 0.22-0.23 × 0.10-0.11 × 0.045-0.06 M.; in kruisverband) en bestaat uit een bijnaAfb. 173. Voormalig Grauwzustersklooster. Plattegrond.
rechthoekige ruimte (de westmuur geert), welke oorspronkelijk door vijf, elk met een gedrukten boog gedekte, vensters in de zuidzijde en vier aan den noordkant werd verlicht. Hier bevond zich een, later gedichte, deuropening; drie vensters werden naar onder verlengd, terwijl er in den zuidwand evenveel werden gedicht; de vensters zijn door blokken mergel omlijst, de deuropening door Naamsche steen. De oostelijke uitbouw (vermoedelijk de voormalige sacristie en gelijkend op een koor) is vijfzijdig; de zijden zijn ongelijk en die, welke bij het schip aansluiten, zijn het grootst en liggen niet evenwijdig: die aan de noordzijde ligt in de richting van den noordwand, terwijl de andere een stompen hoek maakt met den zuidwand. In den oostwand bevindt zich een klein venster. De kapel en haar uitbouw hebben een bedaking van leien. Ga naar margenoot+ Een vlakke, op vier balken rustende zoldering dekt de ruimte, welke niets opmerkelijks biedt; een klein wijwaterbakje in grijs marmer naast den gedichten ingang in den noordwand herinnert aan de vroegere bestemming. Aan de oostzijde scheidt een zware muur met deuropening en een rond venster er boven, de rechthoekige ruimte van den uitbouw, waaruit de gevolgtrekking gemaakt kan worden, dat het altaar westelijk van den muur was opgesteld en het kleine koor als sacristie gediend heeft. Ga naar margenoot+ Het noordelijk aan het poortgebouw grenzende blok heeft, gelijk ook een westelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de kapel grenzend gedeelte, geen bepaalde stijlkenmerken; zij zijn waarschijnlijk door verbouwingen in de XVIIIde en XIXde eeuw ontstaan. Alleen het westelijk gedeelte van blok I
Afb. 174. Voormalig Grauwzustersklooster uit het Noordwesten.
bevat oudere gedeelten in den zuidgevel, in den gedeeltelijk bedekten topgevel op het Westen en in den hoek, waar deze vleugel tegen het uitspringende blok II aansluit; hier is het gelijkvloers, een overblijfsel van de omlijsting van een kruisvenster. Tegen den topgevel van blok I werd het lessenaarsdak van blok II gelegd, zoodat deze gevel thans op de zolderverdieping van blok II nog zichtbaar en gedeeltelijk bewaard is; hij is opgetrokken in mergel, van een geprofileerde (XVIId) waterlijst en van een rond, thans gedicht, venster in geprofileerde omlijsting voorzien. Uit een en ander blijkt, dat deze topgevel Afb. 175. Voormalig Grauwzustersklooster uit het Zuiden.
oorspronkelijk als buitengevel is gedacht, terwijl een muuranker in het zuidelijk gedeelte, waar zich tegenwoordig (sedert de restauratie) de trap bevindt, voor het gelijkvloers dezelfde gevolgtrekking rechtvaardigt; hieruit volgt, dat het zuidelijk gedeelte van blok II een open plaats bevatte. In den zuidgevel heeft blok I een smal gedeelte - de westelijke helft - dat mede het karakter der XVIIde eeuw vertoont. Een daaraanwezig kruisvenster werd later aangebracht; oorspronkelijk werd kruisverband gebezigd; 10 lagen = 0.68 M.; formaat: 0.22 × 0.11 × 0.055 M. (vgl. afb. 175). Zooals gezegd, bevatte blok II aan de zuidzijde een open plaats. Na het in denGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouw opnemen van deze plaats, is blok II aan noord- en zuidzijdeGa naar voetnoot1) van halve trapgevels voorzien; het daartusschen liggend lessenaarsdak is daarbij afwaterend op het Westen tegen den topgevel van blok I gelegd (afb. 174 en 175). De nu aanwezige halfronde deuropening (bij A, op afb. 173) kan in een afsluitingsmuur gestaan hebben, of is bij het in den bouw opnemen van de open plaats herbruikt. Het erachter liggend pand vormt gelijkvloers een rechthoekige, door kruisvensters verlichte, ruimte. De verdieping is gewijzigd en dit heeft verband gehouden met het optrekken van den oostgevel, ter hoogte ongeveer van denAfb. 176. Voormalig Grauwzustersklooster uit het Zuidwesten; vroegere toestand.
topgevel van het aangrenzend blok I.Ga naar margenoot+ Het huis Stas bestaat eveneens uit een rechthoekig gebouw met een verdieping, gedekt met een zadeldak en voorzien van topgevels met in- en uitgezwenkte dekstukken. Hier werden kruisvensters met geprofileerde omlijsting en mergelbanden toegepast. Het dichten van eenige dier vensters op de westzijde zal wel verband gehouden hebben met het aanbrengen van bijgebouwen aan dien kant. Intusschen zijn na de slooping dier gebouwen bij de restauratie in dien westgevel nog drie vensters dicht gebleven, terwijl in de noordelijke helft een kruisvenster en een tweelichtsvenster naast elkaar zich bevinden. In den noordgevel zijn op de verdieping twee tweelichtsvensters, in het gelijkvloers een. Een steenen kogel is er ingemetseld (vgl. afb. 174 en 176). Ga naar margenoot+ Van de oorspronkelijke aankleeding is weinig meer over; de zolderingen zijn overal vlak, rustend op zware balken, behalve in het ‘huis Stas’, alwaar een zoldering met moer- en kinderbalkjes op de verdieping en in blok II een zoldering met trogwelfjes in het gelijkvloers aanwezig is. Voor de Refugie van Herckenrode, zie nr. 23, op blz. Voor de Refugie van Hocht, zie nr. 24, op blz. Voor de Refugie van St. Jacob, zie nr. 25, op blz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VII. Plattegrond der St. Janskerk.
Lengtedoorsnede der St. Janskerk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. St. Servaasklooster. De St. Janskerk. De voorheen aan den H. Johannes den Dooper gewijde kerk, behoort, met den toren, in eigendom aan de Nederduitsch-Hervormde gemeente.herbenus, Caput iii, blz. 21. - Heijlerhoff, Annuaire, 1829, blz. 121 e.v. - bachiene,Ga naar margenoot+ V. blz. 908. - Maastrichtsche Grafsteenen, Public. LXV (1929) e.v. Uit een oorkonde van 1132, waarbij Keizer Lotharius de oude bepalingen betreffende deGa naar margenoot+ strekking der parochiale macht van de St. Servaaskerk tegen de aanmatiging der broeders van O.L. Vrouwekerk hernieuwt (franquinet, Inv. No. 1), is op te maken, dat in 1132 nog niet een aan den H. Johannes gewijde kerk bestond. In een acte van 1218 stond de proost, Otto van Eberstein, het patronaat der kerk (‘ecclesiam sancti Johannis Baptiste in Trajecto’) af aan het kapittel van St. Servaas; in 1222 werd deze schenking (‘quod de parochia sancti Johannis in Trajecto’) door den Roomsch-koning Hendrik VII bevestigd (vgl. Willemsen-Public. II (1865), No. 167 en Public. V. (1868), blz. 39; de Borman, Cartulaire du chapitre de St. Servais, Commission royale d'histoire, Tome IX, 3me Serie). De kerk moet dus tusschen 1132 en 1218 gesticht zijnGa naar voetnoot1). Omtrent de oudste lotgevallen van het gebouw weten wij slechts, dat de toren den 8en Juni 1373 door een storm omvergeworpen is. Volgens de kroniek van gulpen zou deze toren in 1366 reeds van een uurwerk voorzien zijn geweest. De nieuwe toren, die toen opgericht is, is volgens herbenus in zijn tijd, d.i. dus in of omstreeks het derde kwart der XVe eeuw, voltooid.Ga naar voetnoot2) Na de verovering der stad door de Staatschen in 1632, werd den Hervormden de kapel van St. Jacob toegewezen (28 Aug.). Daar deze te klein bleek, werd de St. Janskerk, ‘nadat ze van haare altaaren, kruicen, beelden, schilderijen en dergelijke vercierselen, gezuiverd was, den Gereformeerden der Nederduitsche gemeente ingeruimd’ (bachiene, blz. 907), welke er sedert de beschikking over heeft behouden, afgezien van een korte tusschenpoos na de verovering der stad door Lodewijk XIV (1673), toen de Hervormden zich moesten behelpen met de Catharina-kapel aan de Houtmarkt, tot zij bij den vrede van Nijmegen in hun vroeger bezit werden hersteld. De kerk is gebouwd tegen de glooiing westwaarts-op van een heuvel, tengevolgeGa naar margenoot+ waarvan de vloer van den toren aanmerkelijk lager ligt dan de straat daar ter plaatse en de vloer van het schip weder lager dan die van den toren.Ga naar margenoot+ De afstand tusschen den noordelijken muur van St. Jan en den zuidelijken dwarsarm van St. Servaas is gering en vóór 1810, toen de O.L. Vrouwekapel nog tegen dit transept aan stond, kan zich slechts een nauwe doorgang tusschen de beide gebouwen bevonden hebben. Een reiziger, die in 1615 Maastricht bezocht, schreef: ‘Elle (De St. Janskerk n.l.) est si voisine de celle de St. Servais qu'il ne faut que traverser une petite rue pour aller de l'une en l'autre; et de loing il semble que des deux ce ne sont qu'une’ (michelant, blz. 339). Dit gebrek aan ruimte binnen het claustrale gebied van St. Servaas geeft misschien mede de verklaring van de bouwwijze der St. Jan: met inwendig geplaatste steunbeeren. De kerk is georiënteerd met een afwijking van 1.5o naar het Noorden. Zij is opgetrokken op een onderbouw van kolenzandsteen en blauwe (Naamsche)Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steen. Tot de hoogte van de plintlijst en, langs vier traveeën van den zuidwand zelfs tot de hoogte van de waterlijst, heeft zij een bekleeding van ruw behakte kolenzandsteen en mergelsteen. De kapel ten Noorden van den toren is van Naamsche steen. Overigens is overal mergelsteen gebruikt,Afb. 177. St. Janskerk. Dwarsdoorsnede.
behalve voor de vrijstaande zuilen, die, met haar kapiteelen en voetstukken, geheel van Naamsche steen zijn. De toren bestaat in zijn onderste geleding uit Naamsche, overigens uit mergelsteen, en draagt nog sporen van de roode beschildering, waarmede hij vroeger (ook blijkens een waterverfteekening van het jaar 1790 in het bezit van den heer Jelinger te Maastricht) bestreken was. Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit: een vierkanten, tot aan de eerste gaanderij door haaks geplaatste beeren geschraagden, westtoren, op welks zuidoosthoek zich een van uit het schip toegankelijke traptoren met gemetselde wenteltrap bevindt en die door een hoogen spitsboog van 3.30 M. wijdte met het schip in gemeenschap staat; een door zuilen in drie beuken gescheiden schip, vijf traveeën diep; een koor van twee traveeën, welks vloer en gewelven hooger liggen dan die van het schip, en dat gesloten is met zeven zijden van een twaalfhoek; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een kapel van twee ondiepe
Afb. 178. St. Janskerk van uit het Noordwesten.
traveeën en gesloten met drie zijden van een achthoek, in het oostelijk verlengde van den noordbeuk; een vertrek voorheen sacristie (nu consistorie) ten Zuiden van het koor en van hieruit te bereiken door een gang in de dikte van den zuidwestelijken sluitingsmuur; een kapel ten Noorden van den toren, welke nu als catechisatiekamer dienst doet; een modern laag gebouwtje (bergplaats) ten Zuiden van den toren. De kapel naast den toren stond vóór de restauratie in verbinding met den noordbeuk en was door een vloer (in 1911 verwijderd) in twee verdiepingen gescheiden. Een hooger aanbouwsel ten Zuiden van den toren is omstreeks 1885 weggenomen. Het gebouw heeft drie ingangen: een in den westmuur van den toren; een, bij de restauratie herstelde, in de meest westelijke travee van den zuidbeuk; een tegenover het dwarspand van St. Servaas (blz. 215). De toren, buitenwerks 10.10 M.Ga naar margenoot+ lang bij 10.13 M. breed en binnenwerks 6.25 M. bij 5.85 M. heeft een hoogte van 56.25 M., gemeten tot den bovenkant der balustrade op de lantaarn en van 70 M. gemeten, tot aan de punt der spits. De lengte der kerk, zonderGa naar margenoot+ den toren, bedraagt 41.56 M., waarvan 14.39 M. voor het koor met den triomfboog; de breedte van het schip met de zijbeuken is ± 16 M., waarvan 8.07 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor het schip, gemiddeld 3 M. voor den zuidbeuk en 3.40 M. voor den noordbeuk, beide gemeten tusschen de zuilen en de (inwendig geplaatste) beeren, terwijl de middellijn der zuilen 0.90 M. beloopt. Het koor meet 8 M. in de breedte. De hoogte van schip en koor bedraagt, gemeten tot den onderkant der sluitsteenen
Afb. 179. Toren der St. Janskerk uit het Noordoosten.
resp. 14.25 M. en 16 M.; en, gemeten tot den nok der daken, resp. 18.50 M. en 25.85 M.; die der zijbeuken 8.45 M. De hier opgegeven hoogtematen zijn, wegens de helling van het terrein, alle gerekend uit den vloer van het schip, die 0.36 M. lager ligt dan die van den toren en 0.48 M. lager dan die van het koor. Ga naar margenoot+ De toren (afb. 178 en 179) bestaat uit drieGa naar margenoot+ vierkante geledingen en een slanke achtkante lantaarn, bekroond door een bij de laatste restauratie aangebracht laag achtkant van kleiner omvang, dat de spits draagt. De beeren, wier plaatsing bij het begin der derde geleding overhoeksch wordt, zijn rijk versierd met, door tootbogen gedekte, vlakke nissen en dunne, van schachtringen voorziene, colonetten en bekroond met pinakels. Onderlangs de derde geleding loopt een balustrade, die echter slechts in het midden van elken wand, vóór de diepe nissen dezer geleding vrij staat. Borstweringen, met moderne pinakels versierd, bekronen ook de derde geleding en de lantaarn. De onderste geleding heeft boven den ingang een hoog spitsboogvenster met eenvoudig geprofileerde dagkanten en is overigens geheel vlak. De tweede geleding heeft in elken wand een versiering van stijlen met maaswerk: drie gekoppelde driedeelige, in een lijst van laat-gothisch profiel gevatte, velden, welker spitsbogen rijkelijk van maaswerk voorzien zijn. Onderaan tusschen de stijlen zijn, behalve in den oostwand, korte muurzuiltjes aangebracht met ten deele vernieuwde kapiteelen, bestemd om beelden te dragen. Van de derde geleding wordt elke wand gebroken door een diepe spitsboognis met rijkgelede dagkanten en een afhangende versiering van boogjes in den top. De achterwand van elke nis is door horizontale lijsten in drie velden verdeeld, waarvan het onderste, geheel vlak, een doorgang bevat ter verbinding van het inwendige met het platform. Het middelste en het bovenste veld, respectievelijk van een en twee galmgaten voorzien, zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door stijlen in drie deelen, elk met een driepasboog gesloten, verdeeld, terwijl het boogveld met maaswerk versierd is. De achtkante lantaarn, gekroond met een balustrade en pinakels op de hoeken en door beeren met puntig toeloopend grondvlak geschraagd, heeft tegen den zuidoostwand een traptoren. Overigens bevindt zich in elkenAfb. 180. St. Janskerk uit het Oosten.
wand een slank open spitsboogvenster, door een horizontale lijst in twee vakken verdeeld (afb. 178 en 179). Aangezien de steunbeeren zichGa naar margenoot+ inwendig bevinden, doen de muren der beuken zich voor als vlakke wanden, alleen gebroken door de driedeelige vensters. De middenschipsmuren hebben, tusschen de eveneens driedeelige bovenlichten, verzwaringen, die slechts weinig vooruitspringen en op de luchtbogen rusten, welke onder de daken der zijbeuken zijn aangebracht. Een doorloopende stootvoeg in den noordmuur, het verspringen van de waterlijst te dezer plaatse en het ontbreken van verband tusschen den westmuur van de catechisatiekamer en dien van den toren, toonen aan, dat het gedeelte ten Noorden van den toren later toegevoegd is. De waterlijst loopt langs den zuidgevel en het koor op dezelfde hoogtedoor, langs de noordelijke kapel en den gevel van den noordbeuk ligt zij ± 0.20 M. lager. De muur van den zuidbeuk (in mindere mate ook die van den noordbeuk) vertoont in de oostelijke travee eene afwijking: van West naar Oost gaande, bemerkt men een knik naar het Zuiden (zie den plattegrond op plaat VII). Deze kapel heeft twee tweedeelige spitsboogvensters in de sluitingswanden enGa naar margenoot+ een laag geplaatst rechthoekig venster met middenstijl in den noordwand. De profileering van het eene venster in de sluiting verloopt in een vlakken dagkant, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl het andere aan de koorzijde een gebeeldhouwd kinderfiguurtje onder den aanzet van den spitsboog heeft. Ga naar margenoot+ De onderbouw van den koorpolygoon bestaat uit een wand van omstreeks 2.20 M. dikte, waaruit de driemaal versneden contreforten oprijzen. Hiertusschen liggen de zeer smalle en hooge tweedeelige spitsboogvensters (afb. 180). Ga naar margenoot+ Van de voormalige sacristie springt de wand iets terug ten opzichte van dien van den zuidbeuk. Zij sluit verder met een schuinen muur bij den koorveelhoek aan. Afb. 181. St. Janskerk. Gebeeldhouwde kraagsteenen (XVB) in den toren.
De venstertraceeringen zijn overal modern. In het koor zijn vijf van de vensters der sluiting, die dichtgemetseld waren, bij de restauratie wederom geopend, evenals eenige der bovenlichten. In het vertrek ten Noorden van den toren is het raam in den westgevel, alsmede het westelijke in den noordgevel, nieuw aangebracht. Ga naar margenoot+ De toren, dien men langs een hardsteenen wenteltrap bestijgt, is over zijn onderste verdieping overkluisd met een mergelsteenen kruisgewelf, welks ribben, gedragen door eenvoudige kraagsteenen, in een ring samenkomen. Onder langs de muren loopt een lage hardsteenen bank, waarboven het wandvlak met een spitsboogarcade versierd is. De tweede verdieping vertoont in haar west-, zuid- en noordwand een rondboognis. Bovenaan, waar de derde geleding eindigt, is een achtdeelig gewelf geslagen, dat den overgang naar het achtkant vormt en waarvan de ribben rusten op kraagsteenen met fraai gebeeldhouwde borstbeelden (XVB). Langs de oostzijde de voorstellingen van een kind met eigenaardige, op een vergiet lijkende, hoofddracht en van een man met een banderol, waarin later het opschrift: Jacob Herts gehakt is (afb. 181); aan de zuidzijde die van een oude vrouw, die de eene hand op een beurs, de andere op een geldpot drukt (afb. 181) en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van een met beide handen in
Afb. 182. Gebeeldhouwde kraagsteen (XVIIIa?) in den toren der St. Janskerk.
den baard grijpenden grijsaard; aan de westzijde het borstbeeld van een oude vrouw, die de handen onder den boezem houdt en dat van een jongen man (?) zonder hoofddeksel; aan de noordzijde tenslotte de voorstelling van een man, zooals die op afb. 181, maar zonder banderol en de kop van een jongen man, waarvan de behandeling echter aan een later tijd dan XVB doet denken; deze is misschien XVIIIa (vgl. de aanhaling uit het bestek van 1713 op blz. 226 en afb. 182). Ook in de lantaarn bevinden zich, onder de op manshoogte eindigende hoekzuiltjes, consoles, die met gebeeldhouwde, thans zeer verweerde, koppen versierd zijn. Het schip en de beuken (afb. 184 en 185), overdekt met kruisgewelven op geprofileerde ribben en gordelbogen, zijn onderling verbonden door hardsteenen zuilen met van rond tot achtkant overgaande, met bladwerk versierde kapiteelen van het gewone Limburgsche type (‘Maaskapiteelen’). Op Afb. 183. Kapiteel van den muurzuil tegen den triomfboog.
deze kapiteelen rusten de rijkgeprofileerde scheibogen en de gordelbogen der zijbeuken niet onmiddellijk, maar door tusschenkomst van achtkantige voetstukken (vgl. afb. 184 en 185). De halve zuilen tegen den triomfboog, die aan weerszijden den meest oostelijken scheiboog dragen, zijn wat hun bovendeel en kapiteel betreft, niet van Naamsche steen, maar van mergel. Deze kapiteelen hebben ook niet het Limburgsche, maar het meer algemeene bladkranstype (afb. 183). Boven de scheibogen loopt een geprofileerde horizontale lijst en hierop staat, in elke travee een drieledig spitsboogvenster, waarvan het benedendeel blind, de kop van (vernieuwde) traceeringen voorzien is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 184. St. Janskerk inwendig naar het Oosten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 185. St. Janskerk inwendig naar het Westen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 186. Kraagsteen in den N.W. hoek van het koor.
De gewelfribben van het middenschip komen neder op schalken, die gedragen worden door de kapiteelen der zuilen en ook zelve, even boven de juist genoemde horizontale lijst, welke zij doorsnijden, voorzien zijn van eenvoudige kapiteelen. Tegen de steunbeeren, die, naar reeds werd opgemerkt, binnenwaarts staan en die door muurbogen onderling zijn verbonden, zijn schalken aangebracht, op wier kapiteelen de gewelfribben der zijbeuken neerkomen. Ook het koor, de kapel ten Noorden, en de voormaligeGa naar margenoot+ sacristie ten Zuiden, zijn met kruisribgewelven gedekt. In het koor zijn de ribben doorgetrokken als colonnetten, die ter hoogte van de vensterdorpels op voetingen rusten, welke weer gedragen worden door kraagsteenen met gebeeldhouwde en sporen van polychromie vertoonende voorstellingenGa naar voetnoot1): de twaalf Apostelen met spreukbanden, waarop de artikelen van het ‘Credo’ (afb. 186 en 187). Een lage steenen zitbank loopt onder langs de wanden van het koor (vgl. afb. 177). In den zuidelijken sluitingswand geeft een poortje met hardsteenen omlijsting, en een door twee gebeeldhouwde koppen gedragen latei, toegang tot een in de dikte van dien wand uitgespaarde gang, welke naar de voormalige sacristie leidt. In de kapel ten Noorden zijn de sluitsteenen gebeeldhouwd: een rozet en twee koppen. Tien fraaibewerkte kraagsteenen,Afb. 187. St. Janskerk. Kraagsteen in de koorsluiting.
waarvan vijf met figuraal beeldhouwwerk (een met den H. Petrus(?), twee met een bisschop, een met een engel en een met een vrouw in de kleedij van ± 1450) bevinden zich in deze kapel, waar zij de langs den wand doorgetrokken ribben dragen (afb. 188 en 189). Aan den noordkant dezer kapel is boven een kleine nis en onder een geprofileerde lijst een steen gemetseld met het volgende, in gothische letters gebeitelde, opschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
·:· anno · dni mo · cccco · xiiii · in
Afb. 188. St. Janskerk. De kapel inwendig naar het Oosten.
vigilia · pasche/fuit · p̄mo · positus · hic · fons · vite. Boven de gewelven der zijbeuken enGa naar margenoot+ verborgen onder de daken hiervan zijn, bij wijze van luchtbogen, bogen van geringe klimming geslagen, opgaande van de inwendige steunbeeren. De kerk heeft een bekapping van leienGa naar margenoot+ zadeldaken over het schip en het koor, overigens van lessenaarsdaken; boven de zijbeuken, worden deze door de ruggen der juist beschreven luchtbogen gedragen. Uit de schriftelijke documenten blijkt hetGa naar margenoot+ bestaan der volgende altaren. In 1137 vinden we een altaar van O.L. Vrouw vermeld (doppler, St. Servaas, no. 782); in 1385 altaren van de H. Maagd, de H. Elisabeth, de H. Maria Magdalena en de elfduizend Maagden, 1e stichting (t.z. pl. no. 881); in 1404 ook een altaar van de H. Anna (t.z. pl. no. 1068). In 1529 stichtte, volgens pluygmekers (Apotheca Servatiana, sub voce St. Johannis.... parochia, fo 202) Petrus Sprewarts († 14-iii-1529; vgl. doppler, nr. 1716, noot), kanunnik van St. Servaas, een altaar ter eere van den Zaligmaker, dat vermoedelijk gestaan heeft tegen de zuidoostelijke zuil, waarop een schilderij met den Salvator gevonden is (vgl. afb. 190). Een schepenbrief van 1476 (t.z. pl. no. 1568) maakt gewag van de overdracht eener erfrente ‘in name ende als cappellain Clutz Capellen 2de fundatie’. Een beneficie ter eere van de H.H. Petrus en Paulus bestond in de XVIde eeuw (t.z. pl. no. 1766, noot 1). Afb. 189. Kraagsteen in de kapel.
Bouwgeschiedenis. Het oudste deel der kerk moet, te oordeelen naar den ingang in den noordelijken beuk, uit het begin der veertiende eeuw dagteekenen. Hierop wijst ook het primitieve stelsel der onder de zijbeukdaken verholen spanbogen, waarop de contreforten van den hoogen luchtbeuk rusten. Uit dien tijd is eveneens de onderbouw van den toren. Na den storm van 1373 is men begonnen den toren te herbouwen, in rijker trant, overeenstemmend met den grootscher aanleg, dien men de kerk wilde geven. Vervolgens is men, omstreeks het midden der vijftiende eeuw, ertoe overgegaan een nieuw koor en twee nieuwe kapellen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een in 't verlengde van den noordbeuk, en een in het verlengde van den zuidbeuk, te bouwen. De aansluiting van dit koor bij het bestaande schip bracht moeielijkheden mede, die zich verraden in het onregelmatig beloop van de muren, in het bijzonder van den zuidmuur (zie blz. 219). De halvezuilen, die aan de zijde van den triomfboog de meest oostelijke scheibogen dragen, behooren, blijkens hun anders gevormde kapiteelen, tot den nieuwen koorbouw. Het aanvankelijke plan het schip vervolgens op één hoogte te brengen met die van het koor - welk plan oorspronkelijk bestaan moet hebben, gelijk een spitsboog (de toekomstige triomfboog) in den scheidsmuur tusschen koor en schip aantoont - is niet tot uitvoering gekomen. Afb. 190. St. Janskerk. Schildering tegen de zuidoostelijke zuil.
De toren is in de tweede helft der vijftiende eeuw voltooid. Ga naar margenoot+ In 1713 hebben aanzienlijke herstellingen plaats gevonden. Uit het ten gemeente-archieve bewaarde bestek blijkt, dat Gilles Doyen hierbij de leiding had. Bij deze gelegenheid bracht men den hoofdingang in den noordelijken sluitingswand van de kapel ten Noorden van het koor aan, waardoor deze kapel, die van den noordbeuk door een muur afgescheiden werd, als een portaal dienst kon doen, vanwaar men de kerk door een in den noordwand van het koor ingebroken toegang bereikte. De ingang tegenover het dwarspand van St. Servaas werd in 1713 dichtgemetseld. Van belang, ook uit een algemeen oogpunt, is de inhoud van art. IV van het bestek van 1713, dat den aannemer verplicht geen versierende onderdeelen af te breken ‘of sal alvorens eenige diergelijcke ornamenten cieraden hebben volmaeckt nae de reets staende figuren en cieraden, omdat den Toorn voors. gemaeckt synde hetselfde fatsoen heeft gelyck die nieuw synde is geweest’. bachiene zegt (blz. 908), dat de kerk en de toren in 1774 ‘op kosten van den Staat, zeer vernieuwd geworden’ zijn. Verder zijn in 1844 inwendig aanmerkelijke herstellingen uitgevoerd en is de toren, luidens een geverfd opschrift in de tweede geleding (inwendig) aangebracht, in 1822 hersteld en opgeverfd onder leiding van den bouwmeester l. sanders. Na belangrijke stormschade is, te beginnen met het jaar 1877 en tot het jaar 1885, de toren gerestaureerd onder leiding van Dr. p.j.h. cuypers, terwijl de kerk van 1909-1912 door den architect w. sprenger werd hersteld. Blijkens een foto, vóór de laatste herstelling vervaardigd, waren zoowel de ruimten beneden tusschen de nissen der derde geleding en het middendeel der borstwering als de omgang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boven die geleding afgedekt met leien daken. De laatstgenoemde afdekking zette zich binnen de lantaarn voort en vormde zoo een puntdak over het zwaarder deel van den toren. van hejilerhoff constateerde, dat het platform onder de lantaarn ‘en pente et avec écouloirs’ aangelegd was. Deze afdekkingen zijn bij de restauratie verwijderd. Het lage achtkant met frontalen en spits was vóór de laatste restauratie niet aanwezig; boven de lantaarn rees, omgeven door de balustrade, onmiddellijk de spits omhoog. Afb. 191. Details der St. Janskerk.
Ook de spitsen der beide traptorens zijn vernieuwd, evenals een deel der versierende, van schachtringen voorziene, colonnetten. Afb. 192. Preekstoel en doopvont.
De kerk bezit:Ga naar margenoot+ Een doopvont (XIXa) van zwart en wit marmer op ballustervormigen voet (vgl. afb. 192); Een eikenhouten preekstoel met trap in den stijl van Lodewijk XVI (afb. 192); Een koperen predikantslezenaar (XVIIB); Een koperen voorzangerslezenaar (XVIIB), versierd met den leeuw van Holland.
1. Tegen den noordmuur van het koor bevindtGa naar margenoot+ zich het grafmonument in zwart en wit marmer van vrouwe Jacob Cabeliaeu - de Gryse. Het bestaat uit een nis in een omlijsting, waarop te weerszijde twee Jonische pilasters, welke een hoofdgestel met drie hoekig fronton dragen waarvan het veld is versierd met een dubbele draperie. Tegen elk der pilasters zijn, opgehangen aan gestrikte linten, acht gebeeldhouwde kwartierwapens aangebracht, n.l.: Cabeliaev, Marre, Leyens, Massseme, Saingenois, La dvese, Wtenhove, Kerchove ghē van̄ Varent; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Rovere, Haerlaer, Oey, Ghent, Bochoven, Borsele, Nyevroy, Suylen; De Gryse, Heynckart, van der Noot, van der Aa, vanden Ryne, Dailly ghē van Syneg, Nassav, van Borgneval; De Hinoiossa, Alemonde van Stryen, Zymeenes de Lion, van de Werve, Al Malle, Eeversdick, Ayala, en Spick vā Kifhoeick. Afb. 193. St. Janskerk. Grafmonument in het koor.
Tegen den achtergrond der nis ziet men het alliantiewapen der overledene met helmkleed, schildhouders enz. en met ridderemblemen. Hieronder een plaat met het volgende opschrift: ‘Gedeinck-steen ter altht dverende gedachtenisse vande wel eedele/Gheborenevrov Mee vrov Margarita Elisabet dochter vanden wel/Eedelen ioncheer Ioan de Gryse in syn leven Heer van Corbais snylabaise / ende in zandtvoorde etc. hoochbailliv vanden lande vanden Vryen. de alderlaeste / van dien naem. starf den xii Decembis xvic lviii die huysvrov was vanden/wel Eedelen Geboren ioncheer Iacob soon vanden wel Eedelen ioncheer Ian/Cabeliaev schiltknape in syn leven Heer vander kersse etc. capiteyn van een compagnie’. Op de voetstukken onder de pilasters aan weerszijden twee gekruiste doodsbeenderen en hiertusschen in een langwerpige nis een skelet op doodenmat uitgestrekt, waaronder het opschrift: ‘memento mori’. Vermoedelijk heeft zich in het benedendeel van de nis oorspronkelijk het beeld van de overledene bevonden. Twee witmarmeren leeuwen, die oorspronkelijk de voetstukken ondersteunden, zijn thans naast het monument geplaatst. Vóór het monument ligt in den vloer een steen (2.85 × 1.55 M.) met de wapens van Cabeliaeu en de Gryse, een lettervlechting, vermoedelijk B.A.O.M., onder een kroon, en het opschrift: Begraefenisse voor den Wel/Eedele ghebooren Heer/Jacob Cabeliaev etc. ende/de Weleedele gheboorene/vrov Margareta Elisabet de/Gryse etc. echtelvyden. 2. In denzelfden koorwand: de grafsteen van Robert van Ittersum, een gepolijste toetssteenen plaat, langs den rand ingelegd met stukken grijs en rood marmer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het midden bevindt zich het wapen van Ittersum en hieronder het opschrift: D.O.M.Langs de opstaande zijden zijn de tweemaal acht kwartierwapens uitgehouwen, nl.: Ittersvm, Sloet, Mulert, Vos Van Steenwyck, Cortryck, Appeltoern, Appeltoern, Afb. 194. St. Janskerk. Grafsteen in het koor.
Isselmviden, en Rechteren, Monster, Cloester, Onsta, Cock Van Opinen, Selbach, Vos Van Steenwyck, Camphvisen.
In de kerk bevinden zich verder talrijke grafzerken,Ga naar margenoot+ waarvan hier worden vermeld:
In het schip, voor zoover niet door een vloer gedekt: 1. Van de oudste zijn thans nog slechts twee fragmenten (XIV) bewaard, waarop ten deele de figuur zichtbaar is van een geharnast ridder onder een gothische architectuur. Het Latijnsche opschrift is geheel onleesbaar. 2. Een zerk, lang 2.06 M., breed 1.13 M., met opschrift in gothische minuskels: † anno a nativitate dnī mcccliiii · in · die · bti mychaelis · archangeli · obht eimo(?) de · Sitert cui, aiâ... in pace amen.
In den noordbeuk: 3. Twee fragmenten van een zerk; van het opschrift in gothische minuskels is behouden: In · den · Joer · nader · gebort/ons · heren · ihesu · cristi · dou · [m]en · screif · M · c · c · c · lxxviii · des · anderen · daigs/noe des h[eil]gen krsdach/starf · stas · hallekars · en.... In de hoeken het wapen: een schuinbalk beladen met een barensteel van drie hangers. 4. Bij den preekstoel en ten deele bedekt door den hierom gelegden vloer een fraai gebeeldhouwde zerk (XVI), lang 1.05 M., breed 0.86 M. In de bovenhoeken zijn de zinnebeelden der Evangelisten zichtbaar, in het middenveld een gedeelte van een geslachtswapen, dat een slangenkruis vertoont, een helm met twee uitkomende slangen en dekkleeden.
In het koor: 5. Een zerk, lang 2.57 M., breed 1.45 M., in de hoeken versierd met vierpassen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin een geslachtswapen: bezaaid met schelpen, en een hartschild, bevat het volgend randschrift in gothische minuskels: Anno · dnī · Mo. CCCC. XI · die · nona/mensis · iuny · obiit · iohēs · de · bynsenrode alias · de · here · armiger et scha/bino · traiecten̄ · qui in etate xli · annorū · exiliens · sanctu · sepulchrum · in · iherusalem · visitavit · orate · pro · eo. Deze steen werd later (XVI) herbruikt; twee wapenschilden onder een helm zijn geplaatst binnen een banderol, waarvan alleen nog leesbaar is: (li)gt Begraven Peeter... gestorven...; de wapens zijn:Afb. 195. St. Janskerk. Grafzerk op het koor.
gedeeld, in de bovenhelft drie palen; het ander heeft vijf smalle dwarsbalken. 6. Een zerk, lang 2.02 M., breed 1.18 M., welke in fraaie gothische minuskels het volgend opschrift vermeldt: geriet breiels wert indē keiser/kercmeister strf ao xiiiic lxxvii. 7. Een fraaie gothische zerk lang 1.80 M., breed 1.30 M., draagt op de hoeken de symbolen der Evangelisten en in het midden, in een versierden vierpas, een wapen: drie koeken (2 en 1); helmteeken: een der koeken. Het randschrift in gothische minuskels luidt: Hir · is · begraūe Katrȳ/vā · gāgelt · sterff · an̄o xvc · xliiii · dē · i · dacii/Junii · huisf · h̄ · lambrecht/vā · gāgelt schepē Tr(i)echt · ēn̄ · kircmeister / deser kirckē. (afb. 195). 8. Een zerk, lang 2.13 M., breed 1.42 M., bevat in een cirkel een afgesleten wapen met helm en dekkleeden; het helmteeken is niet meer te onderscheiden; het schild is beladen met een schuinbalk met drie rozen (?). Het randschrift, dat om de wapenafbeelding stond, is afgekapt en boven aan de steen werd het navolgend opschrift aangebracht: Hier ligt begraeven iohan Schell/commissaris in senen leven van/Ha Ho in Brabant gestorven den/2 ivny 1613. 9. Een zerk, lang 2.25 M., breed 1.20 M. met een gebeeldhouwd wapen: doorsneden: A, gedeeld: boven een schaap, onder drie klaverblaadjes (2 en 1); B, drie rietbloemen (?) (2 en 1). Het opschrift luidt: Hier ligt begraven . den . eersamen/Yan Ghysen . schepen . van . deer stadt/Maestrich . e . starf . 1623 . 13 . xbre/ende Maria Macks . syne Huysvrouwe/starf 1650 2 marty. 10. Een zerk, lang 2.01 M., breed 1.01 M., van een officier in Spaanschen dienst, bevat zijn uitgehouwen geslachtswapen onder een kroon met paarlen; het schild is gevierendeeld, II en III voorzien van een frijnslag, als ware sinopel aangegeven. Het opschrift luidt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hie ist begrabē der Hoch/Edelgeborne Hr Servativs/von Rossow aus der Chvr/Brandenbvrch der altē/marck Ihrer Kon May von/Hispanien Oberster Leut/vinter dem Loblichē Capel/lischen Regiment zv Ross Starf/zv thun in Lottringē dē 24/novemb ao 1653. 11. Een zerk, lang 2.95 M., breed 1.68 M., geeft onder een helm met een vogel tot helmteeken twee wapenschilden; het eene: gevierendeeld: I en (?) IV, drie merletten (2 en 1); II en III, drie linker schuinbalken. Het ruitschild is erg afgesleten; het was ook gevierendeeld en er valt waarschijnlijk alleen te onderscheiden: I een doorstoken hart, IV een kruis. Een cartouche bevat het navolgend opschrift: .... s 1654 is gestorven in den/Heer de Heere Herm. Reinst [tot] zy.../.... Schepen vā/wegen [de Hoo]g Mog HH State Gen̄/Veree Neder Lande. Rentm. gen̄ van de/Dōmeinē van zijn Hoog de H Prinse [va]n/Orangiē int Lant van Luxemborche. Lager staat: 2 Timoth: 4:7. Ick hebbe den Goeden Strydt Ghestreed̄ Ick/hebbe den Loop ge-yndicht Ick hebbe het/geloof behovden Voo(rt)s is m(y) wegh gelecht/de kroon d... 12. Een zerk, lang 3 M., breed 1.69 M., bevat in hoog relief in een cartouche de wapens van Till en van Randwijck, elk gedekt met een kroon van negen parelen, langs elk der lange zijden acht kwartierwapens, en in het midden onder de cartouche het volgend opschrift: Hier leggen Begraven/den Hoog Eedel Gebooren Heer/Wilhelm van Til van Tiltenhaef in siin/Leeven Drossard der Landen van/Valekenb(er)g (en) de Daelhem, Capitein van/Een Compagn(ie) te voet ten dienste van/Har(e H)oog (M)oog Overleeden den 14 ianvuri / 1655..... row..... van Randwyck syn hvis / vro..... Langs de eene zijde: van Till, Spanerbock, Randtvick, Diepenbrock, Mefert, Horst, Foort en Holtmolen; langs de andere: Randvick, Bockho(ltz),... he, Horst, (M)vns[ter], S.. ell.. ck, Sandtwylich, Prick. 13. Een zerk, lang 3.02 M., breed 1.60 M., met in zwaar relief twee wapens, door koorden verbonden, onder een helm met een moor tusschen een vlucht tot helmteeken. Het manlijk wapenschild bestaat uit een keper vergezeld van drie (2 en 1) kannen; het ruitschild is gedeeld; boven: een loopende leeuw, beneden: een fontein (vgl. hierna blz. 233 bij het zilverwerk). Het opschrift luidt: Hier Leyd Begraven/D'Heere . Daniel . Buirette/Den Ouden . gestorven . adi / 8 (?) September. Ao 1659. De zerk is gespleten. 14. Een rijk bewerkte zerk, lang 1.99 M., breed 1.12 M. (ten deele door een kachel bedekt), vertoont twee geslachtswapens onder een helm met dekkleeden en een visch tot helmteeken. Het manlijk schild vertoont drie visschen (één paalsgewijze, de andere twee volgens een St. Andrieskruis geplaatst), terwijl het ruitschild doorsneden is: A, drie klaverblaadjes (2 en 1); B, drie vogels (2 en 1). Het opschrift luidt: Hier liggen begraven/de eersamen gevrt Salms/peymeester ende schepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezer stadt / Starf den 7 ianvary Ao 1660 / Maria Nys syne huysvrovwe / Starf den 5 December 1663 / Ende / De Achtbaere Lvdovic̄ Loyens / Schepen (ende secretaris)Ga naar voetnoot1) / deser stadt (starf) den / 4 ivny 1667 (Maria) Salms / syne huysvrovwe stāf den/..... Lager staat: Bidt Godt voor die zielen. 15. Een zerk, lang 2.55 M., breed 1.43 M., bevat een geslachtswapen met aanzienden helm, helmkroon, doch zonder helmteeken en versieringen met maskarons en festoenen. Het schild is beladen met twee dubbel gekanteelde dwarsbalken. Het opschrift luidt: Hier leid Begraven den Hier/Mathys van dallem in syn levē/Schepē der stadt Mastriet / Sterf den 13 April An̄o 1664 / met syn huysvrowe Joefvro / Elisabet Coermans sterf / den 29 april an̄o 1649. 16. Een zerk, lang 2.15 M., breed 1.16 M., met twee door koorden verbonden geslachtswapens; het manlijk schild: van vair, met een vrijkwartier met een dwarsbalk, waarop drie eendjes (?); het ovale vrouwelijke schild beladen met drie vlammen (2 en 1). Het opschrift luidt: Her lic(ht begra)ven Wilhel/mvs Capovns in syn leven / [schepen] deser stadt starf / den 15 Meert 1676 / Ende ida van werm syne / hvysvrowe starf 13 May 1662. Onder aan staat: Bidt Godt voor de sielen. 17. Een zerk, lang 2.05 M., breed 1.40 M., met twee wapens onder een met een helmkroon gedekten aanzienden helm; het manlijk schild is doorsneden: rechts een klimmende leeuw, links een kan (met buik, voet, oor en deksel; het oor tegen de deelingslijn); het ovale vrouwelijke schild met twee palen en een barensteel van drie hangers. In een cartouche staat het volgend opschrift: D H isaac van Slype / Lvyt. Stadthovder vooght ende / ontfanger des landts van / valckenborch is gestorven / den 19 febry 1689 / Ende / i m̄ f̄. maria van hillensberch / syn hvisvrov obiit den / xxvii febrvarii mdclxxxii. Verder de volgende kwartieren: slipe, lennep, v. der walle, schriech en hillensberch, slych, hevsch, belven.18. Tot de XVIIe eeuw behoort mede een zerk, lang 2.42 M., breed 1.46 M. met een ruitschild, beladen met 4 dwarsbalken. Het schild is gedekt door een parelkroon en omgeven door een krans van laurierbladeren. De cartouche bevat geen opschrift. Ter zijde zijn de 8 kwartierwapens in hoogrelief aangebracht, te weten: De Qvade, van der Ley, Gansenebgen. Tengnegel en van Gemen. Verder Rietraet, Belgens, Alards en Ponts. Ga naar margenoot+ In de kapel bevindt zich, in een contrefort tegen het koor gemetseld, een steen met het volgende opschrift in gothische letters: ‘Hyr lickt begrauē her dirick | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vā gel/lick ridder gewest het te jherusalem te/roemen sīt jacop ons lief vrou te lau/retē. meer ander heilger plachē fūdator/vā drij missē in dies capel sterf ao xvc/xxx jndē april ix dage en̄ sȳ moder/jōffer elisabet lamboi ao xvc/v iiii dag dsember’. Hieronder de wapens van van Gellick en Lamboy. Voor de meer uitvoerige beschrijving van alle grafsteenen zie meergenoemd opstel over de Maastrichtsche Grafsteenen in Public. LXV (1929) e.v. De zuidelijke koorwand en de aansluitende zijde van het koorpolygoon zijn versierdGa naar margenoot+ met drie voorstellingen van het Lam Gods met kruisvaan en spreuklint, waarop: ‘Ecce Agnus Dei’. Boven den ingang naar de consistoriekamer bevindt zich slechts een geschilderde banderol met deze zelfde woorden. Een voorstelling (XVIA) van den Salvator is geschilderd op de meest oostelijke zuil aan de zuidzijde van het schip (vgl. blz. 225 en afb. 192). Ten slotte zijn ook overblijfselen van schilderingen in de gewelfschelpen en tegen den oostwand van den toren ontbloot. Een groote ronde schaal, glad met eenvoudig geprofileerden rand en onder opGa naar margenoot+ den rand het opschrift (cursief): Geschenk van Maria Elisabeth Boomhouer Wede Theodorus van Oversteegh 20 Augustus 1720. Merken: Maastricht, M.D.G. in schild waarboven kroon en... (rozet met kruis?). Middellijn 0.39 M. Twee kleine ronde schalen met gegraveerd alliantiewapen en opschrift: Elisabet Hildewier wed. van Jan Ghijsen Den 29 Decemb. 1713. Twee ovale wapenschilden, het eene met het wapen Ghysen (vgl. grafzerk nr. 9, blz. 230), het andere gelijkend op het ruitschild, beschreven op blz. 231, bij nr. 13. Merken: Maastricht, D.B. en rozet met kruis (?). Middellijn 0.277 M. Vier Avondmaalsbekers (een met gegraveerden wijnrank) met een ovaal medaillon, waarbinnen twee ineengestrengelde handen, die een palmtak houden. Om het medaillon in Romeinsche hoofdletters: ‘tot op Christi toekomste’. Hierboven: 1650 en eronder: 1843. Onder den voet M G E S 1841. Merken: gehelmde kop, 2/w in een zespuntige ster, RN met een eendje(?) eronder, K in een cirkel, een loopende leeuw. Hoog: 0.15 M. De beker met den wijnrank heeft als merken: een passer met ER, Minerva-kop en E. Een wijnkan met dezelfde graveering als op de bekers, doch om het medaillon: ‘tot op de wederkomst van Christus Ao 1837’. Op den voet: ‘geschenk van eenige leden der gemeente 1837’. Merken: twee gekruiste palmtakken met daartusschen 2/w in zespuntige ster, N, een gesloten hand. In den toren hangen twee klokken. De grootste draagt het opschrift: Soli DeoGa naar margenoot+ gloria Abraham Heldewier Johannes Ghijsen - Johannes Everharts Nicolaus Breuls aediles - Johannes et Josephus Plumere me fuderunt Ao 1687’. De kleinste klok is van dezelfde gieters (zie Maasgouw 1888, blz. 7). In de catechisatie en consistorie-kamers bevinden zich twaalf eiken stoelen enGa naar margenoot+ een kast in den stijl van Lodewijk XV. E.J.H. en v.N. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Breedestraat en Achter de comedie 2 en 4. De voormalige Jezuietenkerk en -klooster, thans Schouwburg en particuliere woningen.Ga naar margenoot+ joseph braun, s.j. Die belgische Jesuitenkirchen (Freiburg i.B. 1907) blz. 181-186. - p. albers, s.j. De oude Jezuïetenkerk op de Breedestraat te Maastricht, in Public. LVIII (1922).Ga naar margenoot+ Teekeningen van soiron, ten Rijksarchieve te Maastricht; alex. schaepkens, litho in monuments de Maestricht, dl. III. Ga naar margenoot+ Tegen het toenemen der Hervorming was de bisschop van Luik, Gerard van Groesbeek, er op bedacht eenige Jezuïeten naar Maastricht te doen overkomen. De rector van het college te Keulen zond daarop P. Henricus Dionysius († 1571) naar Maastricht, welke zich Afb. 196. Plattegrond der voormalige Jezuïetenkerk.
met eenige gezellen in de Lenculenstraat vestigde. Het verzoek van eenige Maastrichtsche burgers, in 1573 tot Paus Gregorius XIII gericht, om een college der Societeit te verkrijgen, had ten gevolge, dat in het begin van 1574 P. Joannes Jacobs (van Asten) naar Maastricht werd gezonden om de stichting van een college voor te bereiden. Den 28-vi-1575 werd het College geopend aan de Breedestraat. Tegenover de oude kapel van Sint Vincentius, ter plaatse van de voorm. Wolwaag (vgl. hiervoren blz. 146), werd een kapel opgericht, die den 2-11-1580 werd gewijd. In 1587 worden giften in geld en in blokken Sichemer mergel vermeld voor den bouw van een groote, aan de Wolfstraat ontworpen kerk. Ten slotte werd dit plan verlaten en zou aan de drukker bezochte Breedestraat het kerkgebouw worden opgetrokken. Den 29-v-1590 werd de eerste steen gelegd, maar ook thans kwam men niet verder en bleef het bij het leggen der fundeeringen. Het beschikbare terrein was waarschijnlijk nog niet toereikend; men beraamde den bouw eener kerk aan de Heggenstraat, totdat het verwerven van eenige huizen op het einde van de eeuw het mogelijk maakte het plan weer op te nemen, waarvan de uitvoering niet verder gekomen was dan het leggen der fundeeringen. In den herfst van het jaar 1598 was de leekebroeder Petrus Huyssens naar het klooster te Maastricht overgeplaatst; ‘zijn eerste kerk bouwde hij te Maastricht, waar hij gedurende 15 jaren (1598-1613) woonachtig was’ (albers, blz. 134). De aankoop van een huis, een toelage en de schenking van bouwmateriaal van stadswege, van blokken mergel uit de steengroeven van Sichen en Heez door het Kapittel van St. Servaas, maakten het mogelijk tot den bouw over te gaan. De eerste-steenlegging geschiedde den 30-vii-1606 door Ambrosius Spinola. Van 1606-1609 schoot het werk goed op, maar werd daarop gedurende twee jaar gestaakt. Als een der oorzaken noemt Pater albers de door het Spaansche leger verrichte spandiensten, welke later ontbraken (blz. 136); intusschen werd ook de bouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het klooster onderhanden genomen. In het midden van 't jaar 1611 werd het werk hervat onder het rectoraat van Pater Nicolaus Romaeus, in 1610 te Maastricht aangesteld. De stad schonk ten jare 1613 een gift van 1000 gulden voor het gewelf, in 1614 voor het groote venster in de façade 300 gulden, en de raad besloot bovendien d.d. 7-iv-1614 zorg te dragen voor het plaveien van het voorplein, dat zijn ontstaan te danken had aan de slooping van het vroeger reeds aangekochte huis van burgemeester Groteclaes (albers, blz. 135 en 137). Onder P. Romaeus' opvolger P. Jacobus van Dijck werd de kerk eindelijk den 27-vii-1614 geconsacreerd. Zoo was ten slotte de kerk tot stand gekomen, waarvan Ph. de Hurges, die een jaar later Maastricht bezocht, den lof zingt (michelant, blz. 343). Van het beschilderde houten gewelf zegt hij: ‘vous voyez une voute lambrisée de bois et par carreaux, en chascun desquels est peinte de vifves couleurs l'image de quelque saint; et les entre-deux sont agencez de fleurettes en champ d'or et d'azur’. Midden-XVIII werd het waarschijnlijk vervangen door het thans nog gedeeltelijk aanwezige tongewelf in stucwerk (Lodewijk XV). Het zoogenaamde verraad van 1638 bracht niet alleen den dood aan eenige Paters, maar had de verbanning der kloosterlingen uit de stad tengevolge; hun kerk werd het volgend jaar aan de ‘walse gereformeerde gemeynte’ gegeven (Annales II, blz. 128); de kroniek van gulpen vermeldt op het jaar 1642: den 12 Januari preekten de Fransche Calvinisten voor het eerst in de Jezuretenkerk. Na de verovering der stad door de Franschen werden de kloosterlingen in het bezit der kerk hersteld; zij werd hun den 5-vii-1673 door den kardinaal de Bouillon teruggegeven (Kroniek van gulpen)Ga naar voetnoot1). Honderd jaren van bloei volgden, maar in 1773 werd de Societeit van Jezus opgeheven, en op Zondag 24 Augustus had de laatste dienst plaats. In 1786 kreeg de verlaten kerk een geheel andere bestemming; zij werd tot schouwburg ingericht. De vier zaaltjes langs de zuidzijde der kerk zijn in den stijl van dien tijd uitgedost gelijk ook de kleine Redoute-zaal. De toren, die aan den noordwesthoek was uitgebouwd, ‘un beau clocher en l'une des extrémités...’, zooals Ph. de Hurges in zijn reisboek opteekende, werd gesloopt. In XIX werd de theaterzaal opnieuw ingericht, een gebouw aan de oostzijde der voormalige kerk toegevoegd en hierin o.a. de foyer ondergebracht. In 1852 keerden de Jezuïeten terug en vestigden zich aan de Tongersche straat (vgl. blz. 241). A. De voormalige KERK bestond uit een eenbeukig schip met eenGa naar margenoot+ zeer weinig uitspringend dwarspand; de geheele breedte van de oostzijde werd ingenomen door de plaatsing van het hoofdaltaar en twee zijaltaren inGa naar margenoot+ rechthoekige (?) koren; zij is georiënteerd met 2o noordelijke afwijking (vgl. afb. 196 en 197). Het gebouw is opgetrokken in Sichener mergel op een zwaren plint van NaamscheGa naar margenoot+ steen. De lengte binnenwerks tot het voorm. koor bedraagt 32.35 M., de breedte in deGa naar margenoot+ eerste twee traveeën 14.45 M., in de twee volgende 14.70 M. en in het dwarspand 17 M. De voorgevel is door vier pilasters in drie traveeën verdeeld; deze pilasters zijnGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 197. Voormalige Jezuïetenkerk. Plattegrond en opstand van de koorzijde naar een teekening van soiron ten Rijksarchieve te Maastricht (kaarten en plannen, nr. 3661).
gedekt met Ionische kapiteelen, en dragen een zware kroonlijst met kussenvormigen impost. De spitsboogvensters in de buitenste traveeën zijn dichtgemetseld en later voorzien van een ronde lichtopening en een medaillon er onder; dat aan de noordzijde met het jaartal 1612, dat aan de zuidzijde met 1869. Boven deze rij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van vensters bevonden
Afb. 198. Voormalige Jezuïetenkerk. De voorgevel.
zich drie nissenGa naar voetnoot1), die thans zijn dichtgemetseld. De top wordt door twee pilasters met Corinthisch kapiteel verdeeld; zij dragen een kroonlijst op gebeeldhouwde consoles, waarboven, blijkens een litho van a. schaepkensGa naar voetnoot2), een attiek met inen uitgezwenkte zijstukken aanwezig was; bij een restauratie (1869?) werd het hooge zadeldak door het tegenwoordige vervangen. Naast de pilastersbevond zich aan noorden zuidzijde een (thans gedicht) ovaal venster (afb. 198). In de zijgevels waren tusschen de pilasters hoogespitsboogvensters aangebracht; deze zijn gedicht en later van ronde vensters voorzien. Aan de noordzijde sloot het kloostergebouw aan; na de afbraak van een gedeelte ervan om een straat te verkrijgen, werden in de baksteenen vulling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede ronde vensters aangebracht. Aan de oostzijde is in 1879 een modern gebouw toegevoegd, zoodat van den oorspronkelijken sluitwand niets meer te zien isGa naar voetnoot1).Ga naar margenoot+ Van het oude kerkinterieur is slechts weinig over. Uit afbeelding 199 blijkt de indeeling van het schip: pilasters met schalken, een geprofileerde kroonlijst met triglyphen; de zoldering in gipswerk, die in doorsnede den vorm van een ellips heeft, is versierd met een schelpornament (Lodewijk XV); dit stucwerk verving de oorspronkelijke zoldering, waarvan ph. de hurges eene beschrijving gaf (vgl. hiervoren blz. 235). Van dit stuc zijn slechts fragmenten overgebleven boven
Afb. 199. Voormalige Jezuïetenkerk van binnen, naar een teekening van soiron ten Rijksarchieve te Maastricht (kaarten en plannen nr. 3661).
de zoldering van de kleine Redoutezaal en in den zuidwesthoek van het gebouw. Het gewelf is voor een gedeelte bewaard gebleven boven het tooneel, terwijl het later boven de schouwburgzaal aangebracht stucgewelf het overige aan het oog onttrekt. De noordgevel van het dwarspand had ter plaatse van het ronde venster op afb. 199 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een spitsbogig, dat eindigde met de kroonlijst; hieronder, wegens de aansluiting bij den noordelijk aangrenzenden kloostervleugel, was de voortzetting van het venster op den muur geschilderd; overblijfsels dier schildering zijn boven de zoldering van de kleine Redoutezaal nog zichtbaar en geven een doorkijk op een blauw-grijzen hemel en beneden op een lichte galerij met balusters, in den geest, zooals de vensters ook opgevat zullen geweest zijn boven de zijaltaren op afb. 197, waar de architect soiron in zijn schets de
Afb. 200. Voormalige Jezuïetenkerk. De dubbele trap.
aanteekening maakte: ‘schilderye’. De besproken schildering werd vermoedelijk in denzelfden tijd aangebracht, waarin het plafond werd vernieuwd. In deze schildering bevindt zich mede een rond venster; het werd later er in aangebracht, vermoedelijk bij de inrichting van de kleine restauratiezaal (XVIII d). Aan de zuidzijde is in den zomer van 1926 bij een verbouwing het laatste gedeelte van de kroonlijst met gebeeldhouwd fries verwijderd. In het voormalig koor geeft een langs de vier wanden stijgende dubbele eiken trap (XVIIB, vermoedelijk uit twee trappen van het oude klooster samengesteld) toegang tot de schouwburgzaal; de eene trap stijgt van den zuidwesthoek langs zuiden oostgevel op en komt aan den westwand boven op een bordes uit; de andere neemt een begin in den noordoosthoek, en komt langs noord- en westwand aan de oostzijde op hetzelfde bordes uit; de borstwering werd hier in schuine richting geplaatst om in den westwand meer ruimte te verkrijgen tot den toegang van de schouwburgzaal. Deze breede trap heeft gebeeldhouwde trappalen en een leuning, die door zware balusters wordt gedragen (afb. 200). De ruimte is overkluisd met een netgewelf. In het oorspronkelijk schip bevinden zich, zooals reeds werd gezegd, aan de noordzijde de kleine en de groote Redoutezaal. De kleine Redoutezaal bezit een houten wandbekleeding (Lodewijk XVI)Ga naar margenoot+ in groote vakken, gescheiden door dammen, waarin festoenen en slingers zijn aangebracht. De zolderingen werden bij de verbouwing van 1879 van luchtopeningen met gegoten ijzeren rozetten voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De groote Redoutezaal draagt geheel het karakter van de inrichting van het gebouw in 1879. Langs de zuidzijde der voormalige kerk zijn een viertal zaaltjes ingericht, waarvan een met een wandbekleedingAfb. 201. Voormalig Jezuïetenklooster. Voorgevel van het huis, Achter de comedie 2.
(Lodewijk XVI), waarop attributen der tooneelkunst in gipswerk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. de kloostergebouwen.Tot het voormalig KLOOSTER behooren twee gebouwen: Achter de comedie 2 en 4. I. Achter de comedie 2 heeft een geheel in baksteen (formaat: 0.21-0.23 × 0.10-0.115 × 0.05-0.06 M.) opgetrokken en gesausden gevel, met toepassing van Naamsche steen voor deur- en vensteromlijstingen; hij heeft een verdieping van zeven vensterbreedten en een rechte kroonlijst met een driehoekig fronton op vrij vlakke gebeeldhouwde consoles in het midden. In dit fronton is een vulling aangebracht, welke in verhoogd beeldwerk het stadsschild met een engel voorstelt (afb. 201). De oorspronkelijke kruiskozijnen in oude beglazing zijn op de afbeelding nog geheel over; in 1917 werden de bovenlichten gedeeltelijk gewijzigd. De stoep onderging een verandering en het is niet onmogelijk, dat een daarbij gevonden steen met het jaartal 1729 den datum van den bouw aanduidt. Het gebouw is slechts één vertrek diep. II. Achter de comedie 4. Van den aan de noordzijde der kerk aansluitenden westvleugel van het klooster is een gedeelte afgebroken bij het aanleggen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VIII.
Plattegrond der voormalige Kruisheerenkerk. Plattegrond der gebouwen van het voormalig Kruisheerenklooster.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een straat langs de noordzijde der kerk. Een nieuwe gevel is hier toen aangebracht; zie hierna bij de particuliere gebouwen. De overige gedeelten van het huis hebben het karakter XVIIa en kunnen dus deel hebben uitgemaakt van den op blz. 235 genoemden bouw. In den hoek een vierkante traptoren met zonnewijzer en het jaartal 1609. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Tongersche straat.Het tegenwoordigAfb. 202. Jezuïetenklooster. Ivoren corpus van een kruisbeeld.
JEZUIETENKLOOSTER werd in het jaar 1852 gevestigd in een huis, dat den graaf de Vilain XIIII toebehoorde (zie verderop bij de particuliere gebouwen). In het klooster worden nog bewaard: Een ivoren kruisbeeld (XVII), hoog 0.254 M., breed 0.210 M. (afb. 202).
Voor Josaphatsdal, zie nr. 4 op blz. 154: de Beyaard.
Voor de Sint Josephskerk, zie nr. 3 op blz. 150: de voormalige Augustijnenkerk.
Voor de Kapucijnenkapel, zie nr. 6, op blz. 158: de Capucijnenkapel.
Voor Cathrinedaal, zie nr. 9, op blz. 188: Feilzustersklooster. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Kommel. De voormalige Kruisheerenkerk en -klooster van de reguliere kanunniken der orde van het H. Kruis, het klooster thans in gebruik als Rijkslandbouwproefstation.v. heylerhoff, Annuaire 1830, blz. 135 e.v. - von geusau, Public. XXXI (1894). -Ga naar margenoot+ h.p.a. van hasselt o.s.c., Geschiedenis van het klooster der Kruisheeren te Maastricht, Public. XXXIX (1903) blz. 3-138. - jacob por, Muurbeschildering in de Kruisheerenkerk te Maastricht, Bulletin van den Nederl. Oudheidkundigen Bond, 1924, blz. 39-44. Voor de in deze beschrijving niet opgenomen grafzerken wordt verwezen naar ‘Maastrichtsche grafsteenen’ in Public. LXV (1929) e.v. In het archief van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg wordt een verzameling gekleurdeGa naar margenoot+ teekeningen bewaard, door den heer por naar de gewelfschilderingen gemaakt. Den 6en September 1436 stond, blijkens een ten Rijksarchieve te Maastricht berustendeGa naar margenoot+ oorkonde, zekere Gielis van Elderen ten behoeve ‘der broederen gemeynlic des ordens van den Cruysbroederen’ aan den prior van het klooster dier orde te Hoei, Hendrik van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nijmegen, eenige op den Kommel gelegen huizen met bijbehoorenden tuin af. Een oorkonde van drie jaren tevoren omschrijft dit erf als ‘ook uitkomend met een gang op de andere straat naar Tricht (de Brusselsche straat)’. Nadat de deken en het kapittel van St. Servaas en de pastoor van St. Jan, binnen wiens parochiegebied het bedoelde terrein lag, hun toestemming, behoudens eenige voorwaarden, gegeven hadden, machtigde bisschop Johan van Heinsberg den 4en Januari 1438 de Kruisheeren tot de oprichting van een conventshuis met kloostergang, dormter, begraafplaats, klok, klokketoren, woningen, tuinen en verder noodige dienstgebouwen. Het in 1399 opgerichte klooster van Venloo trad als moederklooster der nieuwe stichting op. Al spoedig verrees nu een houten noodkerk, welker altaar toegewijd werd aan het H. Kruis, O.L. Vrouw, den H. Johannes den Dooper en de H.H. Helena, Adrianus en Cecilia (v. hasselt, blz. 14). En reeds in 1440, tijdens de heiligdomsvaart kon, na aankoop van een vijftal aangrenzende huizen, door den rector Michael van Testelt de eerste steen van het koor gelegd worden. Dit was op het eind van 1459 voltooid, maar werd eerst in 1470 met een drietal altaren door den wij-bisschop Libertus van Broecken plechtig geconsacreerd. Het was versierd met een dakruiter, waarin zich klokken en een uur- en slagwerk, geleverd door Anton van Visé, bevonden. Een hevig onweer richtte den 22en Juli 1480 groote schade aan, vooral aan den toren, die tengevolge hiervan vernieuwd moest worden. Wegens geldgebrek duurde het nog tot 1501 voor men, tijdens het prioraat van Walter Beckers van Herenthals, met den bouw van het schip en de beuken een aanvang maakte; den 1en Augustus van dat jaar legde vrouw Margaretha van Sittard den eersten steen hiervan. Dit gebouw kwam acht jaar later onder de kap, waarna het met eenige kapellen, o.a. toegewijd aan den H. aartsengel Michael, den beschermheilige der orde, en de H. Anna, werd uitgebreid. Sinds hun vestiging hadden de Kruisheeren hun intrek genomen in de door Gielis van Elderen geschonken, aan de zijde der tegenwoordige Calvariestraat gelegen, huizen, die zij vermoedelijk door verbouwing voor hun doel geschikt gemaakt hadden. Op den duur kwamen zij hier echter ruimte te kort, waarom zij in den loop der XVe eeuw verschillende belendende panden aankochten en bij hun klooster voegden. Zoo werden zij eigenaars: in 1446 van een huis tegenover de Abtstraat, dat zij tot stal en schuur inrichtten; in 1453 van het ‘boeghmeeckershuys’ met een huis ernaast, waarvan zij het eerste afbraken om een verbinding te krijgen met de Brusselsche straat: de tegenwoordige Kruisheerengang; in 1455 en volgende jaren van eenige perceelen naast het koor der kerk gelegen, waar zij in 1480-1481 een sacristie met kapittelzaal en een (voorloopigen) refter bouwden (oostvleugel). In Maart 1495 legde de reeds genoemde prior Beckers van Herenthals in den tuin, die van de schenking van Gielis van Elderen deel uitmaakte, den eersten steen voor een nieuwen refter met studiezaal, keuken enz. en op de verdieping, de cellen der kloosterlingen. Deze nieuwe bouw was, wat het benedendeel aangaat, omstreeks 1500 voltooid; de verdieping werd ± 1520 betrokken. De juist genoemde voorloopige eetzaal werd ingericht voor gasthuis. priorswoning en boekerij (westvleugel). De aldus successievelijk verkregen en verbouwde panden vormden met de huizen der oorspronkelijke vestiging een geheel, dat met drie zijden van een onregelmatigen vierhoek aansloot bij een langs den zuidkant der kerk loopende gang. Hiervan vormden de refter met annexen den westelijken, de sacristie, de kapittelzaal en het gasthuis den oostelijken vleugel. In den middenvleugel waren omstreeks het midden der XVe eeuw de brouwerij en het bakhuis gevestigd. Een hevige brand legde in 1460 dit gedeelte in de asch; het werd onder prior Mathias Mijnckom van Wijk (1517-1527) geheel nieuw opgetrokken (zuidvleugel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de volgende jaren werd het klooster door schenking van gebrandschilderde ramen als anderszins zeer verfraaid, terwijl tevens nog stukken grond verworven werden, die ruimte boden voor een kerkhof (ten Noorden) en voor een derden (nog bestaanden) uitgang naar den Kommel. Lieten de troebelen van 1566 het gebouwencomplex der Kruisheeren onverlet, bij de inneming van Maastricht door de Spanjaarden in 1579, werd een gedeelte ervan zeerGa naar margenoot+ beschadigd, een ander viel in puin, het gewelf en de muren der kerk hadden het zwaar te verduren. De boeken had men gelukkig in veiligheid gebracht naar Aken, van waar zij eerst in 1582 teruggebracht werden. Afb. 203. Voormalig Kruisheerenklooster. Poortje aan den Kommel.
Het klooster was onbewoonbaar geworden en toen in Juni 1580 de magister-generaal der orde, Willem van Heynsberch, den toestand kwam bezichtigen, vond hij het klooster geheel verlaten en ten deele in puin liggend. Het gewelf en de muur der kerk hadden zwaar geleden en een aantal bijbehoorende huizen waren verbrand of ingestort. Verschillende bezittingen moesten verkocht worden om de schade te herstellen. Met geldelijke hulp van de stedelijke regeering en door het te gelde maken van zilverwerk kon in 1581 de nieuwe prior, Hubertus van Stavelot, de eerste hand aan het herstel der gebouwen, in het bijzonder van het kerkgewelf, leggen. Al werd van lieverlede de schade hersteld, tot den ouden luister is het klooster nooit weer geraakt; nog in 1615 bevonden er zich niet meer dan negen kloosterlingen, een getal, dat in den loop van de XVIIe en XVIIIe eeuw zelden boven de 13 of 14 steeg. De belegeringen van 1632 en 1673 veroorzaaktenGa naar margenoot+ wederom belangrijke schade,Ga naar margenoot+ welke in 1675 door de bijdrage van een aantal kloosters der orde en door geld van Lodewijk XIV hersteld werd. Na de opheffing van het klooster in 1796 bepaalde een besluit van het Directoire, datGa naar margenoot+ klooster en kerk verkocht moesten worden. Zoover is het echter niet gekomen. In den Franschen tijd zijn zij ingericht tot militair munitiemagazijn en vervolgens tot kazerne. In later tijd werden er de garnizoensbakkerij en het kleedingmagazijn in gevestigd. Dat het gebouw door dit alles zwaar te lijden had, behoeft niet gezegd te worden. In 1905Ga naar margenoot+ is de Genie dan ook begonnen de kerk te herstellen, en toen in het volgend jaar besloten werd het klooster de bestemming van Landbouwproefstation te geven, is men tot een grondige restauratie onder leiding van den Rijksbouwkundige voor onderwijsgebouwen overgegaan. Ten gevolge van een grondverschuiving en de daardoor veroorzaakte verzakking der fundeering stortte den 20en Januari 1906 een stuk van de gevels aan den zuidoosthoek in, hetwelk daarna in de oude vormen weer opgetrokken is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ A. De KERK ligt met haar westgevel aan de Kruisheerengang; met haar noord- en oostzijde vrij in den kloostertuin, terwijl de zuidzijde tegen de kloostergebouwenGa naar margenoot+ aanleunt; haar oriënteering wijkt met 7o naar het Noorden af. Ga naar margenoot+ De kerk is geheel opgetrokken van mergel, behalve de plint en de zuilen, waarvoor Naamsche steen werd gebruikt; de bedaking geschiedde met leien. Ga naar margenoot+ De lengte der kerk bedraagt 42.60 M. binnenmuurs, waarvan ruim 24.50 M. door het middenschip worden ingenomen, dat een breedte heeft van 10 M.; de noordbeuk is breed 4.50 M., bij een hoogte van 7.70 M. tot aan de sluitsteenen, de kapellen aan den zuidkant hebben een diepte van 2.40 M., gemeten uit de binnenzijdeAfb. 204. Voormalige Kruisheerenkerk. De noordgevel, naar een opmeting van tetar van elven (vóór de restauratie).
van den hoofdbeukmuur, bij een hoogte van 8 M. De hoogte van schip en koor, genomen van de sluitsteenen uit, bedraagt 14.85 M. Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit een schip van vijf traveeën, door vier pijlers en twee muurzuilen van den noordbeuk gescheiden. De zuidwand van het schip is doorbroken en geeft toegang tot vijf, tusschen de steunbeeren gebouwde, kapellen. Het koor is twee traveeën diep en gesloten met zeven zijden van een tienhoek. Ga naar margenoot+ De voorgevel is gelegen op het Westen, geheel opgetrokken van mergel op een voet van Naamsche steen en gevat tusschen driemaal versneden steunbeeren, welke in de bovenste versnijding met een zadeldak gedekt zijn. Het groot, spitsbogig, zesdeelig venster en de in Naamsche steen gevatte ingang werden bij de restauratie weder aangebracht. Een geprofileerde waterlijst loopt rond het gebouw; de vensters van den noordbeuk rusten er op. De sluitwand van dezen beuk werd bij de restauratie van een topgevel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van vijf treden voorzien en het spitsboogvenster weder geopend. Een overhoeks geplaatste steunbeer sluit den gevel aan den noordwesthoek af. Tegen den zuidwand der kerk is de noordvleugel van het klooster opgetrokken,Ga naar margenoot+ boven welks dak de tweemaal versneden steunbeeren rijzen; tusschen deze zijn de spitsbogige en van nieuw glas voorziene vensters van den lichtbeuk geplaatst (vgl. afb 214). De hooge spitsboogvenstersGa naar margenoot+Afb. 205. Voormalige Kruisheerenkerk. Inwendig naar het noordoosten.
van de koorsluiting werden bij de restauratie weder aangebracht; zij loopen echter niet door tot op de meergenoemde waterlijst. De harnassen zijn alle nieuw. De driemaal versneden steunbeeren zijn in de derde versnijding door een zadeldak, in de andere door een lessenaarsdak afgedekt. De noordbeuk van vijf Noordgevel. traveeën, gedekt met een lessenaarsdak, aan oosten westzijde met een trapgevel van vijf treden afgesloten, heeft op ± 3.30 M. een waterlijst, waarop de spitsboogvensters rusten tusschen uitgebouwde steunbeeren; die aan oosten westzijde zijn overhoeks geplaatst. In de vierde travee is het dichtgemetseld venster in verband met een eronder aanwezigen doorgang hooger aangebracht. De lichtbeuk heeft lage, breede spitsboogvensters. Laag aangezette luchtbogen bevinden zich onder het dak van den noordbeuk. Het schip der kerk telt vijf traveeën; het is langs de zuidzijde van kapiteelloozeGa naar margenoot+ pijlers voorzien, welke door spitsbogen verbonden zijn. Aan de noordzijde wordt het door twee halve zuilen en vijf bundelpijlers (XIVA) in Naamsche steen van den noordbeuk gescheiden. Deze pijlers bestaan uit een ronde kern en vier schalken; zij zijn bekroond door kapiteelen (afb. 205) met bladornament, welke zeer veel verwantschap bezitten met die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der voormalige Franciscanenkerk (afb. 160 en 161) en minder met die in de voormalige Dominicanenkerk (afb. 136 en 139). Basementen en kapiteelen zijn gepointiljeerd, terwijl de schachten van den tweeden en derden pijler van een frijnslag zijn voorzien. De lichtbeuk is aan noord- en zuidzijde van vijf spitsboogvensters voorzien, welke aan de noordzijde over een grooter gedeelte blind zijn, dan aan den overkant; de twee laatste aan de zuidzijde zijn
Afb. 206. Voormalige Kruisheerenkerk. De kapellen langs de zuidzijde.
blind. Een net gewelf met steekkappenGa naar voetnoot1), welks geprofileerde ribben op de gebeeldhouwde en gedeeltelijk nog van een roode en groene beschildering voorziene kapiteeltjes der muurzuiltjes rusten, overdekt het schip. Deze wandzuiltjes gaan aan de zuidzijde door tot op den grond, maar aan den noordkant rusten zij op de kapiteelen der pijlers. Het verdient opmerking, dat de meest westelijke en de meest oostelijke schalk der noordzijde niet op de kapiteelen rusten, maar ernaast zijn aangebracht. Het gewelf vertoont eenige overblijfselen van een vroegere beschildering van plantmotieven en heeft eenvoudige sluitsteenen. De sluitgevel is bij de restauratie van een groot glasvenster voorzien, dat zich even naast de as van dien gevel bevindt. In den noordbeuk komen de geprofileerde ribben van het kruisgewelf (in keperverband) neer op consoles, welke zijn aangebracht in de geprofileerde lijst, die ter hoogte van den onderkant der vensters den beuk rondgaat. De consoles zijn aan de onderzijde van gebeeldhouwde engeltjes voorzien, die de lijdenswerktuigen dragen. De beschadigde engel met het kruis is de eenige oorspronkelijke. In den oostwand werd de steunbeer van de eerste travee opgenomen; bijgevolg kwam het venster hier noordelijk van het midden. De vijf kapellen langs de zuidzijde der kerk zijn tusschen de pijlers van het schip, de steunbeeren en den noordvleugel van het klooster gevat en zijn met spitsbogige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tongewelven gedekt. Naar het schip toe openen zij zich in groote geprofileerde spitsbogen (vgl. afb. 206 en 208). De meest oostelijke, de vijfde van het Westen, heeft in den zuidoosthoek een gedichten smallen doorgang, die segmentvormig gedekt is; de volgende kapel bevat op een onderbouw van mergel een altaar in gipswerk (± 1700), ten deele nog beschilderd en met een opschrift onder de tabernakelnis: s: corneli . or . pn: De met een schelp gedekte tabernakelnis is tusschen twee maal twee uitspringende
Afb. 207. Kruisheerenkerk. Profielen.
pilasters gebouwd; deze zijn voorzien van ornament Lodewijk XIV (afb. 206). Ter zijde van het altaar bevinden zich in den zuidmuur een ampullennis en een smalle, rechtgedekte doorgang. In de derde kapel is een soortgelijk altaar aanwezig als in de juist beschrevene; het is alleen iets eenvoudiger uitgevoerd. Boven het altaar bevindt zich eene voorstelling van een schip op zee, welke deel uitmaakt van een serie tafereelen uit het leven van de H. Gertrudis van Nijvel, waarvan de gehavende muurschildering (XVIb) op den zuidwand er zevenGa naar margenoot+ weergeeft. Op den westwand der kapel, als tegenhanger van eerstgenoemde voorstelling, is de St. Geertendronk afgebeeld. De zeven tafereelen tegen den met een spitsboog gesloten zuidwand zijn verdeeld in drie maal twee schilderingen van ± 1.50-2 M. breedte bij een hoogte van 1.25 M. en een kleinere als vulling van den top. 1 (rechts beneden). Op een van rood en groene, en van rood en witte tegels geschaakten vloer zijn twee figuren te onderscheiden, waarvan de staande, in een lichtgroen gewaad, misschien Gertrudis' vader, Pepijn van Landen, voorstelt; de zittende vrouwelijke figuur, met het kind op den schoot, is in een rooden mantel gehuld. Op den achtergrond, links, een slecht te onderscheiden groep. 2 (links beneden). In een landschap is in het midden der schildering een rijk uitgedost jongeling voorgesteld naast een kleinere, in het bruin gekleede, vrouwelijke figuur; de jongeling is gekleed in de dracht XVIb, met om de halsopening een geplisseerd hemd; hij draagt een tabberd met breeden, groenen kraag. Ter linkerzijde een groep, waarin twee vrouwen te onderscheiden zijn, terwijl de derde figuur, met heiligenkrans, meer naar het midden staat en misschien Itta, Gertrudis' moeder, voorstelt. 3 (boven 2). Een groep vrouwen bevindt zich in een vertrek, dat door twee zuiltjes in drie traveeën wordt verdeeld; de linker wordt verlicht door een kruisvenster, de middelste door een spitsbogig, terwijl in de rechter een open deur uitzicht geeft naar buiten. De vrouwen vormen een gesloten groep; de voorste, met aureool, is geknield voor een bisschop (den H. Amandus), terwijl twee andere eenige schreden verder staan toe te zien. Op zij, achter den bisschop staan twee geestelijken in koorhemd; aan den anderen kant een slanke gestalte (Gertrudis?), die in een op een lezenaar opengeslagen boek staat te lezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 (boven 1). In een tuin staat tegen den hoogen muur (met tinnen) een geel huis met verdieping; het huis staat in brand en over een er tegen gestelde ladder tracht men het vuur meester te worden; een nonnetje draagt water aan, een ander staat aan den voet der ladder toe te kijken. Achter al deze menschen staat een grootere kloosterlinge, met de handen haar sluier opheffend tot de hoogte van haar kin; aan haar nimbus is zij als de H. Geertruid te herkennen. 5 (boven 4). In een kapel met een vloer van roode en witte tegels ziet men aan den rechterkant een groep vol beweging; een bisschop, met staf in de linker- en een sprengelkwast in de rechterhand, schrijdt voorwaarts; aan zijn linkerzijde een diaken met kruis in de rechterhand, terwijl hij in de andere een wijwateremmer of een wierookvat draagt; hij wendt het hoofd om naar den bisschop. Achter deze beide figuren een groepje nonnen in het licht-grijs; op den voorgrond vermoedelijk nog twee neergehurkte figuren. Van de linkerhelft der voorstelling - in den zijbeuk - is niets meer te herkennen. 6 (boven 3). In een vertrek bevinden zich eenige slecht te onderscheiden personen; op den achtergrond links staat een kastje met een sierlijke kan en een beker; aan de rechterzijde is waarschijnlijk het bed, waarin het door een nimbus omstraalde hoofd van Gertrudis is te herkennen. De vloer van het vertrek is groen; verder is de schildering vergaan. Deze tafereelen stellen waarschijnlijk de volgende episoden voor: Op den zijwand, boven het altaar, is een geel schip (kogge) afgebeeld; zeven personen bevinden zich erin. Een zeemonster steekt bij den achtersteven zijn kop uit het water. Van het landschap zijn een paar boomen en rotsen te zien. Op den tegenovergestelden wand is een kleurige voorstelling van een maaltijd geschilderd; in een donker vertrek zijn om een witgedekte tafel vijf menschen gegroepeerd; een rijk gekleed man staat met een beker in de opgeheven linker hand tusschen twee vrouwen (moeder en dochter?) en drinkt een man en vrouw toe, welke tegenover hem gezeten zijn. Deze laatste twee voorstellingen geven waarschijnlijk o.s. weer den storm, welke een zeemonster, veroorzaakte en waardoor het leven der reizigers werd bedreigd en voorts den ‘Sint Geertendronk’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beide overige kapellen zijn van blinde spitsboogvensters in den zuidwand voorzien; de tweede (van het Westen af) heeft een ronde opening in het gewelf; in den zuid-oosthoek een gedichte deuropening, met zadelvormige latei gedekt. Het koor wordt gevormd door twee traveeën en een koorsluiting, bestaande uit zeven zijden van een tienhoek; deze traveeën zijn van blinde vensters voorzien en de profielen aan de zuidzijde zijn anders dan die aan de noordzijde; hier zijn zij massiever, minder gedetailleerd dan daar. Deze profielenAfb. 208. Voormalige Kruisheerenkerk. Koortraveeën (zuidzijde) vóór de restauratie.
komen neer op een, bij de restauratie weer herstelde, geprofileerde lijst, waarin aan iedere zijde twee gebeeldhouwde consoles zijn aangebracht, welke de symbolen der Evangelisten weergeven: de adelaar en de leeuw aan de zuidzijde, de jongeling en het rund er tegenover. Op twee-derde hunner hoogte zijn deze blinde vensters horizontaal verdeeld. In de oostelijke travee bevindt zich aan de zuidzijde in de benedenhelft van het venster een epitaaf (?, XV B). Het stelt een gebeeldhouwd schild voor, waarvan de bovenhelft door het aanbrengen van een vloer werd beschadigd; in de onderhelft zijn de uiteinden van twee, vermoedelijk gekruiste, sleutels geplaatst; zij zijn van goud op een veld van keel en door een kettinkje verbonden. Het schild wordt gedekt door de tiaar, waarboven een schildje met het kruis van de orde der Kruisbroeders. Een met Romeinsche cijfers, of misschien teekens van den dierenriem, beschilderde schijf onder het schild, lijkt op een wijzerplaat of een kalender. Aan de overzijde werd hoog en uit het midden van het venster een steen aangebracht, waarop twee ineen gesloten handen onder een hart zijn uitgehouwen; aan de bovenzijde het jaartal 1595 en eenige letters. De geprofileerde lijst, waarop de ribben van het gewelf neerkomen, wordt gedragen door colonnetjes, die gedeeltelijk bij de restauratie weder werden aangebracht. In de zuidtravee der sluiting bevindt zich een halfrond gesloten deuropening in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naamsche steen, vroeger toegang gevend tot den ten Zuiden aangebouwden kloostervleugel, waarin zich de sacristie bevond (vgl. hiervoren blz. 242; afb. 208).Ga naar margenoot+ In het koor zijn gewelfschilderingen (XV en XVI) nog ten deele bewaard gebleven. Het best behouden zijn zij in de vakken langs de gordelribben, zoodat er vier beschilderde vakken en
Afb. 209. Voormalige Kruisheerenkerk. Gewelfschildering in het koor.
een grooter vak, dat tot de koorsluiting behoort, dienen besproken te worden. In dit laatste vak is een kruis afgebeeld, welks armen zijn verlengd; oorspronkelijk waren de nagels met spitse koppen weergegeven, later zijn er met ronde toegevoegd. Aan het kruis hangt een groot schild met het kruis der orde, terwijl van de passiewerktuigen de geesel, de roede en de dobbelsteenen zijn te herkennen. Naast het kruis staan op een grasgrond een ridder met langen mantel over de wapenrusting en een in een geel gewaad met hermelijnen zoom gekleede vrouw, met een puntig schild aan den rechterarm. In de hoeken van dit vak waren in plantenslingers twee borstbeelden geschilderd; zij zijn, evenals de opschriften op de banderollen, welke zij droegen, niet meer te herkennen. In de vier andere vakken komen eveneens plantenslingers voor, welke in het westelijk vak der tweede travee verlevendigd worden door een bazuin blazenden putto; in het oostelijk vak dezer travee zijn twee engeltjes met lange roode kruisen, een schild met het kruis der orde en spreukbanden, van wier opschriften in gothische minuskels nog gedeelten leesbaar zijn: [in ho]c sigo [vinces] en [in hoc s]igno [vinces]. In het westelijk vak der eerste travee zijn eenige opschriften te lezen; het eene, in gothische minuskels over de plantenslingers aangebracht, luidt: anno · dni · m · cccc · lxi, het andere, op een banderol tusschen de slingers: rep̄at' · ē · | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chorus · h̄, gevolgd door vier cijferteekens van een XVe-eeuwsch type (vgl. reussens, Elements de paléographie, blz. 152), welke 1571 aanduiden. Boven den band staat: Ao en hetzelfde jaartal. Langs een der ribben: Ao M Vc en een cijferteeken, dat waarschijnlijk 2 beteekent. In een der kappen der sluiting is een borstbeeld te zien met een spreukband, waarop time deum (afb. 209). (Vgl. de meer uitvoerige beschrijving in het genoemd artikel van j. por, en de bouwgeschiedenis hierna). Bouwgeschiedenis. Zooals hiervoren op bladzijde 242 werd gezegd, is het priesterkoor tusschen 1440 en 1459 opgetrokken; de bouwmeesters ervan heetten Petrus Toom en Johannes van Haeren (v. hasselt, blz. 15), terwijl de gewelfschildering (vgl. het zoo even beschreven opschrift) in 1461 werd vervaardigd, door Meester Gerardus (v. hasselt, blz. 14). Op grond van verschil in het type der bladeren in sommige vakken, van verschil in den vorm der wapenschilden van het verdwijnen der strenge lijnen en het vervangen der strenge symmetrische bloemen door natuurlijke bloemen, vliegende vogels en andere XVIe-eeuwsche details, heeft por in zijn meergenoemd artikel aangetoond, dat hier twee handen werkzaam zijn geweest.Ga naar voetnoot1) De dokumenten vermelden niets van een herstelling van het koor in 1571. Van het schip werd de eerste steen gelegd in 1501; het is gedekt met netgewelven, welke waarschijnlijk na de in 1579 veroorzaakte beschadigingen tot stand kwamen. De traveeën in het schip zijn breeder dan die van het koor en uit de aanzetten der ribben boven de muurpijlers aan het koor kan men een overkluizing van het schip reconstrueeren met gewelfvakken van dezelfde breedte als op het koor. Deze overkluizing is echter nooit uitgevoerd, anders zou men moeten aannemen, dat de herstellingen van 1581 zoo ver gingen, dat zij aan het schip andere afmetingen gaven. De pijlers, die schip en noordbeuk scheiden, zijn opgetrokken uit van elders aangevoerd materiaal; in 1501, of bij de herstellingen in 1581, heeft men zich van ouder materiaal (XIV A) bediend, waarschijnlijk afkomstig van een naburig en in onbruik geraakt of bouwvallig geworden kerkgebouw. Het voorhanden materiaal was niet geheel toereikend, want de beide halve-zuilen zijn in mergel voltooid, het kapiteel van de meest oostelijke zuil bestaat uit twee helften, die niet volkomen aansluiten; de tweede zuil bevat merkteekens voor de (her?)plaatsing; de afwijking van den oorspronkelijken opzet zal dus wel hebben plaats gehad bij het hervatten der werkzaamheden of tijdens den bouw, en dit verklaart tevens, dat er ribben zijn en basementen van colonnetten, die aanzetsteen noch console hebben. Van de door von geusau (Public. XXXI, blz. 62 e.v.) opgegeven zestien grafzerken,Ga naar margenoot+ ontbreken er thans (1926) eenige. De overgeblevene zijn hoofdzakelijk in de kapellen langs de zuidzijde der kerk ondergebracht, terwijl langs den noordbeuk, buiten de kerk, nog eenige fragmenten en een gave zerk liggen, zooals: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ 1. Groote gothische zerk van joncker gerart van der marck; de steen is midden doorgebroken, en de bovenhelft met helm en helmteeken bewaard gebleven. von geusau heeft blijkbaar het geheel (2.65 M. × 1.40 M.) gekend en geeft het volledig randschrift als volgt: (hier ligt begrave) Joncker Geraert vā der Marck, die sterft int joir mcccclxxxii-xxv dach Octobris ende syn huysvrou Joffer Kathryn va der Borch die sterf ano mccccxcviii(-xxx dach January). Boven het helmteeken, binnen het randschrift, werd het volgend grafschrift, mede in gothische minuskels, aangebracht: Hyr ligt oeck begrave die eersa/me Arnt Proene, peimeester deser / goder stadt sterff ao. xvcxviii den / xxxviii novembris en joffrou mari / paris sȳ huisfrou sterf ao. xvc / en xxvi de xxi dach Decembris.Ga naar voetnoot1) 2. Tegen den steunbeer van den noordbeuk is een fragment van een zerk (XVIA) geplaatst, waarop het Lam Gods werd afgebeeld in een cirkel, die omgeven is door: Agnus Dei qui tollis peccata mundi miserere nobis; het is vermoedelijk de door von geussau op blz. 63 genoemde steen van Mary van Vucht. Ga naar margenoot+ 3. In de 2e kapel langs de zuidzijde der kerk ligt een zerk (1510), lang 2 M., breed 1.10 M., met een voorstelling van het Lam Gods, eveneens met het zoo juist genoemde, maar meer versleten omschrift. Het randschrift der zerk luidt: Sepultura honeste matrone Elysabet Nuellens proli [umque] suarum que obīj̄t Ao Dni XVc decimo mensis january die undecima q̄ aie Reqescāt in pace A. In de hoeken de symbolen der Evangelisten, terwijl aan het boveneinde der zerk staat: Hyr lecht begraven Vaes / Nuellens die sterff int jaer / ons Heren M Vc en de xliiiiGa naar voetnoot2). 4. In dezelfde kapel bevindt zich een steen (XVI d; lang 1.85 M., breed 1.30 M.), waarvan de bovenhelft geheel afgesleten is en de onderhelft het volgend opschrift draagt: hier licht begraven emeren / tiana · nollens · dochter van / burgemr mathis nollens / ende maria van Buel [in den] Burch op de / holtmerct ende is gestorven / int iaer ons heeren 1580 den 22 / dach december.Ga naar voetnoot3) Ga naar margenoot+ 5. Een groote gebeeldhouwde zerk (1605; lang 2.55 M., breed 1.25 M.) werd in den bodem der vijfde kapel bij de restauratie ingemetseld. Boven de cartouche met het volgend opschrift: Hier light begraven der eersame/vrome discrete h. Iohan / Sdrogen Borgemr Schepen / Deser Stadt, sterf ao 1604 / den 28en deceb̄. ende Iof Verona / Weertz syn huysvē. sterf ao... / 16... de..., zijn onder architectonisch ornament twee, door een engel vastgehouden, wapenschilden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplaatst. Het manlijk schild, met een moor tot helmteeken, is gedeeld: A, vier molenijzers (2 en 2), het eerste gedekt door een vrij-kwartier met drie hanen (2 en 1); B, gevierendeeld: 1 en IV een leeuw, II en III, drie klaverblaren (2 en 1). Het door een engel vastgehouden ruitschild is mede gevierendeeld: 1 en IV, een lelie en in het schildhoofd drie geknotte palen; II en III, een leliekruis. 6. Een groote zerk (midden XVII; lang 2.05 M., breed 1.10 M.) bevat in een gebeeldhouwdeGa naar margenoot+ cartouche twee wapenschilden; het manlijk beladen met A. en M. dooreen; het ruitschild met drie klimmende leeuwen (2 en 1). Het opschrift hieronder luidt: hier licht begraven den eersaemen / Ardt Meesters sterf den 15 meirt / ao 1633 ende jan selen ao 1637 / den 7 october ende marcellus selen / soene van jan selen iamerlijck vermoort jonckman synde ao 1663 / den 23 october ende Elisabeth van / Offenbeeck hunner beyder huysvrouwe sterf ao 16.. den / (op tusschengevoegden regel: ende jan meesters sterf ano 1664 / meert ende anna selen sterf den / 19 december 1691 (?) 7. Staande tegen den steunbeer aan de oostzijde derzelfde kapel een steen (1639; lang 1.70 M., breed 0.85 M.) met afgekapt wapenschild en met het volgend opschrift: Hier ligt begraven / Lysbyet Connegracht / die Weduwve Herman / ieckermans sterf Ao / 1639 den 19 meert. Bidt voer de Zielen. 8. Een zerk (XVII b; lang 2 M., breed 1.25 M.), waarop in een kring een schild isGa naar margenoot+ afgebeeld, welks wapenfiguurAfb. 210. Voormalig Kruisheerenklooster. De westvleugel.
overeenkomst heeft met een Sint Andrieskruis, waarvan de armen zijn omgebogen; in de bovenhelft tusschen twee armen een Sint Antoniuskruis. Het opschrift luidt: Hier ligt begraven den Eersae/men Jan Nelissen sterft ao 1615/den 15 aprilis ende Elysabeth Gerarts/van Hees syn Huysvrouwe sterft/ao 1635 den 13 meert. bidt voor de sielen/ende Claes van Hees is ge[storven]/den 6 meert 1654. 9. Een aan het boveneinde beschadigdeGa naar margenoot+ zerk (midden-XVII) waarop een wapenschild en een opschrift. Het schild is doorsneden: A, beladen met een bloemstengel; B, een boom. Helmteeken de bloem. Het opschrift luidt: .... jof catharine van stockhem weduw wile sr johan nysmans zaliger die starf den / 3 may 165.. ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heer andries van stockhem / in synen leven borchemeester deser stadt / maestricht die starf den 25 october 166.. Op den rand bidt godt voor die sielen.
B. Het KLOOSTER. Ga naar margenoot+ In het voormalig klooster is sedert 1897 het Rijkslandbouwproefstation ondergebracht; onder leiding van den rijksbouwkundige voor onderwijsgebouwen volgden nu restauraties en verbouwingen; deze werden eerst Afb. 211. Voormalig Kruisheerenklooster. De zuidvleugel.
voltooid in de jaren 1912-1914 onder rijksbouwmeester kunttel. Ga naar margenoot+ De gebouwen beslaan drie vleugels, om een niet geheel rechthoekigenGa naar margenoot+ binnenhof gelegen: een westvleugel, aan de Kruisheerengang; een zuidvleugel, haaks op den vorige en een oostvleugel, welke met eenige afwijking naar het Oosten, den zuidvleugel met het koor der kerk verbindt (vgl. plaat VIII). Ga naar margenoot+ In hoofdzaak opgetrokken in mergel; baksteen vond alleen toepassing bij een klein gedeelte van den westvleugel (zie aldaar), terwijl in den westgevel tot op manshoogte in April 1928 de zachte mergel door de hardere Nivelsteiner zandsteen vervangen werd. Ga naar margenoot+ De westvleugel (1495 e.v.;Ga naar margenoot+ vgl. blz. 242) is aan de noordzijde tegen de kerk aangebouwd, en aan de zuidzijde van een hoogen trapgevel voorzien; door een waterlijst wordt de voorgevel in twee helften verdeeld, waarvan de bovenste elf tweelichtvensters telt, terwijl beneden tien groote kruisvensters en een deur het muurvlak onderbreken. In den hoogen sluitgevel werd boven de waterlijst een groot driedeelig venster hersteld; de traceeringen en het glas zijn dus nieuw; men zegt, dat het oorspronkelijke door Napoleon naar Parijs werd gezonden (afb. 210). Slechts aan een klein stuk muurwerk vond baksteen met banden van mergel toepassing en wel aan het klein gedeelte van den oostmuur, dat voor den zuidgevel uitspringt (vgl. afb. 211). Ga naar margenoot+ In den gevel van den zuidvleugel (XVIa; vgl. blz. 242) bevinden zich in het gelijkstraats negen spitsboogvensters met kruiskozijnen. De zware geprofileerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waterlijst vindt men hier ook weer en daarboven, gelijk bij den voorgevel, met een zadelvormige
Afb. 212. Voormalig Kruisheerenklooster. De oostvleugel vóór de restauratie.
latei gedekte tweelichtsvensters. Geheel aan het oostelijk uiteinde van den gevel bevindt zich op de verdieping een kleine deur in een geprofileerde omlijsting, welke in de halfronde afsluiting van neuzen is voorzien (vgl. afb. 212). Een flauw hellende trap met breede treden gaf van uit den tuin toegang tot den kelder; de trap is nog in wezen en begon ter plaatse van het wat smallere venster (op afb. 211). Afb. 213. Voormalig Kruisheerenklooster. De oostvleugel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De aangrenzende hoek van den Oostvleugel (XVd, blz. 242) is het, die na instorting in 1906 (blz. 243) opnieuw werd opgetrokken in den ouden stijl. Ook hier de spitsboogvensters met kruiskozijnen in het gelijkstraats, de geprofileerde waterlijst en de lage tweelichtsvensters op de verdieping. De zware geprofileerde kroonlijst is in het zuidelijk gedeelte over den hoogen topgevel doorgetrokken en wordt er alleen onderbroken door een groot, bij de restauratie hersteld, vierdeelig spitsboogvenster. De top wordt afgesloten door vijftien treden; in het vlak, boven
Afb. 214. Voormalig Kruisheerenklooster. De Pandhof.
het hooge spitsboogvenster, is een zolderraam aangebracht; het veld van den half-ronden boog er boven wordt gevuld door het uitgehouwen en in een verheven rand aangebracht kruis van de orde (afb. 213). Ga naar margenoot+ Aan de noordzijde wordt de hof slechts door een gang afgesloten, aan de andere zijden door de kloostervleugels, welke op de verdieping van dezelfde tweelichtsvensters zijn voorzien als aan de buitengevels zijn gebezigd; de zuidvleugel echter heeft op de verdieping lage spitsboogvensters (oud-laboratorium b), terwijl op de verdieping in den over gelegen vleugel eenvoudige, kleine vensters zijn aangebracht. De kleine uitbouw aan den zuidvleugel is de voormalige ‘lavabo’. Ga naar margenoot+ De restauraties en de eischen, door de moderne bestemming gevorderd, hebben in het inwendige veranderingen ten gevolge gehad; dit neemt echter niet weg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de oude ruimte-indeeling zich duidelijk voordoet: de kloostergang bestaat nog aan drie zijden, terwijl aan de vierde, de westzijde, de gang bij het aangrenzend laboratorium is getrokken. De overige indeeling is vrijwel gebleven. De zolderingen zijn slechts gedeeltelijk oorspronkelijk; waar noodig werden kinderbalkjes vervangen door gelijke, uit de kerk van Veere afkomstig. De kelders zijn alle van tongewelven voorzien. Het voormalig klooster herbergt nog eenige grafsteenen:Ga naar margenoot+ in de kloostergang, tegen den zuidkant der kerk die van Thomas Ulrich; hoog 2.05 M., breed 1.20 M. De zerk in Naamsche steen vertoont in een zeerAfb. 215. Voormalig Kruisheerenklooster. De kloostergang.
bewerkte cartouche het wapen: gedeeld: A, doorsneden: a, een loopende leeuw (? naar de deelingslijn); b, twee gekruiste doodsbeenderen (?); B, een leeuw, en een vrijkwartier, beladen met een St. Andries-kruis. Helmteeken: de leeuw uit a. Het opschrift luidt: hier ligt begraven den eersamen/thomas vlrich coenestabeel deeser/stadt maestriest in sienen tidt/ghewest staerf ao 1624 den 7 octobre/ende sien beminde hvisvrowe anna/scronx ock in hedt ao 1624 den 8/october. bidt godt voer die siele. In het portaal, bij den ingang bevinden zich zeven gedeeltelijk leesbare vierkante zerken van 0.50 M.; vgl. ‘Maastrichtsche Grafsteenen’ in Public. LXV (1929) e.v. In de kloostergang van den zuidvleugel en wel in den vloer der uitgebouwde ‘lavabo’ werd een gothische steen geplaatst, lang 2.30 M., breed 1.05 M. In een cirkel in het midden is het Lam Gods uitgehouwen; daaromheen staat het volgende omschrift: o · godertierē · jhesu · lamp · godtz · ontfermt · dich · onser · amen. Het geschonden omschrift, eveneens in gothische minuskels luidt, aangevuld naar von geusau: (hier ligt begrave joris) starf ano xvc xxi - iii septēb. ende mary syn huesf. sterf ano / (xvc.... ende herdwig von vucht) / sterf ano xvc xxx dē · xxix · dach [aprilis] / amen. Blijkens het Necrologium (blz. 108) hebben wij hier te doen met Joris Alardtz, zijn vrouw Maria en hun dochter Hedwig; de kloosterlingen herdachten hun anniversarium op den 25 September. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Provinciaal Museum (Lenkulenstraat) worden fragmenten bewaard van een in 1561 door Wilhelm Jonckeu van Luik vervaardigd Sacramentshuis. Zie hiervoor aan het eind van dit werk bij de beschrijving der verzamelingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Hondstraat. De Luthersche kerk achter de westelijke huizenrij der Hondstraat gelegen en door de voormalige pastorie, Hondstraat 6-8, toegankelijk.Ga naar margenoot+ a.j.a. flament, Summiere inventaris van het archief der Evangelisch-Luthersche kerk te Maastricht, Public. LII (1919), blz. 69-75. - Maastrichtsche Grafsteenen, Public. LXV (1929) e.v.Ga naar margenoot+ De capitulatie van 1632 liet alleen de uitoefening van den Roomsch-Katholieken en van den Hervormden godsdienst toe; de Lutherschen konden te Maastricht slechts oogluikend geduld worden. Vandaar, dat de kerk achter de huizenrij moest gebouwd worden. In de jaren 1683-'84 kwam de bouw tot stand en werd grootendeels bekostigd door den toenmaligen gouverneur der stad, George Frederik, Prins van Waldeck. Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit een eenbeukig bedehuis van ± 19.60 M. bij ± 12.07 M., op een rechthoekig grondplan en is in baksteen opgetrokken met toepassing van Naamsche steen aan venster- en deuromlijstingen. In den hoofdgevel, door een koetspoort van uit de Hondstraat toegankelijk, is een deur in de as van den gevel aangebracht, te weerszijden waarvan een hoog geplaatst en met segmentboog afgedekt venster. Boven de deur bevindt zich eene uitmetseling, die waarschijnlijk bestemd was voor het aanbrengen van een opschrift. Een waterlijst vormt de afscheiding van den top, welke in de as twee ronde vensters boven elkaar heeft; aan weerszijden bevindt zich een cartouche, de zuidelijke met ANNO, de noordelijke met 1684. De schuine zijden van den top waren oorspronkelijk van een geprofileerde steenen afdekking voorzien; bij een moderne vernieuwing van het dak werd deze verwijderd en het dak overstekend gemaakt. Ga naar margenoot+ De eenbeukige ruimte van dit kerkgebouw is door een segmentboogvormig tongewelf in gipswerk met moderne beschildering overdekt en wordt door vijf halfrond gesloten vensters in den zuid- en in den noordwand verlicht. Ga naar margenoot+ Het sobere, geel geverfde meubilair dagteekent uit den tijd van de stichting en bestaat uit: Een houten Avondmaalstafel in den vorm van een altaar (sarcophaag) met afgeschuinde hoeken; in de afschuiningen zijn voluten aangebracht en in het midden een gebeeldhouwde voorstelling van het Lam Gods op het boek met de zeven zegels. Een preekstoel, waarvan de vlakken een geometrische versiering dragen. Een houten koorafsluiting met balusters. Tegen den oostelijken sluitingswand is een wit geschilderd orgel geplaatst, gedragen door vijf zuiltjes; festoenen en ander gebeeldhouwd ornament zijn met goud gehoogd en aan weerszijden bevindt zich een dubbele galerij met borstwering van balusterstammen en twee zuilen, welke de tweede verdieping der galerij dragen; deze is van eenzelfde borstwering voorzien. Een bank met een gesneden bekroning (Lodewijk XV) tegen den zuidwand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT IX. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT IX.
Plattegrond en details van de St. Matthiaskerk. Dwarsdoorsnede van de St. Matthiaskerk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boven het orgel is een rond schild aangebracht, in welks midden een cartouche met monogram, waaromheen geschilderd staat: aedificatum nonis aprilis mdclxxxiv; aan de onderzijde werd later toegevoegd: rest(auratum) 1869. Afb. 216. Luthersche kerk. Gegraveerde schaal.
De kerk bezit:Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. Boschstraat (eertijds Houtmarkt) 99. De kerk van den H. Matthias, of S. Matthijs, is met den toren eigendom der R.K. parochie van dien naam.herbenus, Cap. III, blz. 21. - Annuaire 1829, blz. 129. - bachiene, V, blz. 908. -Ga naar margenoot+ Public. XXIX (1892), blz. 375 e.v. en blz. 404 e.v.: twee historische beschrijvingen, een van pastoor Cyrus († 1819) en een van pastoor Syben († 1891). De oudste vermelding is, volgens de in het Rijksarchief bewaarde ‘Chronica conventusGa naar margenoot+ ordinis Praedicatorum’ etc. (Cap. V, § 21), welke geschreven zijn van 1674 tot 1682 door den subprior Thomas de Heer, te vinden in een register van uitgaven van omstreeks 1298, waar sprake is van de ‘nieuwe kerk op de Houtmarkt’, welke toen evenwel nog niet aan den H. Matthias was gewijd. In 1308 zal zij wel parochiekerk geweest zijn, aangezien dan in een schepenbrief sprake is van het ‘Cymitherium Sti Mathie’ (doppler, St. Servaas nr. 63). In 1320 treedt een ‘Godefridus Sancti Mathie Traiectensis investitus’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als getuige op bij een vergelijk tusschen Gerard van Horne en de abdis van Torn (habets, De archieven van het kapittel der hoogadellijke rijksabdij Thorn, nos. 144 en 145). Een schepenbrief van 1325 vermeldt de kerk van den H. Matthias ‘supra forum lignorum’ (zie doppler, St. Servaas, nr. 189), en in acten van 1358 en 1362 wordt met goedkeuring van den toenmaligen pastoor Jan van Riemst aan de in zijn kerspel opgerichte kapel van de broeders der Duitsche orde vrijdom van parochiale rechten verleend. De kerk heet voor het grootste deel uit de bijdragen der lakenwevers, die hier hun ramen hadden, bekostigd te zijn. In de tweede helft der XVde eeuw (volgens bachiene na 1459; volgens van heijlerhoff ± 1479) is de kerk aanmerkelijk herbouwd. herbenus (‘De Trajecto instaurato’) deelt mede, dat in zijn tijd de bouw van het koor begonnen, en dit tot een aanzienlijke hoogte opgetrokken is. Bevat het bericht waarheid, dat bisschop Jan van Horne, wiens wapen op een kraagsteen in den noordbeuk bij den toren (zie blz. 265) aangebracht is, de kerk gewijd heeft, dan moet dit tusschen 1486 en 1506, den duur van zijn episcopaat, geschied zijn. Uit het feit dezer nieuwe wijding blijkt tevens, dat de herbouw van omvangrijken aard was. In December 1521 is de kerk door een overstrooming, welke den vloer vernielde en de graven deed instorten, geteisterd, en eenige jaren later de toren door bliksemslag gehavend (zie Public. t.a.p., blz. 376). Op St. Michielsdag van 1566 viel zij in handen der beeldenstormers, maar het volgend jaar konden de Katholieken er hun eeredienst weder uitoefenen. Het oproer van 1576 verjoeg hen er weer uit, totdat Parma in 1579 de stad veroverde. Van 1579 tot 1632 bleef zij aan de Katholieken. De capitulatie van 1632 stelde haar in handen der Hervormden en wees den Katholieken de kapel der H. Catharina als parochiekerk aan. Gedurende de jaren 1673 tot 1678, toen de Franschen meester van de stad waren, hadden de Katholieken echter wederom de beschikking over het gebouw, dat toen inwendig een nieuwe beschildering en meubileering kreeg (zie Public. t.a.p., blz. 387). Na in 1794 tot garnizoensbakkerij ingericht geweest te zijn, kwam de kerk in 1803 weer in het bezit der Katholieken, die haar herstelden uit den jammerlijken toestand, waarin zij was geraakt. Blijkens een in 1812 bij den gemeenteraad ingediend verzoekschrift waren de daken, de gewelven en de vloer ten zeerste gehavend en had men een nieuw oxaal, twee klokken, drie altaren, zes biechtstoelen, een orgel en een doopvont aangebracht. In 1823 werd de deur op het koor voor het publiek gesloten en de ingang ‘onder in de kerk bij de broederschapsbank aan den kant van het kerkhof’ weer in gebruik gesteld. ‘Links in de kerk’ bracht men in 1836 een uitgang aan. Ga naar margenoot+ De kerk ligt met het westfront aan de Boschstraat, de voormalige Houtmarkt, en was oudtijds omgeven door een kerkhof. Op oude kaarten ligt zij dan ook geheel vrij; het kerkhof strekt zich hier voornamelijk ten Noorden ervan uit. Achter het koor liep in de XIVde eeuw de Portenersruwe (nu Pastoorstraatje), waar de pastorie lag. Het omliggende terrein ten Noorden en ten Oosten was tot in de XVIIde eeuw voor de ramen der lakenwevers in gebruik. Schip en koor zijn georiënteerd met een afwijking van 12o naar het Zuiden. Voor den toren is de afwijking belangrijk minder. Behalve aan den zuidwestkant, waar een particulier huis tegen den zijbeuk staat, en aan den zuidoostkant, waar de pastorie zich bevindt, staat de kerk vrij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorzaak der schuine ligging van den toren ten opzichte der kerk zou te zoeken kunnen zijn in de gesteldheid van den bodem. Dat deze hier drassig was, blijkt o.a. uit het feit, dat een weinig verder een tamelijk groote waterpoel lag, vermeld in 1323 en 1349 (zie doppler, St. Servaas, nrs. 178 en 454) en eerst in 1703 gedempt; een kleinere bevond zich bij de Grootegrachtstraat (zie Jaarb. Limburg 1852, blz. 266). Waarschijnlijker is echter, dat bij de plaatsing van den toren rekening is gehouden met de aangrenzende bebouwing en dat hij oorspronkelijk een andere bestemming heeft gehad (vgl. blz. 260 over de bijdragen der lakenwevers en blz. 268). Het gebouw is, op den onderbouw van den toren na, die van Naamsche steenGa naar margenoot+ is, geheel uit mergelsteen opgetrokken. Het bestaat uit: een ingebouwden vierkanten, op de hoeken door haaksgeplaatste beeren geschraagden toren met een traptoren op den zuidwesthoek, en door bogen ter wijdte van o.s. 4.34 M. en 4.70 M. in gemeenschap met het middenschip en de voortzettingen der zijbeuken; een door zuilen in drie beuken gedeeld schip, ter diepte van zes traveeën; een koor ter diepte van twee traveeën en met vijf zijden van een achthoek gesloten; een sacristie in het verlengde van den noordbeuk langs de twee traveeën van het koor geplaatst; een moderne doopkapel (1859) van twee traveeën ten Zuiden van het koor. Ingangen: in den westmuur van den toren en in dien van den noordbeuk. De toren meet buitenwerks: ongeveer 9 M. in de breedte bij 9.70 M. in de lengte;Ga naar margenoot+ binnenwerks: 5.20 M. bij 5.50 M. De kerk is binnenwerks ongeveer 40 M. lang en 20.60 M. breed. De breedte van het middenschip bedraagt gemiddeld - want de noordelijke en de zuidelijke zuilenreeks loopen niet evenwijdig - 9.20 M., gemeten van hart op hart der zuilen. De breedte van het koor 8.40 M. Ook de diepte der traveeën is zeer verschillend: de wijdte der intercolumniën wisselt tusschen 2.95 M. (5de travee zuidzijde) en 4.15 M. (laatste travee noordzijde). De middellijn der zuilen is 0.75 M. De hoogte der kerk bedraagt in het schip 15.70 M. gemeten tot aan den sluitsteen van het gewelf en 23.50 M., tot aan den nok. Het gewelf van het koor ligt slechts weinig hooger, de dakgoot op 24.50 M. De zijbeuken zijn 8.70 M. hoog. De noordelijke is gemiddeld 6 M., de zuidelijke 5.60 M. breed. De toren (afb. 217) wordt geschraagd door viermaal versneden beeren (de zuidelijkeGa naar margenoot+ tegen den oostmuur is grootendeels weggehakt), en door gemetselde waterlijsten ingedeeld in drie geledingen. Hij is gedekt met een van vier- tot achtkante ingesnoerde spits met open koepeltje, door een balustrade omgeven. De westwand heeft, in de onderste geleding, een portaal, gedekt door een rondboog, waarvan de profileering tot beneden doorgetrokken is en hier op kleine basementen rust. In de tweede geleding is een slank driedeelig spitsboogvenster, waarvan het benedendeel dichtgemaakt en met een Calvarie versierd is.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de derde geleding bevinden zich in den westwand twee, door een smallen dam gescheiden en hoog opgaande, rondboognissen, elk door stijlen in drieën gedeeld. Deze stijlen worden te halver
Afb. 217. St. Matthiaskerk met toren uit het Zuidwesten.
hoogte door een horizontale lijst gesneden, waardoor in elke nis twee velden ontstaan, en in elk veld drie smalle, met een driepas gedekte, casementen. De buitenste casementen der bovenste velden zijn geopend en doen dienst als galmgaten. De andere torenwanden vertoonen een overeenkomstige versiering. Tegen den zuidwesthoek staat een door vijf veelhoekszijden omsloten traptoren, die tot de volle hoogte van den toren opgaat. Ga naar margenoot+ Tegen den zuidwand staan tweemaal, tegen den noordkant eenmaal versneden beeren. Boven de beuken komen geen contreforten uit, die de schipgewelven zouden schragen. De waterlijst is nog slechts langs het westelijk deel van den noordmuur aanwezig. De gootlijsten zijn overal vernieuwd. De vensters zijn, zoowel in de zijbeuken als in het middenschip, driedeelig en hebben geprofileerde dagkanten met (vernieuwde) traceeringen. De meest oostelijke travee vertoont aan de noordzijde een zeer onregelmatige plaatsing der vensters: het venster in den noordbeuk is ten opzichte van den scheiboog naar het Westen en dat boven dezen boog (dus in het middenschip) naar het Oosten verschoven; aan de zuidzijde zijn beide naar het Oosten verschoven. Verder verdient het opmerking, dat de vensterneggen in de twee oostelijke gewelfvakken van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuidbeuk een afwijkende profileering vertoonen. Bij den steunbeer onmiddellijk ten Westen van deze vensters ziet men een doorloopende stootvoeg in het metselwerk. De ingang, met de omlijsting van Naamsche steen, in den westwand van den noordbeuk is niet oorspronkelijk en vermoedelijk in 1823 aangebracht. Boven dezen ingang bevindt zich een driedeelig, en in den overeenkomstigen wand van den zuidbeuk, een smaller tweedeelig
Afb. 218. St. Matthiaskerk uit het Zuidoosten.
spitsboogvenster. Het koor is versterktGa naar margenoot+ door tweemaal versneden beeren, wier onderste versnijding hooger is dan die der beeren tegen het schip. De oude waterlijst is hier door een nieuwe vervangen. In den zuidwand bevinden zich twee dichtgemetselde vensters, en in de sluiting slanke driedeelige spitsboogvensters (vgl. afb. 218). Het schip en hetGa naar margenoot+ koor zijn gedekt met zadeldaken, de beuken met lessenaarsdaken. Deze bekapping is in de XIXde eeuw vernieuwd. De toren, die langs een uit den zuidbeuk toegankelijke wenteltrap in den traptorenGa naar margenoot+ bestegen wordt, is over zijn tweede geleding overkluisd met een achtdeelig gewelf, welks geprofileerde ribben, gedragen door kraagsteenen met figuurlijk beeldhouwwerk, in een sluiting van 1.46 M. middellijn samen komen. Aan de twee geledingen beantwoordt inwendig ééne verdieping, die echter door een orgeltribune is onderverdeeld. De toren staat door een hoogen spitsboog in gemeenschap met het middenschip en door iets lagere spitsbogen met de zijbeuken.
Schip en beuken; deze zijn van elkaar gescheiden door zuilen, welker alignement, gelijk reeds opgemerkt, zeer onnauwkeurig is, vooral in het oostelijk gedeelte; zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 219. St. Matthiaskerk inwendig naar het Westen.
staan op voetstukken, die in de oostelijke traveeën vermoedelijk (wegens den houten vloer is dit niet met zekerheid te zeggen) anders zijn dan in de westelijke; in elk geval staan de laatste iets dieper. Ook de kapiteelen zijn niet gelijk van vorm en versiering, en ten deele weinig nauwkeurig geplaatst (overhoeks gedraaide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deksteenen), waardoor de basementen der muurschalken en de gewelfribben hier en daar erover heen steken.Ga naar voetnoot1) Terwijl de westelijke kapiteelen (n.l. van de twee muurzuilen tegen den toren en van twee, o.s. drie hierop volgende vrijstaande zuilen o.s. aan de noord- en aan de zuidzijde) het gewone vroeg-gothische Limburgsche ornament van irisbladeren hebben, vertoonen de overige een meer schematische bewerking, welke eenigszins aan de latere knorren (‘godrons’) doet denken. Verschillende der oostelijke kapiteelhalzen zijn te smal naar verhouding van de zuilen en deze bovenaan vernauwd om een betere aansluiting te verkrijgen. Tusschen de scheibogen rijzen muurschalken op, die de gewelfribben van het middenschip dragen, en ter hoogte van welker kapiteelen een eenvoudig geprofileerde dorpellijst loopt. De driedeelige vensternissen hierboven zijn in haar benedendeel blind en van driepasboogjes tusschen de stijlen, in haar open bovendeel van traceeringen, voorzien. De wanden van de lichtverdieping springen vrij sterk terug achter de lager liggende muurvlakken (afb. 218). In de aansluiting der schipmuren bij den toren is opmerkelijk, dat de kapiteelen, althans de dekplaten, van de halve-zuilen het lijf van de oostelijke torenbeeren, waartegen zij staan, doordringen en er is, in het bijzonder aan de noordzijde, reden te vermoeden, dat een geheel ronde zuil hier ten deele in het metselwerk is opgenomen. Een weinig hooger ziet men in den naar het Oosten gerichten torenbeer eenige steenen, vormende een boogkromming, welke beantwoordt aan die van de scheibogen. Geheel bovenaan eindelijk, boven de horizontale dorpellijst een nis, waarvan de oostelijke dagkant een onregelmatige, gebogen lijn vertoont. De oostwand van den noordbeuk is geheel ingenomen door een ondiepe nis, geflankeerd door kolonnetten (XVI) zonder kapiteelen. In den zuidoosthoek bevindt zich een smalle doorgang naar de sacristie. De oostmuur van den zuidbeuk is van een blind venster voorzien, dat sporen vertoont van een driepasversiering langs de binnenzijde van den spitsboog; in de noordelijke helft van dezen wand ziet men een band van Naamsche steen. Wat de welving betreft, is de kerk overdekt met kruisribgewelven, die in denGa naar margenoot+ middenbeuk tamelijk bol, in den zuidbeuk eenigszins klimmend aangelegd zijn. Het oostelijke vak van den noordbeuk heeft een ster-, en dat van den zuidbeuk een netgewelf. Een smal kruisribgewelf overkluist ook de ruimte tusschen den traptoren en den zuidoostelijken torenbeer. In de zijbeuken rusten de gewelfribben aan de muurzijden op achtkante kapiteeltjes, boven korte stukken colonnet met druipers, in den zuidbeuk versierd met bladwerk, in den noordbeuk met borstbeelden van engelen. Op het derde (gerekend van het Westen) in den noordbeuk, dicht bij den toren, houdt de engelfiguur het wapen van Bisschop Jan van Horne, op den vijfden dat der stad Maastricht met een niet omgekeerde vijfpuntige ster. Op het tweede kapiteeltje in dezen beuk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 220. St. Matthiaskerk inwendig naar het Oosten (vóór de verwijdering der polychromie).
dus in het gedeelte naast den toren, en op een kraagsteen in den noordwand van den toren komen de geschilderde wapens van de twee eerste bisschoppen van Roermond (na het herstel der hierarchie), o.s. mgr. Paredis en mgr. Boermans, voor en in het gedeelte ten Zuiden van den toren eveneens twee moderne wapens. De profileering der dagkanten van de twee oostelijke vensters in den zuidbeuk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijkt af van die der overige vensters, doordien zij één geleding meer (een peerkraal tusschen het hol en den rondstaaf) vertoonen. De drie oostelijke traveeën van den noordbeuk onderscheiden zich van de andere, doordien onder de vensters nissen zijn uitgespaard. In 1925 is bij de verwijdering van de in 1886 aangebrachte polychromie in denGa naar margenoot+ noordbeuk een muurschildering voor den dag gekomen. De zeer gehavende voorstelling van de Verrijzenis droeg het jaartal 1568. Op de gewelven van den zuidbeuk kwamen overblijfselen van laat-gothische geschilderde ranken te voorschijn. In het koor worden het kruisribgewelf over de twee ondiepe traveeën alsmede het straalgewelf over de sluiting, gedragen door van den grond opgaande muurschalken, welker met bladwerk of figuren (engelen) versierde kapiteelen een weinig hooger liggen dan die der colonnetten in het middenschip, in overeenstemming met de 30 cM. hoogere ligging van den koorvloer. De vensternissen in de twee koortraveeën zijn blind; aan de zuidzijde is dit het gevolg van een dichtmetseling met baksteen in modernen tijd. In de tweede koortravee zijn doorgangen naar de sacristie, o.s. de doopkapel. De wanden der koorsluiting zijn van dorpelhoogte af geheel geopend in tot de gewelfkappen opgaande, driedeelige vensters met stijlen en traceeringen. In het muurwerk boven de scheibogen van het middenschip ziet men, staande in de kapruimtenGa naar margenoot+ boven de zijbeuken: Bouwgeschiedenis. Wil men den eigenaardigen stand van den toren ten opzichte van deGa naar margenoot+ kerk als oorspronkelijk aanvaarden, dan ware er geen aanleiding verschil in dateering te maken tusschen den toren en het aansluitend gedeelte van het schip, indien niet de vroeg-gothische kapiteelen leken bij andere, minder zware, zuilen dan de tegenwoordige te hebben behoord. Er zullen wellicht vroegere zuilen (uit den tijd van den torenonderbouw) geweest zijn, welke dan bij een nieuwen opbouw (XIV?) door andere zijn vervangen met behoud van de oude kapiteelen. De opmerkingen, welke wij maakten over de halve-zuilen tegen den toren (zie blz. 265) en een stuk spitsboog erboven, brengen ons op de veronderstelling, dat men het plan heeft gehad den toren af te breken en de kerk een of twee traveeën naar het Westen door te trekken. Is deze tweede phase eenigszins twijfelachtig, geen onzekerheid bestaat er, dat de oostelijke traveeën van het schip uit een anderen tijd zijn dan de westelijke. Wij behoeven hiervoor slechts te verwijzen naar de verschillende kapiteelvormen (zie blz. 265), de negprofielen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de doorloopende stootvoegen in den muur van den zuidbeuk en in de hooge muren van het middenschip (zie blz. 263 en 267). Uitgaande van herbenus' bericht, dat in zijn tijd aan den bouw van het koor is begonnen, met de toevoeging, dat dit een aanzienlijke hoogte kreeg, en lettende op den horizontalen naad (zie hierboven onder b), komen we ertoe de verhooging van het middenschip, althans in het westelijke gedeelte, met dezen koorbouw in betrekking te brengen. Het wapen van Jan van Horne (1486-1506) onder een der kapiteeltjes in het westelijk deel van den noordbeuk (zie blz. 265), bij den toren, geeft grond voor het vermoeden, dat ook de zijbeuken op de oostelijke traveeën na, tot den aanleg XV B behooren. De traveeën naast den toren zullen ook uit dezen tijd zijn (afgezien van de welving). Uit XV B zullen ook dagteekenen het bovendeel van den toren (boven den ouden onderbouw van Naamsche steen), het westelijk ingangsportaal en de hooge boog, waarmede de toren naar het middenschip werd geopend. Daarentegen zouden de bogen in den noord- en in den zuidwand van den toren (naar de zijbeuken dus) oorspronkelijk kunnen zijn, dus uit den tijd, toen hij nog niet ingebouwd was en gelijkvloers een doorgang Noord-Zuid(?) had. Vervolgens zijn aan de zuidzijde twee, aan de noordzijde drie, traveeën tusschen het koor en het westelijk gedeelte opgetrokkenGa naar voetnoot1). De sterke afwijking t. opz. van het alignement, welke wij bij de meest oostelijke zuil aan de zuidzijde opmerken, had vermoedelijk de bedoeling het verschil in breedte van het koor en het schip op geleidelijke wijze voor het oog te vereffenen. De verhooging der sacristie had XVII of XVIII plaats, de aanbouw ten Zuiden van het koor in 1860. Ook de welving ten Noorden en ten Zuiden van den toren, althans in haar tegenwoordigen vorm, is omtrent het midden der XIXe eeuw aangebracht. Wat den toren aangaat de kroniek van pastoor Cyrus vermeldt (Public. 1892, blz. 377), dat deze in 1679 dertig voet verlaagd zou zijn, doordien het bovendeel ‘met alle de uytwendige daeromme en onderstaende groote steenen gallerijen’ afgebroken werd; de tegenwoordige gedrongen vorm van den toren maakt deze mededeeling wel aannemelijk. Op een teekening (door V. Clotz?; in de verzameling van het Provinciaal Genootschap en weergegeven in Public. XLIII (1907) tegenover blz. 76), voorstellend de Boschstraat in 1669, heeft de toren echter dezelfde hoogte als tegenwoordig, afgezien van de spits, wier naald hier ontbreekt, gelijk reeds op de kaart (XVIc) van Bellomonte. Misschien echter moet voor 1679 in bovengenoemde kroniek 1769 gelezen worden en heeft de mededeeling slechts betrekking op het afbreken van de spits en het afnemen van de colonnetten en baldakijnen, waarmede op een teekening (afb. 221) van de beyer van 1740, de steunbeeren versierd zijn. In 1769 toch heeft, op kosten der Staten Generaal, een belangrijke vernieuwing van den toren plaats gehad. Toen is er een nieuwe koepel opgezet en heeft men hem het aanzien gegeven, dat hij heden nog vertoont. De spits, die op de afbeelding van 1740 nog geheel vierkant is, heeft toen een achtkante insnoering gekregen. Voor den toreningang is in 1769 in verband met de verhooging van den portaalvloer een trap van drie treden gelegd. Op de gravure van 1740 is de onderste geleding naar verhouding veel hooger dan thans: blijkbaar is sindsdien de straat opgehoogd. Naar deze zelfde afbeelding te oordeelen zou in dezen tijd ook het portaal gemaakt zijn, ofschoon het den stijl van ± 1500 vertoont. De dichtmetseling van de benedenhelft van het spitsboogvenster boven den ingang zal eveneens in dezen tijd geschied zijn. Opmerkelijk is het, dat op de kaarten van Bellomonte, Guicciardini en Blaeu de toren als vrijstaand, en met een zuidelijken ingang, afgebeeld wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De herstelling van 1803 is reeds vermeld (zie blz. 260).Ga naar margenoot+ In 1859 en volgende jaren heeft het gebouw aanmerkelijke vernieuwingen ondergaan. De daken, zoowel van de kerk als van den toren, zijn toen vervangen. Evenzoo de vloer, waarbij de oude grafsteenen verkocht zijn. Het koor werd van nieuwe gebrande glazen voorzien. Inwendig is de kerk toen beschilderd en vermoedelijk het gewelf naast den toren gemetseld, waarvan het boven vermelde wapen van den eersten bisschop van Roermond getuigt. Volgens de kroniek-Lovens zou toen in het koor een middeleeuwsche muurschildering Afb. 221. De St. Matthiaskerk naar een teekening (1740) van de beyer.
ontdekt zijn, voorstellend de vlucht naar Egypte, die men dan later overschilderd heeft. De aanbouw ten Zuiden van het koor dagteekent ook uit dezen tijd. Aan den toren hadden reeds in 1716 en omstreeks 1769 belangrijke herstellingen plaats gehad (zie hierboven). Vooral het bovendeel en de spits waren toen gewijzigd. In verband met de verhooging van den kerkvloer zijn ook aan het portaal veranderingen aangebracht. De kerk bezit:Ga naar margenoot+ Een hardsteenen doopvont (XIXa) met marmer ingelegd en voorzien van een gedreven koperen deksel. Brokstukken van een vroeg-gothische doopvont, zijn in 1928 bij graafwerk in de Breulingstraat gevonden. Vermoedelijk is dit de oude doopvont der St. Matthiaskerk, die in 1707, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toen de St. Catharinakapel als kerk voor deze parochie dienst deed (zie blz. 260), door een nieuwe is vervangen en daarop stuk gehakt (zie Maasgouw 1929, blz. 12). Afb. 222. St. Matthias. Koperen lavabo.
Twee steenen wijwatervaten (± 1700), breed 0.36 M., en 0.315 M. voor den muur uitstekend. Een gedreven koperen lavabo (XVIIB; afb. 222) met gedreven bladwerk en mascaron. Een eiken preekstoel (XVIIIa), waarvan de drie gebogen, tusschen voluutvormige pilasters gevatte, kuippaneelen gesneden medaillons dragen: voorstellingen van den Zaligmaker, Maria en den H. Jozef. De voet is versierd met een eierlijst, groeven en afhangende festoenen. Het ruggestuk onder het klankbord is eveneens besneden. De eenvoudige trapleuning eindigt in een houten paal. Het klankbord heeft een rand van lamberkijnen (vgl. afb. 219 en 220). Deze preekstoel heet afkomstig te zijn uit de Augustijnenkerk (zie hiervoren, blz. 154).Een eiken tochtportaal voor den hoofdingang, in Barok-stijl, op welks dubbele deur van paneelwerk twee ovale medaillons met borstbeelden van ‘S. Nicolavs Tollentinas’ Afb. 223. St. Matthias. Tochtportaal.
en ‘S. Joannes Sahagvntinvs’. Aan weerszijden van de deur een allegorische figuur op voetstuk: het Geloof en de Hoop. De bekroning boven het hoofdgestel is ten deele afgebroken (afb. 223). Dit portaal is afkomstig uit de Augustijnenkerk (zie hiervoren, blz. 154 en de afbeeldingen in ‘de banden soiron’ ten Rijksarchieve te Maastricht). Ga naar margenoot+ Een houten Pietà (XV d). Christus, naar verhouding klein van gestalte, ligt op den schoot van zijn moeder, het bovenlijf eenigszins naar voren gewend, de rechterarm naar beneden hangend, de linkerhand rustend op den lendendoek, de voeten steunend op den grond. Maria houdt de rechterhand onder Jezus' hoofd, de linker opgeheven in een zorgvol gebaar. Haar bovengewaad is als een kap om het hoofd geslagen, terwijl het ondergewaad in geknikte plooien over de voeten valt. Hoog 0.69 M., breed 0.49 M. (afb. 224). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een gepolychromeerd houten beeld (XVIII) van den H. Antonius met het Kind op den arm. Hoogte 1.545 M. Een gepolychromeerd houten beeld (XVIa) vanAfb. 224. St. Matthias. Pietà.
een heilige (Cecilia?), hoog 1.32 M. Zij heeft den linkervoet vooruitgesteld, over den linkerarm is de met hermelijn omzoomde mantel geslagen. Gespleten pofmouwen. Gevlochte haarbedekking op de ooren. Het orgeltje op den linkerarm is een later toevoegsel. Een verguld houten voetstuk (XVII), dat in het midden der voorzijde een ovaal schildje draagt, waarop een lelie en het omschrift: Obedia, Paupas, Castas, Fids, gratit: Lengte 0.815 M., breedte 0.605 M., hoogte 0.23 M. Twee gedreven koperen kandelaars, LodewijkGa naar margenoot+ XVI. Hoogte 0.88 M. (zonder den punt). Twee koperen, twaalfarmige, bolkronen (met opschrift: 1865). Twee hangende eiken offerblokken in denGa naar margenoot+ stijl van Lodewijk XVI. Grootste breedte 0.505 M., hoogte 0.615 M. Een staand eiken offerblok (geverfd) in denzelfden stijl. Breed 0.42 M., hoog 1 M. Afb. 225. St. Matthias. Epitaaf-Simoneta.
Een marmeren epitaaf ter herinneringGa naar margenoot+ aan den in 1579 bij de inneming van Maastricht gesneuvelden Spaanschen officier Marcus Antonius Simoneta. Het monument bevindt zich thans in den westwand van den noordbeuk. Het bestaat uit een (beschadigd) witmarmeren relief (hoog 0.54 M., breed 0.43 M.) in een zwartmarmeren omlijsting van twee pilasters, die een hoofdgestel dragen. Tegen elken pilaster een vleugelstuk. Het relief bevat de, gedeeltelijk door een versiering van gewonden lauwerblaren en van omgekeerde toortsenGa naar voetnoot1) omgeven, voorstelling der Verrijzenis van Christus. Tegen elk der pilasters is, onder de het hoofdgestel dragende consoles, een witmarmeren cartouche met wapen aangebracht: links een slangenkruis met hartschild, waarop drie vogels(?) en rechts: een kruis (afb. 225). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder het epitaaf bevindt zich, op een plaat van blauwe steen, het wapen van den overledene: een met een antieke kroon van vijf punten gekroonde klimmende leeuw, een lans (?) vasthoudend. Helmteeken een ezelskop(?) en hieronder het volgende opschrift: S.T.I.
Grootste hoogte 1.788 M. De bekroning is verdwenen. Dit monument bevond zich vroeger tegen den zuidmuur van het koor (bachiene V, 908) en is, vermoedelijk toen hier in het begin der XIXde eeuw een houten betimmering gemaakt werd, naar de meest oostelijke travee van den noordbeuk, en vandaar bij de laatste restauraties naar zijn tegenwoordige plaats overgebracht. In den overeenkomstigen (dus west-) wand van den zuidbeuk bevindt zich een blauwe steen ter herinnering aan generaal Desmarêts, graaf de Maillebois. Op dezen steen is in wit marmer aangebracht zijn wapen (gevierendeeld: I en IV, drie natuurlijke lelies in een rechterhand samengehouden; II en III een toren, ter zijde paalsgewijze vergezeld van drie heraldische lelies) met schildhouders (eenhoorns) en oorlogsemblemen. Om het schild hangt een ordeketen uit lelies, helmen en twee keer een H bestaande, welke een medaillon draagt met een St. Michiel met den draak; hieraan hangt een kruis, waarop een duif en welks armen ingekapt zijn en van acht bollen (parels) op de punten voorzien zijn. Grootste hoogte 2.04 M. Opschrift: Cij Git / Très Haut et Très Puissant Seigneur, / Monseigneur Jves Marie Desmarêts, / Comte de Maillebois, Chevalier des / Ordres de S.M. Très Chrétienne, / Lieutenant Géneral de Ses Armées / Général D'infanterie et Chef D'un / Régiment au Service de LL. HH. PP. / Les Etats Généraux Des Provinces Unies / Des Paijs Bas, Ancien Gouverneur de / la Ville de Brieda &&
Ga naar margenoot+ Twee reliekhouders van zilver en koper (een XVIIIa, de ander later), hoog 0.41 M., op verschillenden voet. De oudste heeft een grondvlak, bestaande uit een kwadraat en een vierpas; aan den bovenkant zijn kleine medaillons aangebracht. Merken: IBH en pijnappel in ovaal = Augsburg. Een reliekhouder, (XVII B), in den vorm van een cylinder-monstrans, met kegelvormige bekroning. De schuine kant van den voet is versierd met een bladmotief in relief, terwijl op de bovenzijde het borstbeeld van St. Matthias, met bijl tegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den linkerschouder, is gegraveerd tusschen het volgende opschrift: reliquiae: p : e en s. matthiae. Onder den voet staan de volgende merken: .....?, in een ovaal, vijfpuntige ster = Maastricht. Hoogte 0.36 M., grootste breedte 0.146 M. Een reliekhouder (XVIIIA?). Op den staanden rand van den voet het opschrift: w. hamel. geboren-scham-berger. Hoogte 0.225 M., grootste breedte 0.115 M. Een reliekhouder, waarvan de bovenhelft van zilver, de voet van koper is; de hoogte van het zilveren gedeelte bedraagt 0.17 M. Dit is vlak gehouden, behalve eenig ornament (Lodewijk XIV) aan den rand en den onderkant.
Een reliekhouder (midden-XVIII), bestaande uit een aan de voorzijde verguld kruis met engelenkopjes op de uiteinden en een voet, op welks achterzijde staat: MVnera CeCILIae gaDet. Merken: I B in een vierpas. Een vergulde kelk (XVII a) op zeslobbigen voet; de cuppa versierd met zes engelenfiguren, de nodus met gevleugelde engelenkopjes en vruchten; op den voet zijn de beeltenissen gegraveerd van de H.H. Henricus, Johanna, Franciscus, Barbara en Maria. Geen merken. Een kelk (XVIII a) met opengewerkt ornament om de vergulde cuppa. Merken: i/w, hoogte 0.245 M. Een kelk (XVIII b) met vergulde cuppa. Merken op den voet: Maastricht, E. en I.N. Een zilveren cylindervormige pyxis, op den bodem waarvan een opschrift betreffende de vernieuwing (3 Juli 1669), en de initialen N E. Het gewelfde deksel is met een scharnier bevestigd, op deAfb. 226. St. Matthias. Ampullen.
wijze der middeleeuwsche pyxides. De initialen zijn vermoedelijk die van den XVIIde-eeuwschen goudsmid Nicolaas Ernoud (zie Maasgouw, 1918, blz. 80). Hoogte 0.04 M.; doorsnede 0.09 M. Twee ampullen, stijl Lodewijk XV. Merken: Maastricht en A (= 1772?), S.B. onder kroontje (Servatius Beckers was keurmeester omstreeks 1770); grootste hoogte 0.115 M. (afb. 226). Hierbij een gegoten blad in denzelfden stijl. Merken als voren. Lengte 0.281. M. Twee vergulde ampullen (XIXb). Merken: P C, en gekruiste lauwertakken, waartusschen een 2. Grootste hoogte 0.171 M. Hierbij een verguld blad, met parelrand en met graveering: St. Matthias met bijl, omgeven van een eiken tak. Op de achterzijde: Donum DD Tielens 1829, Merken: P C en gesloten hand. Lengte 0.347 M. Een gedreven zilveren schenkblad, (XVIIc; merken: Augsburg en H.I.). Op den rand vier cherubijnen tusschen spiraalvormig gewonden ranken op den spiegel, twee medaillons met I.H.S. en Maria-monogram. De grootste maten zijn 0.253 × 0.298 M. (afb. 227). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee koor-kapgespen, de eene (XVII B) onregelmatig rond, met een middellijn van 0.157 M., is in het middelpunt van een borstbeeld van den H. Matthias voorzien; de bijl steunt tegen den rechterschouder en op de bijl staat een merk: HB; de andere (± 1700), met een afbeelding van den H. Antonius op een achtergrond van stralen (koper); de heilige is afgebeeld met het Jezuskind op den rechterarm en houdt in de linkerhand
Afb. 227. St. Matthias. Schenkblad.
een lelie. Een spreukband met: s. antonius. pad. en een merk: FG in een zespuntige ster; boven deze letters een kroon met drie punten. De grootste maten zijn 0.155 bij 0.18 M. Twee broederschaps-plaquettes met een door engelenkopjes omgeven Madonna op een achtergrond van koper; de een (XVIIIa) heeft een spreukband met: dei mater alma, en geen merken, de andere (± 1700), op een spreukband: ave maris stella en de merken: Maastricht en DN. De grootste maten zijn 0.335 bij 0.20 M. Zes broederschaps-plaquettes (XVIIIa) van de broederschap der geloovige zielen; zij zijn ovaal, van 0.18 bij 0.165 M., voorzien van een gebloemden rand en in het midden van een doodskop met twee gekruiste doodsbeenderen; hieronder staat: Memento Mori. Merk: i/w in een schild. Zes broederschaps-plaquettes (XVIII a) van de broederschap van het H. Sacrament. Binnen een rand van laurierbladeren zijn twee engelen voor een monstrans op voetstuk geknield; twee engelenkopjes zweven in de lucht. De maten zijn 0.165 bij 0.155 M. Op het voetstuk is een opschrift (1716) aangebracht: SaCratIssIMae / SYnaXIs / ConfraternItas / Dabat. Eenig merk: . Zes broederschaps-plaquettes van de broederschap van O.L. Vrouw. Zij vertoonen de Madonna met stralenkrans op den maansikkel. Ook deze zijn ovaal en de grootste maten bedragen 0.165 bij 0.13 M. Aan de bovenzijde is een bloem aangebracht. De merken zijn: een ster en .Zes broederschaps-plaquettes van de broederschap van den H. Antonius. Ook deze zijn ovaal; de grootste maten: 0.18 bij 0.155 M. De H. Antonius is in relief op koperen stralengrond voorgesteld. De merken zijn verschillend: één der plaquettes heeft in een liggende ruit de letters T G, drie hebben, eveneens in een liggende ruit, de letters I M en een sleutel eronder; bij twee andere zijn de teekens onleesbaar. Ten slotte zes broederschaps-plaquettes van de broederschap van den Heiligen Naam. Zij zijn zeer eenvoudig en vermelden het jaartal 1844. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een houten kruis met corpus en beslag (XVIIId) op een, eveneens van zilveren montuur voorzien, voetstuk. Het geheel hoog 0.89 M. Merken: P.L.N.(?), een rechter vuist met stok, en (onleesbaar). Vier gedreven zilveren kandelaars (XVIIIc),Afb. 228. St. Matthias. Zilveren borstbeeld van H. Barbara.
met de initialen I.I.C. (vermoedelijk van pastoor Joh. Jac. Cyrus). Twee hebben de volgende merken: Maastricht, F en CI (of CH) onder een kroon met drie parels(?); de andere: Maastricht, en I.E. onder een kroon met drie parels. Vier gedreven zilveren borstbeeldjes (XVIa), voorstellend: de H. Barbara (afb. 228), de H. Catharina, heilige vrouw met boek (afb. 229), heilige vrouw met palmtak in de linkerhand. Hoogte ± 0.09 M. Voorts twee requiem-missalen (Plantijn, 1823) met zilveren boekbeslag (XVIIIa); in het midden een plaquette van 0.185 M. hoogte, waarop in een cartouche de H. Drievuldigheid is voorgesteld met een engel eronder, die een arm uitstrekt ter verlossing van de zielen uit het Vagevuur, op het benedendeel der cartouche in de vlammen voorgesteld. De merken zijn: een ster, waaronder een K, en in een ovaal de letters I B. Afb. 229. St. Matthias. Zilveren borstbeeld van een heilige.
Van dit zilverwerk heet een gedeelte afkomstig te zijn van de kerk der Predikheeren. Een driestel (1547, gerestaureerd 1862), de dalmatiekenGa naar margenoot+ versierd met twee geborduurde banen en een rand aan de mouwen, waarop onder een gothisch baldakijn telkens een heilige staat afgebeeld. De kazuifel is voorzien van een breed geborduurd kruis; over de heele breedte der dwarsarmen is het huwelijk van Jozef en Maria (afb. 230) voorgesteld, terwijl de andere voorstellingen wederom onder een gothische architectuur zijn geplaatst; vgl. het bezoek van Maria aan haar nicht Elizabeth op afb. 231. De kazuifel is voorzien van het jaartal: 1547 en Res. 1862. Een driestel (XVIII b) van rood fluweel met opgewerkte versiering van goud- en zilverdraad, bestaande uit schelp- en rankmotieven; het kruis van de kazuifel met een medaillon, waarop een kruisbeeld op een voetstuk. De bijbehoorende koorkap met een schild, waarop het Lam Gods op het boek met de zeven zegels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 230. St. Matthias. Detail van een kazuifel (XVI).
Verder nog eenige koorkappen (XVIII), waarvan een van licht paarse bloemenstof, een van groen met bloemen. Een expositievaantje (± 1700?) van zilverdraad, met een Madonna en een spreukband met: ave maris stella; gezicht en handen zijn geschilderd. Het is vermoedelijk afkomstig van de broederschap van O.L. Vrouw.Ga naar margenoot+ Ten slotte bevinden zich nog in hetAfb. 231. St. Matthias. Detail van een kazuifel.
bezit der kerk: vier achtkante looden plaquettes (XVIIIA), de Evangelisten met hun attributen voorstellend. Hoogte 0.123 M., breedte 0.12 M. (afb. 232 en 233). Verder worden in de pastorie vier beelden van zacht hout bewaard: Een vrouwelijke, staande heilige (XIX?) met boek, Hoog 0.53 M. Een H. ‘Donatus’ (XVII d), in bisschopsgewaad. Met voetstuk hoog 0.55 M. (afb. 234). Een O.L. Vrouw op den wereldbol (XVIId): de naar rechts kijkende Madonna houdt het kindje op de linkerhand. Hoog 0.435 M. (Afb. 235). Een H. Franciscus Xaverius (± 1700), in priesterkleeding (rochette) en in loopende houding, een kruis in de linkerhand. Hoog 0.50 M. (afb. 236). Een H. Hubertus (XVIIIa) in bisschopsgewaad; de armen afgebroken. Hoog 0.285 M. (afb. 237). Twee gesneden houten reliekhouders (XVII). Ga naar margenoot+ In de pastorie hangt een portret van Joh. Jac. Cyrus († 10 Febr. 1819), op 65-jarigen leeftijd, in 1804 geschilderd door Guil. Franquinet(volgens een aan den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achterkant geplakt étiquet). Levensgroot, ten halven lijve, van voren, half naar rechts gewend, den beschouwer aanziende. Hij houdt een gebedenboekje in de linker hand voor de borst. Op doek,
Afb. 232. Looden plaquette.
0.83 × 0.62 M. Afb. 233. Looden plaquette.
De kerk bezit drieGa naar margenoot+ klokken: 1. Diameter 1.26 M. Bovenaan een randschrift, in Romeinsche majuskels: Per bis terque decem simul et sex lustra creatam nomine sub prorio Cattarina cerne renatam. - Anno 1671. Deze klok is versierd met twee ovale medaillons. 2. Diameter 0.69 M. Bovenaan eenAfb. 234. Beeld van den H. Donatus.
randschrift in Romeinsche majuskels: Afb. 235. Beeld van ‘Immaculata’.
S. Cattarina. I.I. Cyrus pastor I G W van Aren Bernard I C S de Limpens. - Onderaan staat: Henricus Petit me fecit. Ao. 1785. 3. Diameter 0.87 M. Bovenaan een randschrift: Matthias apostel - I.I. Cyrus pastor enz. als voren. Volgens de kroniek van pastoor Cyrus hingen er vóór de vernieuwing van den toren vier klokken, waarvan de grootste, 10.500 pond wegend, de ‘zilveren’ klok en ‘la grande mère’ genoemd werd. Melchior de Haze te Antwerpen goot in 1675 een klok voor de St. Matthiaskerk (Maasgouw 1887, blz. 208). In 1773 werden op het kerkhof van St. Matthias twee gebarsten klokken tot eene som van 2000 pond vergoten (Chroniek van Maastricht, ed. flament, blz. 136). Eindelijk vermeldt de kroniek-van gulpen, dat de halfuursklok van de O.L. Vrouwekerk in 1800 naar St. Matthias is overgebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 236. St. Matthias. Beeld van den H. Franciscus Xaverius.
Ga naar margenoot+ In de eerste travee is buiten Afb. 237. St. Matthias. Beeld van den H. Hubertus.
in den noordgevel een grafzerk ingemetseld, die, voor zoover zichtbaar, 1.62 M. hoog is en breed ± 0.85 M. In een cartouche is een gedeeld wapen aangebracht: A, een korenschoof, vergezeld van drie sterren (6), twee in het schildhoofd, een in den voet; B, een springende eenhoorn. In de hoeken van den steen waren de kwartieren aangebracht; de wapenfiguren ervan zijn echter geheel uitgesleten. Het gedeeltelijk leesbare opschrift luidt: hic iace[nt] consv̄l... / henricvs van pelt... / vrbis q̄dam scabinvs.... e.... / isabella van brienen con(iu)g(es) / .... obijt ille ao 1691 17 9̄bris / illa 1687 3 8̄bris / reqviescant in pace. E.J.H. en v.N.
Voor St. Matthijs, zie nr. 20 op blz. 259: de Kerk van den H. Matthias.
Voor de Minderbroeders, zie nrs. 10, 11 en 12 op blz. 190 e.v. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. Zwingelput 4. Het R.K. Armenhuis, gesticht De Nieuwenhof, voormalig begijnhof van dien naam.Ga naar margenoot+ von geusau, Public. XXXI, blz. 46 e.v. - heylerhoff, Annuaire 1831, blz. 105 e.v. - Maasgouw, 1927, blz. 1-4 en 14. - Maastrichtsche Grafsteenen, Public. LXV (1929) e.v. Ga naar margenoot+ van gulpen's ‘Monuments historiques et profanes’, blz. 34-38 (Rijksarchief te Maastricht). In het midden van de XIIIe eeuw lag ten Oosten van de tegenwoordige St. Pieterstraat op het gebied van St. Pieter een begijnhof, dat echter wegens ongunstige plaatselijke gesteldheid westwaarts werd verplaatst. Hierdoor ontstonden de namen Aldenhof en Nieuwenhof. Bij akte van 9-iii-1263 (1264) stonden Godefridus, pastoor van St. Pieter en Gerard van Nassau, proost van O.L. Vrouw, den begijnen deze overplaatsing toe (daris, XIIIe et XIVe Siècle, blz. 213). In het testament (3-ii-1265) van zekeren Levallus (Maasg. 1895, blz. 79) is dan ook sprake van: het nieuwe klooster der begijnen buiten de muren van Tricht dat opnieuw is gebouwd ter eere van de gelukzalige Katharina (‘in honore beate Katharine de novo constructo’), terwijl, blijkens een cartularium van Sint Servaas, Deken en kapittel den begijnen der ‘Nova curia’ den 2-ix-1269 toestemming gaven tot het geheel of gedeeltelijk aankoopen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een eiland in den Jeker: ‘inter duos rivos Jecore’. Bovendien wordt haar, na vereischte machtiging, toegestaan een bedehuis te bouwen (de borman, Commission royale d'histoire, 3e serie, IX (1897), blz. 46). Dit klooster nu lag buiten den, eerst XIV d ter plaatse opgetrokken, stadsmuur en wel zoo nabij dien muur, dat zoowel het klooster als de stad in tijd van oorlog de nadeelen dezer ligging ondervonden; het gebouwencomplex immers kon een steunpunt bieden voor vijandelijke ondernemingen. Van daar, dat tijdens de woelingen van 1465 de Maastrichtenaren de nederzetting in brand staken. Er verliep daarop een twintigtal jaren eer de communiteit geheel werd schadeloos gesteld. In Februari 1483 verklaarde Angelus, pauselijk afgezant van Afb. 238. Plattegrond en details van de kapel van den Nieuwenhof.
heel Duitschland, dat de zusters van den begijnhof in haar nieuw klooster van dezelfde privilegiën konden genieten, als zij te St. Pieter genoten hadden (Kroniek van Gulpen). Op den 11den Februari werd besloten tot: slooping van de kapel van zekere begijnen buiten de muren van de gezegde stad (vgl. Maasg. 1927, blz. 3). De buiten den stadsmuur gelegen kapel en de kloostergebouwen werden gesloopt en binnen de veste in ‘1489 het klooster en de kerk van den Nieuwenhof door den timmerman der stad Clabers met pastoor Jan gebouwd’ (Kroniek van gulpen). Blijkens de raadsnotulen van 16-ix-1493, werd met Heynen Clabers overeengekomen ‘te maken ende te tymmeren aan den nuwenkoer, aldair gemaect, eyn huys in de manieren van eynre kircken... en sulcx van acht gebonden ....’ (Maasg. 1927, blz. 14). In dezen tijd (XVB) valt dan ook naar alle waarschijnlijkheid het door herbenus medegedeelde (vgl. hiervoren, blz. 77) over het opheffen van een houten brug, die over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadsgracht naar het begijnhof voerde, en over het dichtmetselen van het daar gelegen poortje; dit toch kan geschied zijn bij het dreigende oorlogsgevaar, terwijl, na de vestiging binnen de muren, het poortje bestendig dicht kon blijven. De Fransche overheersching bracht een wijziging in de bestemming der gebouwen; het convent werd in 1797 opgeheven. Het Centraal bestuur van het Departement der Nedermaas gaf de kloostergebouwen aan de burgerlijke gasthuizen der stad in ruil tegen het militair hospitaal in de Looijerstraat; het hierin gevestigd R.K. Armenhuis werd daarop overgebracht naar den Nieuwenhof.Ga naar margenoot+ A. De KAPEL, toegewijd aan de H. Catharina en GertrudisGa naar voetnoot1), georiënteerd met respectievelijk 2 en 3½o noordelijke afwijking voor schip en koor, gerestaureerd Afb. 239. Kapel van den Nieuwenhof van uit het Noorden.
XIX en XX, bestaat uit een in baksteen (gesausd; tengevolge van latere herstellingen is het formaat niet aan te geven) opgetrokken eenbeukig schip (XVIIB) en een koor (XVd) van mergel. Ga naar margenoot+ De lengte tot het koor bedraagt binnenwerks 19.90 M., met inbegrip van het koor 29.75 M.; de breedte van het schip: 8.55 M., die van het koor: 6.85 M. Het aan de zuidzijde tegen de kloostergebouwen aanleunend schip is aan de noordzijde versterkt door ongelede steunbeeren met bekroning (vgl. afb. 119 en afb. 239). Hierdoor wordt het schip in zes traveeën verdeeld, welke ieder op de verdieping van een halfrond gesloten venster voorzien zijn. Een zware geprofileerde lijst en een leien dak sluiten dit gedeelte der kapel af (afb. 239). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hoogere koor bestaat uit één koortravee zonder venster en een sluiting van vijf zijden van een achthoek; het is versterkt door driemaal versneden steunbeeren. Het hooge leien dak is bekroond met een gesmeed ijzeren kruis (afb. 240). Het eenbeukig schip, met vlakke, modern beschilderde wanden, is gedekt metGa naar margenoot+ een halfrond tongewelf in gipswerk. De noordwand wordt, zooals gezegd, op de verdieping onderbroken door zes vensters, gelijkvloers door twee en een derde, dat gedicht is, terwijl aan de westzijde een wand tusschen de eerste en tweede travee de kerk gelijkvloers minder langAfb. 240. Koor van de kapel van den Nieuwenhof.
maakt dan op de verdieping. Tusschen de tweede en derde travee staan twee zuilen van Naamsche steen, op vierkant basement en met Ionisch kapiteel met vier voluten; zij dragen een tribune, welke op de verdieping een travee dieper is en tot nonnenkoor bestemd was. Daar, tegen den westwand, hangt een groot kruisbeeld (± 1600). Gelijkvloers is de zoldering van deze tribune voorzien van gipswerk, dat in geometrische vakken is verdeeld, waarin bloemen en andere figuren zijn aangebracht. Het iets smallere koor is van het schip gescheiden door een wand van mergel, waarin een spitsbogige triomfboog. Het bestaat uit één koortravee aan noord en zuidzijde, waarin een blind vierdeelig spitsbogig venster; deze travee is door een kruisribgewelf gedekt. De sluiting bestaat uit vijf zijden van een achthoek; de driedeelige vensters in de wanden der sluiting zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van onderling verschillende traceeringen voorzien. Een geprofileerde lijst onder de vensters gaat het heele koor rond en onder deze lijst zijn de wanden gebroken door ondiepe nissen, welker geprofileerde omlijsting van boven een segmentboog vormt. In den sluitingswand op het Noorden is een deuropening aangebracht, welke geflankeerd is door twee op basementen rustende rondstaven, welke door een andere, die het verloop van
Afb. 241. Kapel van den Nieuwenhof inwendig.
den segmentboog volgt, gesneden worden. Op de scheiding van koortravee en sluiting bevinden zich driedeelige schalken, elders enkelvoudige, alle met basementen en gebeeldhouwde kapiteeltjes; zij doorsnijden de geprofileerde lijst (afb. 241). Op den sluitsteen in de sluiting is een gebeeldhouwde voorstelling van de symbolen der Evangelisten, korenaren en een wijntros aangebracht. Ga naar margenoot+ Bouwgeschiedenis. De kapel van den Nieuwenhof bestaat uit een schip (XVII B) en een hooger koor (XV d). Wij zagen hiervoren (blz. 279), dat ten jare 1489 een begin werd gemaakt met den bouw der kerk. Uit het raadsverdrag van 16 September 1493 blijkt, dat ‘aen den nuwen koer, aldair gemaect’ een schip werd toegevoegd, dat omschreven wordt als ‘eyn huys in manieren van eynre kircken... van acht gebonden ...’ Dit schip nu werd misschien opgetrokken in hout, of, wat waarschijnlijker is, in vakwerk. De verklaring (d.d. 14-vii-1661) van de ‘Geswoorene Stadtswerckmeesters’, die bevonden, dat de kerk toen was ‘heelcaducq ende ruineus, verheyschende nootsaeckilicke herbouwinge’ (Maasg. 1929, blz. 55), maakt het zeer waarschijnlijk, dat in 1661 of 1662 is overgegaan tot de vervanging door het tegenwoordig baksteenen schip, waarvan de ongelede en bekroonde steunbeeren veel gelijkenis vertoonen met die der om dezen tijd voltooide Augustijnenkerk (vgl. afb. 119 en 239). De kapel bezit: Twee schelpvormige wijwaterbakken van rood en zwart marmer (XVII). Een gebeeldhouwden eiken preekstoel (midden-XVII), met klankbord en moderne trap; de kuip is zeskantig, de consolevormige voet eindigt in een vrucht. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
engelenkopjes uitloopende voluten dragen den rand van de kuip. Het rugstuk is met een draperie in 't grijs beschilderd. In de kapel zijn eenige groote grafzerken geplaatst, welke voor ± 15 jarenGa naar margenoot+ van uit de gang heeten te zijn overgebrachtGa naar voetnoot1). Hiertoe behooren twee (XIII), welke nog van de tweede nederzetting moeten afkomstig zijn. Afb. 242. Kapel van den Nieuwenhof. Grafzerk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het opschrift luidt: svb hoc sarcophago secundum / Christi redemptoris adventvm / desiderat Hermannus van / Griffonroye LovaniensisAfb. 243. Kapel van den Nieuwenhof. Grafzerk.
Doctor / Comes et eqves qvisqvis ille / Fverit hic reqviescit obdormi / vit in Domino An̄o a salvtifero part v/ virgineoao 1616 octis 23 orate pro ipsivs / anima et reqviescat in sancta pace. Op den rand van den steen staat het volgende: hier rvst in christo ivffrav maria blommart / hvisvrovwe van myn heer doctoer herman griffonroye ghesworen medecyn / ghegagiert deser stadt dy is onslaepen / in den heere den .... ivly int iaer 1612 bidt om godts wille voer haer siele en sali(gheid). 5. De grafzerk van Margaretha Vaes, de vrouw van Hubertus Cruesen, † 12 Novemvember 1627. Ga naar margenoot+ In den wand, welke schip en koor scheiden, bevinden zich twee gedenksteenen. 1. Aan de zuidzijde een (XVIa) met de beeltenis van den gestorvene, kanunnik Johannes Frenkens, geknield ter rechterzijde eener op den maansikkel gezeten Madonna met stralenkrans. Twee zwevende engelen dragen de kroon boven haar hoofd. De voorstelling is gevat tusschen balusterzuiltjes, welke een kroonlijst dragen, waarop in een halfronden boog te weerszijden van het midden, een schelp is aangebracht. Hierboven een gevleugeld engelenkopje en, in 't midden boven alles uit, een wapenschild, beladen met een kruis. Dit schild vindt men beneden andermaal weer, uitkomend onder een cartouche, vermoedelijk met het volgend opschrift in gothische minuskels: hic . ē . sepultus . d(omin)us / Jo(ann)es Frēkēs . can(onic)us . h(ui)us . ecc(lesie) / defūctus . a(nn)o . 15 et m[ater]eius (afb. 244). Dit epitaaf moet van elders zijn overgebracht, daar ‘canonicus huius ecclesie’ niet kan slaan op de kapel van den Nieuwenhof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Aan de evangeliezijde een tweede gedenksteen ter nagedachtenis van Dr. Herman van Griffonroye nevensgenoemd. De ovale spiegel is afgeschuind en van een twintigregelig opschrift voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. De Kloostergebouwen.Verschillende verbouwingen (vooral XVII en XVIII) hebben het oorspronkelijk karakter van dit kloostertje onherkenbaar gemaakt. Tot den aanleg (XVII) zijn te rekenen de oost-, de zuid- en de westvleugel. De kapel sluit de noordzijde af. De hoofdgevel (afb. 245) is op het Oosten gelegen en bestaat thans uit een met een topgevel afgesloten gedeelte, waarin gelijkstraats twee vensters; en het hiernaast naar de kerk toe gelegen gedeelte, met rechte gootlijst en in het gelijkstraats een koetspoort, drie vensters, een deur in gebeeldhouwde omlijsting en met bovenlicht (Lodewijk XV), ten slotte twee vensters. Op de verdieping is in den topgevel en uit het midden, in de vorige eeuw een groot venster aangebracht, en in het andere gedeelte zes halfrond gesloten vensters, waarboven drie dakkapellen het leien dak onderbreken. Het XVIIde-eeuwsch karakter spreekt uit overblijfselen van dichtgemetselde tweeledige- en kruisvensters en uit de nog zichtbare overblijfselen eener met triglyphen en diamanten versierde kroonlijst. Aan de achterzijde is het karakter (midden-XVII) beter bewaard gebleven. Het ten Westen aan de kapel grenzend gedeelte van den westvleugel heeft aan deAfb. 244. Kapel van den Nieuwenhof. Epitaaf.
noordzijde een, thans ingebouwden, toegang in omlijsting van Naamsche steen en halfrond gesloten; hier boven bevindt zich een smal venster, gevat in afwisselend groote en kleine blokken Naamsche steen. In den westgevel zijn drie groote kruisvensters behouden; weliswaar zijn de kruisen uitgebroken en een nieuwe beglazing aangebracht; op de verdieping zijn twee tweeledige vensters gedicht, terwijl de omlijsting van drie later aangebrachte vensters uit herbruikt materiaal bestaat. Van jaarankers zijn alleen over AOI ... Een kroonlijst met consoles sluit den gevel af. Het zuidelijk aangrenzend gedeelte van den westvleugel is geheel van hetzelfde type; het is echter hooger opgetrokken en telt negen groote kruisvensters, waarvan de kruisen eveneens zijn uitgebroken. Hierboven ziet men de sporen van zeven tweeledige vensters, waarvan slechts de onderhelft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is overgebleven, sinds hier hooger op, grootere vensters werden aangebracht. Ten Zuiden vormt een gebouwtje de verbinding tusschen den zuidvleugel en den walmuur en laat alleen de kroonlijst met consoles van dezen vleugel zichtbaar. Het gebouwtje zelf heeft een halfrond gesloten deuropening met een klein venster erboven en een tweedeelig venster er naast. Ga naar margenoot+ Slechts weinig is er bewaard, wat aan de XVIIde eeuw herinnert; in het noordelijk gedeelte van den westvleugel bevindt zich een oude schouw (de stookplaats is dichtgemetseld met paarse tegels) met gesneden boezemkast (Lodewijk XIV); het schoorsteenstuk stelt Christus aan het kruis voor met Maria en Joannes. Trappalen van balustervorm vindt men in den west- en in den oostvleugel. Ga naar margenoot+ In de regentenkamer wordt bewaard het portret van een regent, in bruine jas en gebloemd vest, een veeren pen in de rechterhand, de linker in de heup rustend. Op doek; hoog 0.80 M., breed 0.62 M. Rechts onder geteekend Hauck, 1765. Ga naar margenoot+ Twee gesneden lijsten (Lodewijk XV), de een met een lijst van Regenten van 1755 af; de ander met eene van superintendanten van 1850 af. Afb. 245. Gesticht de Nieuwenhof. Voorgevel.
Een rijk gebeeldhouwde bekroning van een lijst van ‘besondere weldoeners’ sinds 1755: een ovaal schild, beladen met een druiventros met twee bladeren en een kroon er boven, komt uit een cartouche; helm- en dekkleeden gaan over in een schelp- en krulornament. In een der gangen hangt nog een schilderij (XVII B), de H. Familie met Johannes voorstellend. Op doek; hoog 1.10 M., breed 0.875 M. Vermoedelijk afkomstig van het vroegere hoofdaltaar (vgl. de afb. bij van gulpen).
Ga naar margenoot+ Tot de kloostergebouwen behoort nog een met zijn langen gevel aan den Zwingelput gelegen gebouwtje (XVII B); het is opgetrokken in baksteen met banden van mergel, gesausd en op het Noorden en Zuiden voorzien van een trapgevel. De vensters aan de straatzijde zijn later ingebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de voormalige Preekheerenkerk en -klooster, zie nr. 8 op blz. 164: de voormalige Dominicanenkerk en -klooster.
Voor de voormalige Recollectenkerk en -klooster, zie nr. 10 op blz. 190: de voormalige Franciscanenkerk en -klooster. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22. Stokstraat 52 en Brusselschestraat 76. De voormalige Refugie Van St. Gerlach.franquinet, Beredeneerde inventaris van Sint-Gerlach. - Maasg. 1883, blz. 813 en Maasg. 1903, blz. 9. - schaepkens, Public. XVIII (1907), blz. 105. Het adellijk Premonstratensenklooster van Sint-Gerlach te Houtem bezat binnen MaastrichtGa naar margenoot+ een refugie in het zuidelijk gedeelte van de Stokstraat, dat de Graanmarkt genoemd werd. De inventaris van het archief van genoemd klooster vermeldt ten jare 1279 de schenking van een steenen huis, gelegen op de Graanmarkt.Ga naar margenoot+ In 1343 wordt een huis genoemd, gelegen ‘in foro bladi’, op de Graanmarkt, tusschen dat van Billa van Scalcoven en dat van den proost van Meerssen (franquinet, Inv. No. 76 en doppler, O.L. Vrouw, No. 64). Deze huizen grensden aan de noordzijde der refugie, want het cijnsboek van 1377 leert ons, dat Godefridus de Mersen, clericus, slechts de helft van een huis bewoonde, waarvan de andere helft, bezeten door Theodoricus, den zoon van Petrus Pyraer, onmiddellijk aan den toren der dames van Sint-Gerlach grensde (franquinet, Inv. II, blz. 208. Aan de zijde naar den hoek van de Graanmarkt (aan de zuidzijde dus) lagen nog twee huizen: dat van Henricus van Clermont en dat van Oda Bodinx op den hoek van de Graanmarkt; de ligging van Clermont's huis wordt omschreven als gelegen tusschen den voornoemden toren en het huis van evengenoemde Oda. Het cijnsboek (1380) der altaren van O.L. Vrouwekerk spreekt van een cijns ‘supra domum Prepositure de Mersen..... prout se extendit retro cum magna domo supra murum opidi’ (franquinet, Inv. II, blz. 32). De refugie had dus blijkbaar een weerbaar karakter, het uiterlijk van een toren. Een gekleurde teekening (XVII) in de verzameling van het Genootschap (Rijksarchief te Maastricht) en weergegeven door schaepkens (tegenover blz. 188) geeft een vierkanten toren te zien met een hoog tentdak. Een verbouwing (XVIIB) gaf haar het tegenwoordig aanzien. Nadien schijnt de refugie in verval te zijn geraakt; immers, als de stad den kloosterlingen beveelt de refugie ‘wegens desselfs caduciteyt op te bouwen’, zijn zij genoodzaakt het huis te verkoopen voor een som van 1200 gulden, zooals zij meedeelen in een verzoekschrift aan de Staten-Generaal; hierin vragen zij, om, gelijk de kloosters van Hocht, Herckenrode e.a., die ook een refugie bezitten, tot den aankoop te mogen overgaan van een huis op de Brusselschestraat voor 1632 rijksdaalders. Zij krijgen 27-1-1731 hiervoor octrooi ‘mits hetselve hvys alleen gebruyckende tot een Refuge en intrek ende anders niet, ....’ (habets, Houthem-St.-Gerlach, Public. VI (1868), blz. 240). In 1740 wordt het nieuw verworven huis voor den tijd van 12 jaren verhuurd. In 1754 wordt, om in het gemis aan contanten te voorzien, o.a. ‘het huis voor omtrent 25 jaren aangekocht’ te gelde gemaakt (franquinet, Inv. St. Gerlach, No. 251 en 260); dit is echter de refugie aan de Brusselsche straat niet, want blijkens Maasg. 1903, blz. 9, wordt zij eerst in 1771 voor 8500 gld. Brab. verkocht aan Hendrik Martinus Nypels. Het pand werd toen omschreven als: ‘Huys ende aangehoorende hoff, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
remise, stallingen en verdere ap- en dependentien van dien, gestaan ende gelegen binnen Maestricht op de Brusselse straat, genaamt het Refugie van St. Gerlac, reyngenooten, nae den westen, het huis genaamt de Belle, d'ander zijde d'heer Keyser...’. schaepkens zegt (blz. 105), dat een latere eigenaar omstreeks 1800 het uit vier huizen bestaande pand tot het groote huis verbouwde, dat nu onder den naam ‘Huis de Stuers’ bekend is. Het tegenwoordig karakter dezer voormalige refugie is dat van eene particuliere woning; voor de beschrijving, zie hierna onder: particuliere gebouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23. Kommelstraat. De voormalige refugie van Herckenrode, toebehoorend aan de ‘Zusters onder de Bogen’, thans dienend tot kosthuis voor bejaarde dames.Ga naar margenoot+ H.P.H.E., Maasg. 1883, blz. 872. - T.z.p. 1890, blz. 16. - victor de stuers, Maasg, 1907, blz. 5 en 75. Ga naar margenoot+ Wanneer de in 1182 gestichte abdij van Herckenrode te Curingen bij Hasselt (België), binnen het versterkte Maastricht, even westelijk van de eerste ommuring, haar refugie Ga naar margenoot+ De voormalige refugie bestaat uit een in mergel opgetrokken gebouw van één verdieping; de gevel op het Oosten bevat acht vensters, waarvan er zich vijf aan de zuid-, en drie aan de noordzijde van een uitgebouwd vierkant torentje bevinden. De gevel op het Westen was oorspronkelijk op gelijke wijze - eenige moderne bijgebouwen wijzigden de indeeling - verdeeld en een bijna gelijke toren is ook hier uitgebouwd; die torentjes liggen dus juist tegenover elkaar. Hun bekroning is verschillend; aan den oostgevel treffen wij een zadeldak en een topgeveltje met voluten aan, aan de westzijde een tentdak en een kroonlijst op consoles, waarvan die aan de voorzijde een sterk sprekend profiel hebben: een dekplaat, aan de voorzijde voorzien van een diamant, daaronder sterk ingesnoerd en dan gebuikt eindigend; de andere consoles, in later tijd vernieuwd, hebben een regelmatig verloop van het contour met de grootste dikte vlak onder de dekplaat (afb. 246). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dezen, den westelijken, toren bevinden zich twee vensters in omlijsting van Naamsche steen met geprofileerden onderdorpel; boven het hoogste is een steen met het jaartal 1574 (vgl. hierboven) aangebracht. Even noordelijk uit de as van vensters en toren is de kelderdeur gelegen, welke gevat is in eene omlijsting van Naamsche steen met afgeronde hoeken; boven deze omlijsting bevindt zich een streksche boog (met stootvoeg in de as). De kelders onder het gebouw zijn met tongewelven in mergel gedekt. De vertrekkenGa naar margenoot+ hebben van hun oorspronkelijk karakter niets bewaard. In den westelijken toren is op de eerste verdieping de oorspronkelijke houten spiltrap bewaard, welke naar den zolder leidt. Deze wordt afgesloten door een opgeklampte, geploegde deur, aan de binnenzijde voorzien van twee later aangebrachte gesmeed ijzeren gehengen. In den topgevel naar het Zuiden is het houtwerk met opklapbaar luik bewaard gebleven van een, door een aanbouw (XIXd) gedicht, venster. In den tuin bevindt zich in een van het Oosten naar het Westen loopenden muur een gevelsteen met het jaartal 1645; een wapen met kromstaf en de letters B.H., de initialen der in 1653 overleden abdis Barbara van Hinnesdael. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24. Boschstraat 69 en 71. De voormalige refugie van Hocht, thans klooster en school van de Zusters van het Arme Kind Jezus.h.p.h. eversen, Maasg. 1883, blz. 834 en 835. - Dr. p. doppler, Maasg. 1895,Ga naar margenoot+ blz. 73, 93. - a.j.a. flament, Maasg. 1907, blz. 17 en 18. - l. baron de crassier, Public. LXII (1926). De adellijke vrouwenabdij van Hocht werd gesticht tusschen 1218 en 1220 (de crassier,Ga naar margenoot+ blz. 5); het is echter niet bekend, wanneer de kloosterlingen een Refugie binnen de stad oprichtten. eversen kwam het bestaan van zoo'n huis het eerst tegen in 1531, ‘toen de gemeenteraad aan “de Vrouw van Hocht” vergunde den gevel van haar huis op den Holtmarkt, zooals men toen de Boschstraat noemde, vier à vijf vingers uittezetten’. Een vroegere vermelding is misschien te halen uit een schepenbrief van 1325, waarin van een jaarrente sprake is op een huis ‘....domum unam illorum de Hocht’, toebehoorend aan die van Hocht (doppler, St. Servaas no. 196). Het cijnsboek (1380) der altaren van O.L. Vrouwekerk (franquinet, Inv. II blz. 29) duidt de ligging van zeker huis aan met de woorden ‘juxta domum monialium de Hocht supra forum lignorum’; een latere hand voegde er bij, dat het ‘domus monialium’ den cijns betaalt. Het schijnt, dat XVId de refugie een geheele herstelling noodig had, want Paus Sixtus V (1585-1590) staat de abdis Francisca van Mombeeck (1579-1609) toe gelden op te nemen tot herstelling der kerk, abdij, boerderijen en der refugie te Maastricht, welke in 1579 verwoest waren (de crassier, blz. 45). Een volgende had plaats onder abdis Maria van Hulsberg, gezegd Schaloen (1651-1556). Een halve eeuw later, in 1704 werd de refugie in tweeën verdeeld en verhuurd; de abdis reserveerde er zich een pied-à-terre. Onder het Fransch bewind verbeurd verklaard, werd het huis in 1851 door den toenmaligen eigenaar in drie perceelen gesplitst, en later nog weer onderverdeeld. Ten slotte werd in 1877 de voormalige refugie aangekocht door de tengevolge van den ‘Kulturkampf’ verdreven kloosterzusters van het Arme Kind Jezus, die het sedert bewonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Bij de herhaalde verbouwingen, welke de refugie van Hocht in den loop der tijden onderging, is van het oorspronkelijk karakter niet veel overgebleven. De gevel aan de tuinzijde heeft nog gedeeltelijk het karakter van de XVIIde eeuw; gedeeltelijk ook is oud materiaal herbruikt. Twee gevelsteenen in dezen gevel herinneren aan de bovengenoemde verbouwingen. De oudste vermeldt tusschen twee wapenschilden het volgend tijdvers (1590): hoChtanae saCrae Mo Het ruitschild, bezaaid met leliën, waarboven de kromstaf met sluier, is dat van Francisca van Mombeeck bovengenoemd. Ter rechterzijde bevindt zich in een cartouche een ovaal schild, dat van het geslacht de Corswarem, voerende: twee dwarsbalken van keel op hermelijn, waaruit de moeder der abdis was (vgl. de Crassier, blz. 43). Iets hooger zijn nog twee steenen bewaard. 1. De eene steen draagt een ruitschild: beladen met drie koeken in de richting van een schuinbalk, eveneens met abtsstaf en sluier. 2. De andere steen vermeldt in een vers den naam der abdis en in den eersten regel het jaartal (1652); het noordelijke eind van het opschrift moet aangevuld worden; het luidt volledig: CoeLestI p(a)t(er) oMnIpotens ope protega[t] a[eDes] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25. Papenstraat 13-15.De voormalige REFUGIE VAN ST. JACOB te Luik is thans particuliere woningGa naar voetnoot1). Aan de oude bestemming herinnert nog een gebeeldhouwde steen met het wapen van den abt Aegidius Lambrecht (1611-1646) en het jaartal 1627. Van dien steen, welke zich thans binnen op de gang der eerste verdieping (Papenstraat nr. 13) bevindt, zegt de Maasgouw 1920 op blz. 93: ‘Hij draagt in eene cartouche het volgend wapen: een dwarsbalk vergezeld van boven van drie bijlen, naast elkaar geplaatst, en beneden van een liggenden gebladerden tak. Het ovale schild is gedekt door een mijter en leunt tegen een kromstaf, aan welks uiteinde een lang wapperend doek bevestigd is. Daarboven bevindt zich het jaartal 1627. Rechts (heraldisch) van het schild staan op de cartouche de letters A E (verbonden) en links een L, terwijl wat lager een Andreaskruis en eene schelp uitgebeiteld zijn. Onderaan staat de spreuk: virescit icta virtvs’.
Voor de voormalige Sepulchrijnenkerk en klooster, zie nr. 5 op blz. 156: kerk en klooster der Bonnefanten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT X. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT X.
St. Servaaskerk. Plattegrond van de kerk en van de overgebleven kloostergebouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[De Sint Servaas]De SINT SERVAAS, R.K. parochiekerk van den H. Servatius; hiertoe behoort wat er overgebleven is van de gebouwen van het voormalig, vrije Rijkskapittel van Sint Servaas. Afb. 247. Maastricht uit het Westen gezien; middengedeelte van een teekening van J. De Grave (verzameling van Dr. J Q. van Regteren Altena te Amsterdam)
8. de Brusselse Poort; 9. het oude Stadthuys; 10. de Cruys Broeders; 11. S. Servaes; 12. S. Jan; 13. de Jesuiten; 14. S. Nicolaas; 15. Lieve Vrouwekerk; 16. de Minnebroers; 17. het dorp Air (Heer). Annuaire 1828. bock & willemsen, Antiquités sacrées, Maestricht 1873. - borman,Ga naar margenoot+ Chevalier C. de, Notice sur un cartulaire du chapitre de saint Servais à M. (Bulletin de la Commission royale d'histoire, T. IX). - brandts, a.l.j., Deel VII zijner Variorum decem volumina geeft historische bescheiden uit de archieven van het kapittel getrokken; dit h.s. ten stadsarchieve is door mij niet verwerkt. crassier, l. baron de, Dictionnaire historique du Limbourg, § Maestricht. (Public. 1930 e.v.) diepen, dr. h. Die romanische Bauornamentik in Klosterrath ... (1931), in II, 2 en III, 3. doppler, dr. p. Beschrijving der Sint-Servaaskerk te M. (1909). - Dezelfde, Bulletin de la Gilde de Saint Thomas et de Saint Luc, XI (1898); hierin een uit Architectura (1893) vertaald artikel van j. cuypers, een van doppler en een van schmeits. - Dezelfde, Verzameling van charters en bescheiden betrekkelijk het Vrije Rijkskapittel van Sint Servaas (Public. 1930 e.v.). - Dezelfde Regesta over de St. Servaaskerk te M. Maasg. 1895). - Dezelfde, Necrologie de la Confrerie des Chapelains de ... St. Servais ... Maestricht 1897. - falke, o.v. Kunstgeschichte der Seidenweberei (1913). flament, a.j.a. De westertorens van St. Servaaskerk te M. (Public. 1891). - gens, e. Histoire et discription de l'église de St. Servais à M. (1843). - goossens, dr.w. Een grafschrift uit den Merovingischen tijd in de St. Servatiuskerk te M. (Public. LXIX, 1933). - heylerhoff, m. van. In het Annuaire van 1828. - hustinx-Roberti, J. Iets over den narthex der hoofd-parochiale kerk van den H. Servatius te M. (Public. XLV, 1909). - kalf, dr. j. Opgravingen in de St. Servaaskerk te M. (Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 1916). - keuller, ir. l.a.j. Een archeologische Hypothese | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Public. 1912). - ligtenberg, dr. r. Die romanische Steinplastik I (1918). - nispen tot sevenaer, jhr. e. van. Uit de bouwgeschiedenis der Sint Servaaskerk te M. (Maastricht 1933). - Dezelfde, Maastrichtsche Grafsteenen (Public. 1933 e.v.). - perreau, a. Recherches historiques sur le chapitre impérial de St. Servais. (1850). - schaepkens, alex. en arnaud. Verschillende artikelen in Annales de l'académie d'archeologie de Belgique, Antwerpen (1845-1859), in de Messager des sciences historiques, (Gent 1849-1859). schmeits. La basilique de St. Servais à M. (1901). weischer, dr. l. in Studien zur Holländisch-Limburgischen Romanik (1934). Ga naar margenoot+ Als de oudste afbeelding der kerk - voor den westbouw vgl. blz. 301 - is te beschouwen die van Belmonte op den gedeeltelijken plattegrond van Maastricht (1587). De kerk is er gezien van het Oosten uit en in vogelvlucht (afgebeeld in Public. 1922 bij Albers' artikel over de oude Jesuietenkerk te Maastricht). Latere afbeeldingen komen voor in kopergravures, min of meer gelijkend op de prent van Harrewijn, hoog 0.144, breed 0.195 M., alle min of meer betrouwbaar (o.a. opgenomen in Afb. 248. Het Vrijthof, detail naar een aquarel (1791) van Michel Lenarts, in 1917 in het bezit van den Heer Aug. Jelinger. Vgl. afb. 447.
de Histoire ecclesiastique d'Allemagne, Foppens, Brussel 1722). De XVIIIe eeuwsche afbeeldingen worden het best vertegenwoordigd door de in afb. 248 weergegeven reproductie. Voor de XIXe eeuw zijn de litho's van Schaepkens te vermelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geschiedenis van het kapittel van Sint Servaas is nog niet geschreven; ik moet daaromGa naar margenoot+ volstaan met het noemen van eenige feiten in chronologische volgorde. Voor meer gegevens wordt verwezen naar Perreau's Recherches historiques en naar mijn ‘Uit de bouwgeschiedenis’, waarin een gedeelte van Jocundus' verhaal (vlgs. Kalf) is opgenomen. Ga naar margenoot+ De H. Servatius wordt te Maastricht begraven. Ga naar margenoot+ Volgens Perreau werden door bisschop Monulphus de grondslagen van een groote kerk gelegd. Gregorius van Tours (538-594) deelt in zijn Historia Francorum, L. II, c. 5 en in zijn De gloria Confessorum, c. 71, mede, dat S. Servaas vlak bij de brug van den heirweg is begraven, dat de geloovigen ter plaatse een bedehuis van planken oprichtten en dat bisschop Monulphus dit vervangen heeft door een groote kerk - ‘magnum templum’; Monumenta Germaniae historica, Scriptores, I, p. 67 en p. 190. Ga naar margenoot+ In de negende eeuw maken stukken melding van het monasterium, van de abbatia sancti servatii Trajecti ad Mosam en in de volgende eeuw van de ecclesia Trajectensis. Ga naar margenoot+ Van het bouwen eener kerk of van het verbouwen van het magnum templum - b.v. na een mogelijke verwoesting door de Noormannen (881) - maken de geschreven bronnen vóór het jaar 1000 geen meldingGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+ De Gesta pontificum cameracencium (Mon. Germ. S.S. VII, p. 487) vermelden een kerkwijding in het jaar 1039 .... ‘et consecreta est ibi ecclesia in honore sancti servatii’; in de Gesta pontificum leodiensium bij Chapeaville wordt bovendien van twaalf altaren gesproken. terwijl Jocundus er nog bijvoegt, dat het proost Geldulfus was, die de ‘basilicam ... novam condiderat’. In 1039 is bijgevolg een nieuwe of een aanzienlijk verbouwde kerk gewijd (vergelijk Uit de bouwgeschiedenis der St. Servaaskerk, blz. 7 en 8 en Bijlage A, blz. 70). Ga naar margenoot+ Het kapittel wordt als vrij erkend, en rechtstreeks staand onder den Paus en de Roomsche Koningen. Ga naar margenoot+ Arnoldus de Suestris geeft geld tot aankoop van wijnbergen ... en tot terugkoop van vaatwerk uit de schatkamer (Doppler, Verzameling Nr. 61). Ga naar margenoot+ December 20. Paus Honorius III verschuift het feest der kerkwijding op het feest van den H. Gorgonius (9 September; Doppler, Verzameling Nr. 88). Ga naar margenoot+ Scheidsrechterlijke uitspraak van den graaf van Loon in zake gewelddadigheden door Maastrichtenaren in de kerk gepleegd (de Borman, Cartulaire, p. 44). Ga naar margenoot+ De oudste vermelding van het altaar in het ‘Nieuwerck’ komt voor in een schepenbrie van 6-x-1285 als ‘altare supra novam fabricam’ (Doppler, Maasg. 1899, blz. 80-81). Ga naar margenoot+ Proost Gerard vond de kerk, reliekhouders en het lithurgisch gerei in verwaarloosden staat; om hierin te voorzien bepaalt hij, dat gedurende tien jaren van vrijkomende prebenden de opbrengst van het tweede jaar aan de kerkfabriek en aan de sacristie zal komen (Perreau, p. 31). Ga naar margenoot+ 3-xii. ‘- a pauperibus scolaribus sub campanis panem recipientibus’ (de Borman, Cartulaire). Ga naar margenoot+ Er zijn groote kosten gemaakt ... occasione fenestrae ... versus sanctum Johannem de novo instructae (Doppler, Regesta - cartularium III, fo 144 vo). Ga naar margenoot+ De ‘Commemoratio Gerardi, patris Theodorici de duobus montibus, custodis’, zal plaats hebben ‘in cemitorio exulum retro thesaurariam (tegenwoordig sacristie) eccle ie...’ (Doppler, Regesta - Apotheca IV, fo 49). Ga naar margenoot+ In XV b is, volgens Herbenus, de houten overdekking door een gewelf in steen vervangen; als ‘auctor operis’ noemt Herbenus den kanunnik Dierick Volquyn, die blijkens zijn grafsteen den 16-111-1441 is gestorven. Omtrent denzelfden tijd is het orgel, staande ‘in sinistro latere ecclesiae’ overgebracht naar den westbouw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Door koning Lodewijk van Frankrijk werd in 1463 de ‘Koningskapel’, noordelijk van de absis, gesticht (Herbenus). Ga naar margenoot+ is het portaal aan de ‘Lange gang’ voltooid en is een overwelfde kruisgang om den pandhof opgetrokken in witte steen. Voordien werd zij, naar men zegt, door houten zuilen gedragen (Herbenus). Vervolgens is het hoofdaltaar met koperen zuilen versierd, waar ik - Herbenus - voordien houten heb gezien. Ga naar margenoot+ heeft proost Joannes van Eynatten het St. Servaas-altaar vóór de koortrappen doen oprichten en is hij er vóór begraven (Herbenus). Ga naar margenoot+ In den tuin der proosdij is in 1515 door de gebroeders Willem en Gaspar Moer de groote klok gegoten, welke den 2en Maart is ingezegend (Herbenus); in 1916 werd de gietmantel van een klok in den pandhof blootgelegd. Ga naar margenoot+ namen de kanunniken het besluit: reparari porticum ecclesie versus meridiem (Doppler, Regesta - acta III, fo 28 vo). Ga naar margenoot+ Een kroon en rozenkrans van zilver zijn ontstolen aan het beeld der H. Maagd op het aan haar toegewijd altaar ‘in novo opere’ (Doppler, Regesta - alsvoren). Ga naar margenoot+ 26-iv werd de krocht gewit en besloten een ijzeren traliewerk te laten maken bij het graf van Sint Servaas; tevens werd bepaald de beelden van het oksaal te laten herstellen (Doppler, Regesta, - acta III, fo 178 vo). Ga naar margenoot+ 10-x verkreeg de cantor van het kapittel verlof om een ‘nova fenestra’ te laten plaatsen in de kapel der H. Maagd en Karel ‘salvo quod columnie antiquae fenestrae maneant integrae et antiqua vitra maneant ad opus fabricae ecclesiae (alsvoren, acta III fo 288 vo). Ga naar margenoot+ De Laudes en het Te Deum te zingen ‘in ambitu superiori in quo septimanalis sanctarum reliquiarum fit ostensio (alsvoren, acta IV, fo 288 vo). Ga naar margenoot+ 24-x besloot het kapittel de ruimte bij den ingang der ‘antiqua scola’ in te richten tot carcer (alsvoren, acta VI, fo 227). Ga naar margenoot+ werd besloten tot moderniseering van het koor, en het marmerwerk opgedragen aan Georges Bayer en Frans de Bouge en Ga naar margenoot+ 6-ix tot het plaatsen van een Religio aan den eenen, van David psalmodieerend aan den anderen kant (alsvoren). Ga naar margenoot+ Werd den 2-ix besloten tot het laten vervaardigen van een marmeren lezenaar in het midden van het koor (alsvoren, acta VII). In hetzelfde jaar vermeldt van Heylerhoff de slooping van het oksaal (Annuaire, 1828). Ga naar margenoot+ verzochten deken en kapittel den fabriekmeester ‘ut curet colorari ex oleo turres huius ecclesie (alsvoren, acta VIII). Ga naar margenoot+ De kerk werd tijdens het bombardement ernstig beschadigd (Annuaire 1828). Ga naar margenoot+ werd het kapittel opgeheven; het kerkmeubilair geveild (Annuaire 1828). Ga naar margenoot+ Een voorloopige restauratie had plaats in 1804 en in het volgend jaar werd de eeredienst in de kerk hersteld (van Heylerhoff - Annuaire 1828). Ga naar margenoot+ De KERK is gelegen op een naar het Westen oploopend terrein; haar westgevels - zoowel de westbouw als de noordelijk hiervan gelegen kloostervleugel - liggen verzonken aan de straat, welke ‘het Sint Servaasklooster’ heet; de oostgevels aan een plein, ‘het Vrijthof’ genaamd; de zuidgevels aan een smalle straat langs de St. Janskerk (hiervoren, blz. 215 e.v.) en aan het plein vóór deze kerk. Aan haar noordzijde strekt zich een pandhof uit, op scheef-vierkant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grondplan en omgeven door drie armen van de kloostergang. Van de belendende kloostergebouwen is een gedeelte bewaard; voor een ander deel zijn ze vervangen door de moderne bebouwing der aan het Vrijthof, het Juliana- en het Keizer Karelplein gelegen perceelen. De westelijke arm van de kruisgang, de ‘Lange gang’, heeft een ingangsportaal aan het Keizer Karelplein en geeft toegang tot den kloostervleugel langs het Sint Servaasklooster; in dezen vleugel bevindt zich de Schatkamer. Aan den oostelijken arm en tegen het transept der kerk ligt een tot het Vrijthof doorloopend gebouw, de voormalige schatkamer, thans sacristie.
De kerk bestaat uit:Ga naar margenoot+ een westbouw op rechthoekig grondplan, met de smalle zijden aan noord- en zuidkant; hij is op het ten Oosten aansluitend, driebeukig, schip geopend, zet de indeeling ervan voort, maar is wegens een aantal tot schoring van de kern opgetrokken afdeelingen breeder dan het schip; een driebeukig, basilikaal aangelegd, schip van acht traveeën - de laatste langer dan de andere -; de rechthoekige pijlers zijn later van kolonetten voorzien in verband met de overwelving der kerk met ribgewelven; zijbeuken, waarvan de buitenwand aan de noordzijde in iedere travee doorbroken is en wel: door het portaal-aan-de-Lange-gang in de eerste travee, vervolgens door drie, in het tijdperk der gothiek uitgebouwde, kapellen, en in de achtste travee wederom door een ingang aan den oostarm der kruisgang, benevens door een poortje ernaast, dat toegang geeft tot een trap, welke leidt naar de zaal boven de huidige sacristie. Aan de zuidzijde geeft de wand in de eerste travee toegang tot het aangebouwde ‘Bergportaal’ en van de derde travee af is hij evenals aan de noordzijde geopend op drie gothische kapellen; een dwarspand met kruising. Iedere transeptarm is eenbeukig en telt drie, slechts door de gewelven afgebakende, traveeën. De kruising, wier westelijke pijlers vrij zijn en een kruisvormige doorsnede hebben, heeft een verhoogden vloer in verband met de, eronder gelegen en van het schip uit toegankelijke, kruisingskrypt; westelijk van deze ligt de ‘kleine krypt’ met de grafkamer; een (oost) koor, aan de kruising verbonden door een vierkante koortravee, waaronder de oostelijke krypt, en eindigend in een absis, welke geflankeerd wordt door vierkante koortorens. Op den noorder- en zuider-transeptarm sluit oostwaarts en nabij het koor een, op het transept geopende, vierkante, kapel aan, vroeger portaal (thans kapel van het H. Sacrament en kapel van de Noodkist, o.s. aan noord- en zuidzijde van het koor). Naast deze kapellen ligt in elken transeptarm wederom een, op het transept geopende, vierkante, kapel met in de muurdikte uitgespaarde koorronding. Daar de diepte der voormalige portalen en der kapellen gelijk is, vormen hun oostwanden één doorgaanden muur. Tusschen de zijwanden der koortravee en de voormalige portalen ligt een smalle, gangachtige, ruimte, welke oostwaarts iets verbreed uitloopt in een, onmiddellijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vóór den aanzet der absis gelegen vierkant vertrek, ieder den voet uitmakend van een der koortorens. In den zuider-transeptarm is bij de restauratie onder deze gangachtige ruimte over trappen een verbinding met de oostelijke krypt gemaakt. Ga naar margenoot+ Het Bergportaal en het drietal uitgebouwde kapellen van den zijbeuk werden hiervoren reeds vermeld. Tegen den oostwand van het Bergportaal en langs den zuidwand der eerste zijbeukkapel, ligt de, met deze kapel in open verbinding staande, doopkapel. Zij is in twee traveeën verdeeld en stond vroeger in verbinding met het Bergportaal. Ten Zuiden van den zuider-transeptarm bevond zich de, in 1810 gesloopte kapel van O.L. Vrouw (zie blz. 326). Ga naar margenoot+ Oostwaarts van de buitenste kapel van den noorder-transeptarm bevond zich de in Naamsche steen opgetrokken ‘Koningskapel’, waarvan de noordwand gedeeltelijk is bewaard. Ga naar margenoot+ De kapellen, welke ten Noorden van den noorderzijbeuk werden uitgebouwd zijn hiervoren reeds vermeld. Ga naar margenoot+ De kerk is georiënteerd met een afwijking van 14o naar het Zuiden.
Ga naar margenoot+ De hoogtematen van den westbouw zijn van den kerkvloer uit gemeten: tot den dakrand 21.20 M.; het metselwerk der torens 39 M.; hun spitsen reiken tot 55.80 M.; de middenspits tot 72.80 M. De breedte van den westgevel boven de plint bedraagt 34.25 M. De zuidgevel is breed 13.995 M. Inwendig meet de zuiderzijhal 5.545 M., de middenhal 10.66 M.; de noordelijke zijhal, die een totale binnenmuursche diepte heeft van 11.59 M., is 5.30 M. breed. Het schip heeft tot het transept een gemiddelde lengte van ruim 42.50 M.; de breedte, gemeten bij het westelijk en het oostelijk pijlerpaar, bedraagt o.s. 10.842 en 10.740 M. (Keuller); de hoogte van onderkant sluitsteen tot vloer bedraagt gemiddeld 21.35 M. Met de zijkapellen is de binnenmuursche breedte ruim 34 M., in het dwarspand uitgezet tot 42.50 M.; hier is de hoogte van onderkant sluitsteen tot vloer 19.70 M. Met inbegrip van westbouw en absis bedraagt de inwendige diepte thans 86.70 M. (Kalf, De Katholieke kerken in Nederland, blz. 554). Over maten van onderdeelen is te vergelijken ‘Uit de bouwgeschiedenis der Sint Servaaskerk’. Ga naar margenoot+ Het gebouw is opgetrokken in kolenzandsteen, harde en zachte mergel, benevens Naamsche steen, en kalksinter, neerslag uit de Romeinsche waterleidingen.
Ga naar margenoot+ De kerk is thans toegankelijk door een poort (XIII b) in de eerste travee van den zuiderzijbeuk - zie voor de beschrijving van de Bergpoort, blz. 339 e.v. - door een modernen ingang in den zuidgevel van het dwarspand; door de poort (XII d) aan de ‘Lange gang’, in de eerste travee van den noorderzijbeuk - zie voor de beschrijving blz. 347 - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XI.
St. Servaaskerk. Doorsnede van den westbouw over de lijn C-D (Plaat X). (Vergelijk ook Plaat XIV). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XI.
St. Servaaskerk. Doorsnede van den westbouw over de lijn C-D (Plaat X). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de poort met de ‘Majestas Domini (XII c/d) aan de oostelijke kloostergang - zie voor de beschrijving blz. 347 e.v. - Tenslotte bevatten de beide kapellen naast het koor vroeger portalen, welke het Vrijthof met het dwarspand verbonden; zij zijn tot kapellen ingericht; die aan de zuidzijde van het koor is den 6-1-1930 in gebruik genomen.
De WESTBOUW. Hij is opgetrokken op een rechthoekig grondplan, heeft eenGa naar margenoot+ benedenverdieping (het voormalig westkoor) en een bovenverdieping (met de ‘Keizerzaal’), waaruit drie torens oprijzen. De benedenverdieping is, door op pijlers gedragen bogen, verdeeld in een middenhal en twee zijhallen; deze hallen zetten de indeeling der kerk in een middenen twee zijbeuken voort en zijn hierop geopend; de vloer der zijhallen ligt ongeveer anderhalven meter hooger dan die der kerk - die der middenhal lager dan die der zijhallen. Deze hallen vormden eens het westkoor. Boven het westkoor ligt over de geheele breedte van den westbouw een zaal, deGa naar margenoot+ ‘Keizerzaal’, met een overkoepeld middengedeelte en twee zijafdeelingen. Boven de zijafdeelingen rijzen de beide, vierkante, steenen torens op en boven het middengedeelte verheft zich de moderne middenspits. Zoowel het westkoor als de Keizerzaal zijn omgeven door een reeks van elf rechthoekige afdeelingen, zijnde òf door muren gevormde ruimten òf door bogen afgedeelde traveeën. Vijf daarvan liggen langs den westkant, besloten tusschen twee op de hoeken, welke de ronde, doch vierkant ommuurde, wenteltrappen bevatten, en aansluiten op de twee, welke langs elk der zijden van het westkoor zijn gelegen. Door zijn rangschikking langs de drie vrije zijden van het westkoor schraagt het zwaar muurwerk dezer afdeelingen de hooge gewelven der groote middenruimten, en schoort het tevens de pijlers en bogen, waarop de drie hooge torens rusten.
Met uitzondering van de doorloopende wenteltrappen zijn de, aan drie zijden omGa naar margenoot+ het westkoor liggende, ruimten ter halve hoogte overwelfd en overvloerd; zij vormen een galerij. Aan de westzijde is zij driedeelig: een middenpartij met twee zuilen, en twee zijgedeelten zonder zuilen; langs noord- en zuidzijde van het westkoor heeft de galerij telkens een middenzuil in front. Tusschen de galerijgewelven en den vloer der bovenverdieping bevinden zich zeer lage ruimten, samen een ‘corridor’ uitmakende, welke via de bordessen der wenteltrappen, om het koor heen een verbinding binnendoor vormde tusschen de daken van het noorder- en die van het zuider-zijschip der kerk. Voor de schorende ‘bogen’ tegen den westgevel, zie hierna blz. 304.Ga naar margenoot+
De westbouw bestaat uit een zwaren, rechthoekigen romp van kolenzandsteen enGa naar margenoot+ harde mergel; boven zijn dak rijzen drie torens op. Door waterlijsten wordt hij in drie geledingen verdeeld van omtrent zeven, zes en een kwart en drie en een halven meter; verticaal wordt hij door lisenen onderverdeeld; de onderste lisenen rusten op een plint. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 249. St. Servaaskerk. Westgevel van den westbouw naar een opmeting van den Rijksarchitect Ad. Mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De breede westgevelGa naar voetnoot1) is verticaal door lisenen in drie partijen verdeeld: een middenpartij met geringen voorsprong, door lisenen onderverdeeld in drie traveeën; twee zijpartijen, elk van twee traveeën. Iedere travee der eerste geleding wordt gedekt door een rondboog; deze bogen rusten aan de middenpilasters op een impost en worden bij de zwaardere hoeklisenen in het metselwerk opgenomen. Daar de traveeën der middenpartij smaller zijn dan die der zijpartijen ligt het middelpunt der bogen in de middenpartij boven de lijn der imposten en zijn deze bogen op korte rechtstanden geplaatst. In de middengeleding treft men in plaats van één boog per travee telkens twee kleinere aan, welke samenkomen op een geprofileerden kraagsteen. In de derde geleding zijn de lisenen der middenpartij door telkens drie, in de breedere velden der zijpartijen door telkens vier boogjes verbonden; deze boogjes rusten, tusschen de lisenen, op kraagsteentjes en verkrijgen, vereend, het karakter van een boogfries. De gevel wordt afgesloten door een (thans een goot dragende) geprofileerde kroonlijst; in de as der middenpartij is boven deze kroonlijst een steenen dakkapel met vierpasvenster en rechtkantigen top aangebracht. De vensters in den westgevel zijn zoo geplaatst, dat zij licht brengen in deGa naar margenoot+ westelijke nevenruimten van het westkoor; men treft in de benedengeleding vijf rondboogvensters in rondbogige nissen aan - drie ervan tegenover de middenhal; in elke travee der middenpartij bevindt zich zoo'n venster. Van de beide andere is er telkens een in de aangrenzende binnentravee der zijpartijen, tegenover de zijhal, aangebracht. In de middengeleding bevinden zich, op de waterlijst, wederom vijf vensters in rondboognissen, te weten: een rond venster in de as der middenpartij en telkens een rondboogvenster in haar beide neventraveeën; een dergelijk, en op dezelfde wijze geplaatst venster, treft men aan in de binnentravee der zijpartijen. Boven deze vijf vensters (der galerij) en onder de kraagsteentjes, waarop immers telkens twee bogen per travee samenkomen, bevinden zich een gelijk aantal lichtspleten, welke uitkomen boven den vloer van den ‘corridor’. Op de derde geleding zijn op overeenkomstige wijze vijf ronde vensters aangebracht, uitkomend op de nevenruimten van de Keizerzaal. In de buitentraveeën der zijpartij komen slechts lichtspleten voor ter verlichting van de achtergelegen trap; de deuropening aan de zuidelijke torentrap dagteekent uit den tijd der restauratie. De noord- en zuidgevels zijn in denzelfden trant als de westgevel; de eerste is echter ten deele bedekt door aanbouwsels, terwijl de zuidgevel geheel vrij ligt. De horizontale indeeling door lijsten is hier ook aanwezig; de verticale geeft een onderverdeeling in drie traveeën; de onderste geleding heeft drie rondbogen, de middelste heeft er weer twee per travee en de derde een fries van vier boogjes per travee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beneden heeft de zuidgevel in zijn as een rondboogvenster, in de westelijke travee twee lichtspleten ter verlichting van de erachter gelegen trap en in de oostelijke travee twee kleine, rechthoekige vensters van ongelijke grootte. De middengeleding bevat in de westelijke travee twee lichtspleten in de as dierAfb. 250. St. Servaaskerk. De westbouw, gezien uit het Zuid-Westen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
travee, in de middelste een rondboogvenster op de waterlijst en een lichtspleet (van den ‘corridor’) erboven, terwijl in de oostelijke travee de indeeling wel dezelfde is, maar met een westwaartsche verschuiving van venster en lichtspleet uit de as dier travee. De derde geleding heeft - in afwijking van de dispositie in den westgevel - in het midden van elke travee binnen een rondboognis een gekoppeld venster met tusschenkolonnet. De oostgevel steekt ter hoogte van de middengeleding boven het dak van den zijbeuk uit en wordt door het aansluitend middenschip in een noordelijke en zuidelijke helft verdeeld; van de middengeleding af kan men den romp der torens reeds volgen. De waterlijsten der zijgevels zijn alleen in de zuidhelft van den oostgevel omgeleid; de bovengeleding van den romp is, zoowel in de zuid- als in de noordhelft door lisenen en een boogfries omlijst en vertoont in het spaarveld een dubbelvenster, zooals in de zijgevels, uitkomend op de hoek-nevenruimte der Keizerzaal. Deze nevenruimten zijn afgedekt door een tegen de torens liggend lessenaarsdak, waarvan de driehoekige sluitgevel slechts een lichtspleet heeft. In de zuidhelft bevindt zich ter hoogte van de lichtspleten van den ‘corridor’ een ruw gemetselde opening, toegang gevend tot de daken van den zuiderzijbeuk, maar aan de noordhelft is een dergelijke toegang lager aangebracht; noordelijk ervan treft men de, in mergel en op een (thans onder het portaaldak verborgen) geprofileerde uitkraging opgetrokken absidiool der noordgalerij. Zij is op een boogjeslijst half- kegelvormig afgedekt; een rondboogvenstertje breekt haar gebogen muurvlak. Boven de absidiool is een lichtopening in kruisvorm uitgespaard, ter verlichting van een, in de muurdikte aangebrachte, trap naar de ruimte boven de gewelven van den noorderzijbeuk (zie plaat XV tegenover blz. 366). Afb 251. St. Servaaskerk. Uitkraging van de absidiool van den westbouw.
De torens zijn drie in getal, een noordelijke, en een zuidelijke met een nieuwe klokkenspits, tusschen beide in; de klokkenspits dagteekent uit den tijd der restauratie door Dr. Cuypers; hij is van ijzer en hout, met leien bekleed en rust op een onderbouw van breuksteen, welke ± 4 M. boven het dak van den westbouw reikt. De tegenwoordige middelste toren, aan welks ontwerp een in 1556 opgetrokken klokkentoren ten grondslag ligt, heeft de plaats ingenomen van den in 1767 door den Luikschen architect Faën ontworpen, doch bij de uitvoering gewijzigde, barokke bekroning (vgl. Flament, de Westertorens, 1891, blz. 58 en 66; en afb. 248). Van 1515-1556 waren de zijtorens door hooge tentdaken gedekt, terwijl tusschen deze beide, met het doel de groote klok een geschikte plaats te geven, een bouwwerk in lichte steen werd opgetrokken, voorzien van topgevels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op het Oosten en Westen en gedekt met een lessenaarsdak (volgens Herbenus, bij Flament blz. 38 e.v.). Afb. 252. St. Servaaskerk. De torens van den westbouw en de toren van de St. Janskerk uit het Westen.
Als de oudste afbeelding van den westbouw zou men kunnen rekenen de voorstelling, welke Hertog Hendrik I (1190-1235; met Maastricht beleend in 1204) van Brabant op een te Maastricht geslagen zilveren denier liet weergeven: twee rechthoekige torentjes en daartusschen een hoogere ronde toren. Dat hier aan S. Servaas gedacht mag worden, daarvoor spreekt het bijschrift: S'VA voor SERVATIUS (v.d. Chijs, de Munten der hertogdommen Brabant en Limburg, Pl. III, nr. 4). Bij den noordelijken- en den zuidelijken toren overweegt een verticale verdeeling der muurvlakken. De 14 M. hooge wanden worden slechts door één waterlijst in twee gelijke geledingen verdeeld, waarvan de onderste in den west- en in den oostgevel twee ondiepe spaarvelden bevat; deze zijn gevat tusschen de breede hoeklisenen, een smallere middenliseen en de halfronde bogen, die beide verbinden. De zijgevels, hebben drie zulke velden. In de bovenhelft bevindt zich een - behoudens een enkele lichtspleet - blinde galerij, bestaande in elke travee uit twee halfronde bogen, welke op een zuiltje met teerlingkapiteel neerkomen. In de bovenste geleding spreekt de verticale indeeling het sterkst: 1e. doordien de zuiltjes in de gekoppelde vensters zich als het ware voortzetten in de pilastertjes, waarop zij rusten; 2e. omdat diezelfde pilasters de onderdorpels binnen elke travee in tweeën verdeelen, waardoor de horizontale werking wordt verbroken, en ten slotte omdat deze gekoppelde vensters - gelijk trouwens ook al het geval is in de geleding eronder - zijn aangebracht binnen vlakke rondboognissen, wier dagkanten de verticale werking der hoofdindeeling door lisenen beklemtoonen. Deze lisenen zijn door een boogfries van vier boogjes per travee onderling verbonden. Een eigenaardigheid dient hier te worden vermeld; in den oostgevel zijn de gekoppelde vensters geheel open; boven het kapiteel van het zuiltje is de ruimte tusschen de boogjes (en ter hoogte van hun bovenkant) gevuld; de open ruimte onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ontlastingsboog hierboven is door een staand blok in tweeën verdeeld.Ga naar voetnoot1) Bij de vensters in de andere gevels vertoont de bovenhelft een vulling, terwijl in hetbenedengedeelte de achterwand achter het zuiltje slechts een hooge, smalle opening in iedere helft heeft. Voor de met leien bekleedeGa naar voetnoot2), moderne, bekroning der torens zie afb. 252. In de benedengeleding zijn Bijzonderheden. eenige blokken van de lisenen op opvallende wijze in de lagen der spaarvelden vertand; sommige blokken maken deel uit èn van de liseen èn van het vlak van het spaarveld. De voorsprong van de liseen werd verkregen door afkapping van een gedeelte der blokken; bovendien werd bij sommige door verwijdering van een rechthoekig stuk een nauwere aansluiting verkregen met ongelijk-gelaagde blokken van het spaarveld (vgl. afb. 250). Ter hoogte ongeveer van den onderkant van de lichtspleten der tweede geleding - overeenkomende met de vloerhoogte van den ‘corridor’ - valt in het metselwerk een scheiding waar te nemen; tot Afb. 253. St. Servaaskerk. De noorderlijke toren van den westbouw vóór de restauratie; uit het Oosten gezien.
die hoogte bestaat het muurwerk uit groote steenblokken, verwerkt met dunne voegen, welke aan het metselwerk een regelmatiger karakter verleenen, dan het kleiner materiaal met breedere voegen, dat boven de scheiding is toegepast. Aan den noordgevel is de scheiding het duidelijkst waarneembaar, omdat hier het klein materiaal toepassing vond boven eenige lagen van blokken harde mergel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke alle nagenoeg gelijke afmetingen hebben; in den westgevel is de scheidingslijn iets minder duidelijk en in den zuidgevel het onregelmatigst. In den oostgevel van den westbouw bevindt zich, thans onder het dak van den middenbeuk verborgen, een rondboogvenster, dat, te weerszijden trechtervormig, als geheel ronde opening in den koepel van de Keizerzaal uitmondt. Eronder bevindt zich, met waterpasse sprongen, een naar weerszijden flauw hellende uitmetseling van een voormalig, lager, dak (Plaat XV).Ga naar margenoot+ Tegen den westgevel van den westbouw zijn twee dwarsmuren, onderscheidenlijk 1.75 en 1.47 M. dik, aangebracht, waarin telkens een groote doorgang, en, westelijk Afb. 254. St. Servaaskerk. De ‘Bogen’ op het ‘St. Servaasklooster’; zuidzijde van het noordelijk stel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ervan, een kleine, beide overspannen door rondbogen. Deze zware contreforten - vermoedelijk omstreeks 1200 gebouwd om de afscheuring van den westgevel tegen te gaan - werden tevens benut als verbinding tusschen den westbouw en de daartegenover gelegen woningen der kapittelheeren (het vroegere ‘klooster van Sint Servaas’): eenige kraagsteenen en een nis, in den zuidwand van het noordelijk bogenstel, en een dichtgemetseld poortje, ter hoogte van die nis, in den westgevel, zijn aanwijzingenGa naar voetnoot1) voor de vroegere aanwezigheid van een verbinding - waarschijnlijk over een uitgebouwde brug-tusschen kerken kloostergebouw. In den zuidwand van dit noordelijk bogenstel is bij de restauratie in een nis een nieuw madonnabeeld geplaatst, in den stijl van ± 1200. Zooals op blz. 297 reeds isGa naar margenoot+ gezegd, bestaat de westbouw uit drie op de kerk geopende hallen: het westkoor, waaromheen elf nevenafdeelingen. Afb. 255. St. Servaaskerk. De ‘Bogen’, van het Noorden uit gezien.
De middenhal is van het schip der kerk uit toegankelijk over zes treden, aan weerszijden van een breed ‘altaar’ met steenen retabel (zie hierna de blzn. 378 e.v.), dat, vóór de middenhal is opgesteld. Van de iets hooger gelegen zijhallen is de zuidelijke, van den zuiderzijbeuk uit bereikbaar over een smalle trap van elf treden. Met het westkoor staat de kerk in verbinding door drie, niet minder dan 2.35 M. zware bogen, die aan de zijden worden gedragen door pilasters en in het midden door pijlers, aansluitend tegen het meest westelijk pijlerpaar van de kerk. Deze bogen overspannen een breedte, welke van Zuid naar Noord o.s. bedraagt 4.465, 9.365 en 4.88 M.Ga naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twee buitenste gordelbogen zijn ongeprofileerd en staan op eenvoudige imposten; de middenarkade is echter aan haar binnenzijde versterkt met een dubbelen
Afb. 255. St. Servaaskerk. Plattegrond van den westbouw; begane grond.
binnenboog, staande op twee, tegen den hoofdpijler boven elkaar geplaatste, zuilen. Hiervan is de benedenzuil glad en staat met een van hoekblaadjes voorzien basement op een hoog, vierkant, effen postament; zij heeft een rijk gebeeldhouwd kapiteel (zie blz. 315); de onmiddellijk hierop staande tweede zuil heeft een dergelijke basis, een schroefdraadvormig geprofileerde schacht en eveneens een rijk gebeeldhouwd kapiteel (zie blz. 315). De ongeprofileerde onderste binnenboog staat op den, als abacus over het kapiteel omgekornisten impost van den pijler; de eenvoudige, tegen den gordelboog aansluitende tusschenboog daarboven, begint, zoo aan de schipzijde als aan de zijde van het westkoor, consolevormig boven den impost. De hallen zijn overkluisd met riblooze kruisgewelven; dat van de middenhal staat in de hoeken op forsche, beneden den impost der pijlers aangebrachte, consoles. De kruisgewelven der zijhallen staan op den impost der pijlers en hoekpilasters. Het gewelf in de noorder-zijhal heeft een klokkegat.
Ga naar margenoot+ Van de vijf ten Westen tegen het koor aansluitende afdeelingen zijn de middelste drie, welke tegen de middenhal liggen, door een muur hiervan gescheiden, de uiterste twee daarentegen elk op een der zijhallen van het westkoor geopend, en vormen een achterruimte dier hallen. De westelijke nevenruimte der middenhal bestond, vóór de oprichting van een scheiwand, uit drie aansluitende traveeën, door gordelbogen van elkaar gescheiden en met riblooze kruisgewelven op schildbogen overdekt. In haar oostwand heeft de middelste travee een kleine rondbogige opening op het koor; de doorgangen naar de achterruimten der zijhallen hebben niet evenwijdige en naar de zijhallen toeloopende zijkanten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De achterruimten der zijhallen zijn overkluisd door riblooze kruisgewelven, waarvan de graten neerkomen op afzonderlijke muurpijlertjes; deze steunsels zijn geheel
Afb. 257. St. Servaaskerk. Het voormalig westkoor met de galerij in den westbouw, naar het noord-westen gezien.
vrij in de achterruimte aan de zuidzijde, maar in die aan de noordzijde zijn er twee opgenomen in den noordwand, d.i. in den zuidwand van den noordelijken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
traptoren. Van de, terzijde van het westkoor liggende, ruimten is telkens die in het midden der zijde op de zijhal geopend, de oostelijke, van juistgenoemde uit, toegankelijk. Deze op de zijhal geopende afdeeling is, zoowel aan de noord- als aan de zuidzijde van den westbouw, overdekt met een tongewelf, rechthoekig op den buitenmuur. In de noordelijke loopt een smal steektrapje noordwaarts op naar de ruimte boven de gang langs den westbouw. Die trap werd aan haar boveneinde verlicht door een smal en diep venster (op 1.68 M. diepte dichtgemetseld) en is gedekt door
Afb. 258. St. Servaaskerk. Plattegrond van de galerij in den westbouw.
een stijgend tongewelf, dat ingesloten ligt tusschen den oostwand van den traptoren en een blok metselwerk, dat aansluit tegen het oostwaarts aangrenzende zijvertrek. Dit vertrek is gedekt door een ribloos kruisgewelf - zooals in de drie traveeën ten Westen van de middenhal -; de overeenkomstige ruimte aan de zuider-zijhal heeft een tongewelf. (Vgl. verder Uit de bouwgeschiedenis der St. Servaaskerk, Hoofdstuk IV).
Ga naar margenoot+ Zooals reeds gezegd is blz. (297) dragen de (elf) nevenafdeelingen van den westbouw - met uitzondering van de twee, waarin zich de trappen bevinden - een galerij. Het front van de galerij aan de middenhal is opgeluisterd met een drie-bogige arkadevulling op twee vrije en twee aangeleunde zuilen, waarbij de breedere middenboog nog is verhoogd en aan zijn rechtstanden versierd met hoekkolonnetten; de afstanden der zuilassen staan ongeveer in een verhouding van 1:2:1. Het boven een geprofileerde lijst verhoogde gewelf van het middendeel der galerij. bestaat uit een halven koepel, welke onder de lijst op zwikken rust (afb. 257 en 259).
De galerijfronten boven de iets versmalde achtterruimten der zijhallen zijn èn beneden èn aan de galerijverdieping overspannen door een eenvoudigen gordelboog, staande op de imposten van zijpilasters. De zijfronten der galerij zijn elk onderverdeeld door twee bogen, die op één tusschenzuil, terzijde op de imposten van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenvoudige pilasters rusten. Tegenover de voorzuil staat daar telkens een wandzuil, ter opname van den gordelboog, welke de twee traveeën dezer galerij scheidt. De galerijtraveeën zijn overkluisd met riblooze kruisgewelven. In elk vak der zijtraveeën rust telkens het enkelvoudig kruisgewelf in de hoeken op pilasters met
Afb. 259. St. Servaaskerk. De galerij langs de westzijde van het voormalig westkoor, naar het Noorden gezien.
imposten; in de vakken met eenvoudig arkadefront rusten de kruisgewelven in de hoeken op zuilen met gebeeldhouwde kapiteelen. De abaci dezer kapiteelen zijn de omkornissingen der pijlerimposten; bij de vrije zuilen zijn zij op overeenkomstige wijze geprofileerd. Zoo telt men in het geheel vier vrije, zes aangeleunde zuilen en twintig hoekzuilen met rijk gebeeldhouwde kapiteelen, die op blz. 316 nader worden beschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De noordgalerij eindigt in een halfrond uitgebouwde absidiool, waar vóór rechts en links een halfronde nis. Ga naar margenoot+ Aan drie zijden van den westbouw bevindt zich boven de gewelven der galerij een lage ruimte, welke via de trappen een verbinding vormde van het noordernaar het zuider-zijschip, om het westkoor heen.Afb. 260. St. Servaaskerk. Plattegrond van den ‘corridor’ in den westbouw.
De ‘corridor’, zooals deze verbinding op blz. 297 reeds werd genoemd, wordt door kleine lichtopeningen boven den vloer verlicht en wordt gedekt door gedrukte kruisgewelven van mergel op een benedenbouw van kolenzandsteen. Onder de zware ontlastingsbogen aan de zijde der hallen zijn vullingen van mergel aangebracht. De gewelven van den noorder-zijbeuk zijn bereikbaar over een in de dikte van den oostmuur uitgespaarde trap, welke verlicht wordt door een in kruisvorm uitgespaard venster boven de absidiool van de noordgalerij. In den corridor langs de middenhal wordt de doorgang vernauwd door de aanwezigheid van den halven koepel der middengalerij; aan de zuidzijde geeft de ‘corridor’ toegang tot de daken van den zuidbeuk. Ga naar margenoot+ Deze zijn van kolenzandsteen en harde mergel en rechts klimmend; de steenen spil heeft een doorsnede van 1.10 M., de natuursteenen treden zijn 1.30 M. breed en rusten op een doorgaand slakkenhuisgewelf. Met haar ommanteling vormen deze trappen zware, inwendige, steunbeeren in de westbouw-constructie. Ga naar margenoot+ De algemeene indeeling van het westkoor vindt men in de Keizerzaal terug: een middenhal op nagenoeg vierkant-, twee zijhallen op rechthoekig grondvlak. De zijhallen staan in open verbinding met de middenhal door twee, uit den tijd der restauratie dagteekenende, bogen met tusschenzuil - met de nevenafdeelingen langs noord- en zuidzijde door twee bogen met vierkanten tusschenpijler - met die langs de westzijde door een rondbogige opening. De middenhal staat in open verbinding met de driedeelige nevenruimte ten Westen door een, binnen den grooten gordelboog opgerichten arkadenwand in mergel van drie rondbogen op effen, vierkante, pijlers, waarbij de wijdere middenboog (4.11 M.) ook hooger oploopt; de boogopeningen komen elk uit op een der drie nevenruimten. De vloer der westelijke nevenruimten is thans op gelijke hoogte met dien van de middenhal; die van de zijhal met de nevenafdeelingen langs noord- en zuidzijde van de Keizerzaal ligt iets lager. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De noordelijke trap komt uit
Afb. 261. St. Servaaskerk. Plattegrond van de Keizerzaal in den westbouw.
aan de nevenruimte langs de noordzijde, de zuidelijke aan de aangrenzende, westelijke nevenruimte der verdieping. De middenhal van ± 8.60 bijGa naar margenoot+ ± 8.25 (Oost-West) M. is overkoepeld, waartoe een vierkante grondslag benaderd werd door inwaartsche verbreeding der vier, door gordelbogen verbonden, hoofdpijlers, en die verbreedingen te bezigen als steunsels van twee aanvullingsgordelbogen, één noordelijke en één zuidelijke. Om van dit vierkant tot een achtkant te geraken, werden de gordelbogen twee aan twee door kleine segmentbogen verbonden, waarvan de aanzetsteenen in de groote bogen vertand zitten; onder de segmentbogen zit een zwikvormige vulling. Op de, aldus een achthoek vormende, bogen ligt de slechts met een schuinen kant vooruitspringende ring, waarop de koepel van mergel rust, die den vorm heeft van een bolsegment met een middelpuntshoek van 158o. Even boven de ringlijst heeft de koepel aan den oostkant een (op blz. 304 reeds vermelde) trechtervormig-ronde opening, thans uitkomende onder het dak van den middenbeuk. De gordelbogen bestaan uit onregelmatig afwisselend donkere en lichte steenen van ongelijke grootte; de donkere zijn van kolenzandsteen, de lichte van mergel. De twee zijhallen, waarvan de afmetingen voor noord- en zuidzijde o.s. bedragen: ± 7.40 × 5.04 M. en 7.375 (7.415 zuidwand) × 5.23 (5.33 oostwand) M., hebben een houten zoldering, die tevens de vloer is der onderste torenkamers. De nevenafdeelingen, onderling gescheiden door gordelbogen op pilasters, zijn gedekt met, van den buitenmuur af oploopende, tongewelven; de middenafdeeling, westelijk van de middenhal, door een horizontaal tongewelf met verhoogde rechtstanden. De oostwand van de middenhal, die voorheen op den middenbeuk der kerk geopend schijnt geweest te zijn, wordt gevormd door een dunnen muur van mergel, geplaatst onder den gordelboog; het vlak van dezen muur is gebroken door boognissen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 262. St. Servaaskerk. De Keizerzaal, van de middenhal uit naar het Noorden gezien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(aangebracht na 1888; vgl. Hustinx, blz. 112). Hierboven bevonden zich drie rondbogige openingen, - de middelste is tijdens de restauratie iets verplaatst - welke toegang gegeven kunnen
Afb. 263. St. Servaaskerk. De Keizerzaal, van de zuiderzijhal naar het Zuid-Westen gezien.
hebben tot den stoel van een dak, waaraan de flauw hellende uitmetseling aan de buitenzijde (zie blz. 304) een herinnering bewaart. Aan het binnenvlak der hoofdpijlers, die den gordelboog dragen, treft men een halfronde rondboognis, die vóór de oprichting van den muur in mergel wel in het midden van het vlak is aangebracht geweest. In de dikte van den oostwand der zijhallen is een trap van ± 0.70 M. uitgespaard, welke over de scheimuren van midden- en zijhal tot boven den koepel voert. De oostwand der zijhallen bestaat bijgevolg uit een buiten- en binnenmuur; een venster in den buitenmuur brengt licht op de trap, door een rondbogig venster in den binnenmuur tevens in de zijhal. De beide trappen, in den oostwand der zijhallen, zijn onderling verbonden door een, in de hoofdpijlers aangebrachten, doorgang, en door een houten (vernieuwde) loopbrug langs den mergelwand der middenhal verbonden. De bestemming van de ‘Keizerzaal’ is niet bekend. In mijn ‘Uit de bouwgeschiedenis derGa naar margenoot+ St. Servaaskerk’, blz. 66, heb ik op de mogelijkheid gewezen, dat de zaal beraamd geweest is als bewaarplaats der relieken, welke van daar uit aan de, in de kerk aanwezige pelgrims getoond konden worden. Na de oprichting van de dwerggalerij geschiedde de tooning van den absisgevel uit; de zaal kon dan door het aanbrengen van een wand (van mergel) aan de oostzijde gesloten worden, en de bewaarplaats der relieken moet dichter bij de absis gezocht worden. In 1340 bevindt het ‘thesaurarium’ zich ter plaatse van de huidige sacristie (Doppler, Regesta). De mergelwand moet reeds bestaan hebben vóór de oprichting van het gothisch gewelf (in mijn proefschrift zocht ik verband tusschen de oprichting van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gewelf en van den mergelwand): de drie rondbogige doorbrekingen van den wand zijn alleen denkbaar in een tijdperk, waarin zij toegang konden geven tot een lager gelegen overdekking der kerk. In de zaal zelf is mij slechts één aanwijzing bekend voor de vroegere bestemming ervan; in den doorgang tusschen de zuidelijke zijhal en haar westelijke nevenafdeeling, ziet men de plaats, waar een afsluiting door middel van een boom heeft bestaan: eenerzijds een vierkant gat, anderzijds een uitholling, ontstaan door het wegnemen van den boom (Vgl. afb. 263). Ga naar margenoot+ Het muurwerk der beide torens verheft zich omtrent 14 M. boven de vlakke houten zoldering der zijhallen en tot op ruim 21⅕ M. boven den vloer der Keizerzaal. De torenkamers, welke ongeveer 8 bij 5 M. meten, worden slechts verlicht door eenige lichtspleten in de blinde, gekoppelde, vensters; een houten trap op kraagsteenen voert van den zijwand langs den oostmuur naar de ± 6 M. hooger gelegen zoldering. In de ruimte hierboven vindt men, in elk van de gekoppelde vensters der buitengevels, twee hooge en smalle galmgaten, terwijl de vensters in den oostgevel, zooals op blz. 302 reeds gezegd werd, geheel open zijn. De zuidelijke toren heeft geen klokken, de noordelijke een houten klokkenstoel met twee klokken, waarvan de beschrijving met die van het klokkenspel van den modernen speeltoren later volgt. Afb. 264. St. Servaaskerk. Plattegrond van de geleding boven de Keizerzaal.
Boven de middenhal der Keizerzaal is de koepel omgeven door zwaar, achtkantig muurwerk; in het naar het Zuid-westen gericht vlak heeft de Heer J. Mialaret een, in dat muurwerk verwerkte, Gallische grafsteen ontdekt, waarvan de beschrijving op blz. 365 gegeven wordt. Aan de westzijde, zoowel als aan den oostkant, bevindt zich eenig zwaar muurwerk, misschien de onderbouw van den XVIa opgerichten middentoren (vgl. blz. 301).
Ga naar margenoot+ De beide, boven elkaar gestelde, zuiltjes aan noord- en zuidzijde onder den scheiboog tusschen westbouw en schip hebben elk haar gebeeldhouwd kapiteel; er is dus een noordelijk en zuidelijk stel, of, zoo men wil, een boven- en een beneden paar kapiteelen. Het bovenste, - aan de noordzijde versierd met dooreen gevlochten ranken, aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St. Servaaskerk. De twee zuilenparen (blz. 306) onder den triomfboog van het voormalig westkoor.
Afb. 265, noordelijk stel kapiteelen. Afb. 266, zuidelijk stel kapiteelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zuidzijde met kampende viervoeters - heeft een rand aan den onderkant, o.s. met plantenslingers en kruipende draken (afb. 265 en 266). Het onderste paar - versierd met in plantenslingers gestrengelde leeuwen aan de noordzijde en met op dezelfde wijze aangebrachte vogels aan de zuidzijde - heeft in de bovenhelft een palmetrand (afb. 265 en 266). De galerij telt een dertigtal gebeeldhouwde kapiteelen. Het astragaal dezer kapiteelen bestaat uit een eenvoudige rondstaaf, welke alleen aan de middenzuil van het noorder- en van het zuider galerijfront rijker geprofileerd is. De abacus is overal eenvoudig gehouden, behalve bij een kapiteel van de middengalerij, waar een palmettenfries is aangebracht (afb. 268). De versiering der kapiteelen bestaat uit verschillende motieven in verheven beeldhouwwerk; het meest komen voor slingers van planten met dikke, omgeslagenAfb. 267,
268.
Afb. 269,
270.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladeren en met vruchten, welke aan druiventrossen doen denken. Slechts één kapiteel - in de noordelijke nevenruimte der middengalerij - heeft een versiering van vier rijen bladeren boven elkaar, en wel afwisselend een rij lepelvormige bladeren en een rij palmetachtige (afb. 267). In deze ranken zijn wezens aangebracht, nu
Afb. 271 en 272. Gebeeldhouwde kapiteelen op de galerij van het voormalig westkoor.
Afb. 273 en 274. Gebeeldhouwde kapiteelen op de galerij van het voormalig westkoor.
eens papegaai-adelaar-achtige, dan weer draak- leeuw- en griffioenachtige (blz. 322) of menschelijke (naakt) figuren (afb. 269). Sommige dezer figuren zijn in de slingers verstrikt, andere zitten er op met een gemak, alsof zij in deze slingers gewoon zijn te leven (afb. 271, 272). Deze verschillende figuren komen ook voor in onmin met elkaar, zooals het gedrocht (afb. 274), een soort mensch, dat door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ander in de armen wordt gebeten (vgl. 273). Een andere versiering is die met voorstellingen uit het dagelijksche leven, zooals die der werklieden, ‘operarij’, op afb. 275 en 276. Op de eerste afbeelding ziet men twee steenhouwers, de een schrijdelings op den door hem te bewerken steen, den beitel in de linker en
St. Servaaskerk. Historie-kapiteelen op de galerij in den westbouw.
Afb. 275 en 276. Kapiteelen met arbeidende steenhouwers. Afb. 277 en 278. Historie-kapiteelen op de galerij in den westbouw.
in de opgeheven rechterhand een hamer; de ander werkt staande en achter hem tracht een werkman een steen, ‘lapis’, te wentelen, waarbij een vierde - inspanning is op zijn gelaat te lezen - hem met een staaf behulpzaam is (zuidgalerij). Een ander staaltje biedt (afb. 277) een kapiteel der noordelijke nevenruimte der middengalerij, waar een aap en een hond ruzie maken en de baas te hulp komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de noordelijke galerij tegen den noordwand bevinden zich twee historie-kapiteelen (afb. 278 en 279; 280 en 281). Het oostelijke geeft op den eenen kant een man te zien, leunend op een kruk, het bovenlijf buigend naar een plant, welke hij met
Afb. 279 en 280. Historie-kapiteelen op de galerij in den westbouw.
de linkerhand vasthoudt, en waarvan hij eet. Zijn hoofdhaar is ter hoogte van den bovenkant van het oor afgeschoren, terwijl een in front geziene man het op de schouders neerkrullend haar gescheiden draagt; op de rechterhand draagt hij een vaas, welke hij met de linker Afb. 281. Historie-kapiteel op de galerij in den westbouw.
bij de hals vasthoudt. Achter deze staande figuur is er een op een lagen stoel gezeten, voorover gebogen over een mand, waarin hij de stukjes steel opvangt, die hij met een groot mes afsnijdt van een plant, door hem in de linkervuist gehouden; deze man heeft een krullekop, kroeshaar. Het ander kapiteel stelt den wijnbouw voor; men ziet een man met een puntige spade aan het werk; naar hem spoedt zich, tusschen de ranken van een wijnstruik, een ander toe. Achter dezen is er een naast een mand geknield, terwijl een vierde, wederom tusschen ranken, een met druiven gevulde korf naar de kuip draagt, waar een laatste figuur tot aan de knieën in staat, de druiven tredend (afb. 281). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebeeldhouwd kapiteel met de steenhouwers op de zuidgalerij kwam hierboven al ter sprake. In het midden van den zuidwand aldaar is er een vol vertelsels. Op den voorkant (afb. 282) ziet men er twee mannen in gevecht: de een, met
Afb. 282 en 283. Historie-kapiteel op de galerij met voorstelling van een handgemeen.
over de schouders afhangende lokken, heeft een bijl in de naar achteren gestrekte rechter- en valt naar voren uit om met de linkerhand het hoofdhaar te grijpen van zijn aanvaller, die den slag kracht bijzet door het bovenlijf te laten meegaan. De aanvaller, die kort haar heeft, houdt Afb. 284. Hetzelfde kapiteel, westzijde.
den knuppel met twee handen vast en wordt gesteund door een terzijde staande mansfiguur, die in de opgeheven rechterhand de lokken omklemt van een door hem achterover getrokken tegenstander, wiens hoofd de ruimte inneemt naast de knots en boven het hoofd van den aanvaller. De staande figuur heeft een boven den linkerschouder gegespten mantel om, welke achter hem aan wappert, daarbij een andere figuur bedekkend, waarvan alleen het hoofd en de rechterhand zichtbaar zijn; deze figuur schijnt een ander, die zich verwijdert van de figuur met mantel toe te spreken en met de hand op te houden; de toegesprokene, die met twee handen een bijl vasthoudt, wendt het verbaasd gelaat (met baard, maar zonder lokken) om. Achter den aangevallene staan vier figuren; van de eerste is alleen het lang lokkig hoofd zichtbaar, omdat een kleinere figuur vóór hem staat, die waarschijnlijk een gebogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 285,
286.
Afb. 287,
288.
Afb. 289,
290.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 291,
292.
Afb. 293,
294.
Afb. 295,
296.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 297,
298.
Afb. 299,
300.
Afb. 301.
schede met de rechterhand in den ondergreep houdt en met de linker het gevest omklemt, gereed het zwaard te trekken; op dat oogenblik wordt zijn rechterarm gegrepen door de rechterhand van een figuur achter hem; deze eveneens met een boven den (rechter) schouder gegespten mantel heeft kort haar en een hoofdbedekking, welke lijkt op een geribde schaal; hij bedekt de gestalte van een man achter hem tendeele, een man, wiens gelaat en naar de kin gebrachte rechterhand duidelijk angst verraden. De beeldhouwer heeft in dit tweegevecht en in de uitdrukking der omstanders veel levendigheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebracht en meer persoonlijks gelegd, dan in de ornamenten der meeste kapiteelen, ornamenten, welke voor een groot deel tot het gemeen-goed van zijn tijd te rekenen zijn. Voor de overige Romaansche kapiteelen, zie afb. 265, 266, 305, blz. 331 en 336; afb. 428-430. Ga naar margenoot+ Van het muurwerk van den middenbeuk is, in verband met de vóór den zijbeuk uitgebouwde kapellen, alleen de bovenhelft zichtbaar; deze bestaat uit twee soorten van metselwerk: het gedeelte onder de geprofileerde kroonlijst is in blokken mergel, Afb. 302. St. Servaaskerk. De lichtbeuk, uitwendig, van het Zuid-westen uit gezien.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XII.
Opstand van de St. Servaaskerk, uit het Zuiden gezien; naar een opmeting van den Rijksarchitect ad. mulder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XII.
St. Servaaskerk. Opstand, uit het Zuiden gezien, naar een teekening van den Rijksarchitect ad. mulder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIII.
St. Servaaskerk. Oostgevels der kerk naar een teekening van den Rijksarchitect ad. mulder.
Doorsnede naar het Oosten, over het transept volgens de lijn I-K. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIII.
St. Servaaskerk. Oostgevels der kerk naar een teekening van den Rijksarchitect ad. mulder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in doorgaande lagen van ongelijke hoogte, opgetrokken - dat hieronder in ruwe blokken kolenzandsteen, ongelaagd en ruim in de specie gebet. Hier wordt het gevelvlak door breede lisenen en rondbogen verdeeld in acht (rondbogige) spaarvelden; de bogen bestaan uit ruwe en ongelijke blokken en rusten op de eenvoudig geprofileerde imposten der lisenen. Binnen ieder spaarveld bevindt zich een rondboogvenster, door later aangebrachte, gothische, traceeringen in drieën verdeeld; in de eerste en laatste travee is het venster grooter, vierdeelig, en het neemt de heele breedte van het spaarveld in. Boven den zijbeuk schoren vier luchtbogen den middenbeuk, tegen wiens lisenen zij zijn aangebracht (vgl. blz. 332). De zijmuren der beide transeptarmen zijn ongeveer twee meter lager dan die van den middenbeuk. In den westwand van den zuider-transeptarm bevinden zich, op ± 3 M. onder den dakrand, overblijfselen van een boogfries, voorts een liseen; tegen de fries zijn twee luchtbogen aangebracht en onder de fries bevinden zich twee, gedichte, rondboogvensters, waarvan de hoogte vermoedelijk 3.30 M., de breedte ± 1.70 M. bedroeg. Afb. 303. St. Servaaskerk. Zuidelijke transeptarm uit het Westen gezien.
In den hoek, waar schip en dwarsarm samenkomen, is een vertanding zichtbaar, uitgaande van den muur van het schip en westelijk vóór den dwarspandmuur uitstekend. De overeenkomstige muur aan de noordzijde wijkt in zooverre af, dat de boogfries er ontbreekt. De zuidgevel van het transept heeft in het midden een, bij de restauratie aangebrachte, toegang met afdak. Hierboven bevindt zich een 8.20 M. breed, 10.70 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoog gothisch venster, door een middendamGa naar voetnoot1) van 1.25 M. breedte, in twee helften verdeeld, van welke ieder door traceeringen in vieren is onderverdeeld. Terzijde wordt de zuidgevel afgesloten door driemaal versneden steunbeeren, uitgebouwd in het verlengde van de zijwanden van het transept; ter hoogte van hun zadeldaken rust op een geprofileerde lijst de tusschen de hoekpinakels gevatte borstwering eener gaanderij; deze opengewerkte borstwering heeft spitsbogen met driepasversiering. Hierachter rijst de in mergel opgetrokken, gothische topgevel, welks schuine zijden hogels en welks top een kruisbloem dragen; in het midden van den top bevindt zich een blind venster en hieronder een deurtje, dat toegang geeft tot de gaanderij. In het verlengde van den zuidgevel is tegen den westwand van den transeptarm een dergelijke steunbeer uitgebouwd, welke met dien van den zuidgevel in een gemeenschappelijken pinakel eindigtGa naar voetnoot2). De zuidgevel is naar het Oosten verlengd; deze verlenging vormt de zijmuur der oostwaarts van het transept uitgebouwde, rechthoekige kapel; hij loopt, boven het lessenaarsdak dier kapel, schuin op tegen den transeptmuur en eindigt in den kruispinakel, dien hij met den zuidwaarts uitgebouwden, eenmaal versneden, steunbeer van den transeptgevel gemeen heeft. Deze steunbeer en de zijmuur der transeptkapel vertoonen overblijfsels van een zuidelijken bijbouw, een aan O.L. Vrouw toegewijde kapelGa naar voetnoot3): een spaarnis met gehouwen steenen rondboog, staande op den impost van binnenhoekpilasters en de aanzetten van kruisgewelven. De noordgevel van het transept is aan den beschreven zuidgevel verwant; er is echter geen portaal en, in verband met den ertegen gebouwden vleugel - waarin tegenwoordig de sacristie - is het groote venster 8.10 M. hoog en met inbegrip van den dam 6.70 M. in den dag breed; de dam heeft geen beeldhouwwerk en is 0.70 M. breed. Van den oostmuur der transeptarmen is alleen het gedeelte boven de lessenaardaken der transeptkapellen zichtbaar; een boogfries ontbreekt; de muur heeft drie rondboogvensters met moderne gothische traceeringen; telkens twee luchtbogen schragen den muur en van de beide schraagpijlers, die een kruisvormige doorsnede hebben, staat een midden boven den boog van het voormalig portaal. De buitengevels der beide transeptkapellen worden door een liseenGa naar voetnoot4) in tweeën | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdeeld en afgesloten door een boogfries, en een kroonlijst met bladmotief erboven. De aan het koor grenzende kapellen waren oorspronkelijk portalen (vgl. afb. 304). Deze portalen hadden een dubbelen boog - de bovenste met verhoogden buitenrug - rustend op aan de binnenzijde eenvoudig geprofileerde imposten (vgl. afb. 248 en 304). Afb. 304. St. Servaaskerk. Absis en Koortorens, uit het Zuiden gezien.
Thans zijn die portalen dichtgemetseld en de nieuwe wand bevat twee kleine rondboogvensters met een groot vierpas-venster erboven. De gevel van de andere kapel wordt slechts door een (nieuw) rondboogvenster onderbroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het muurwerk van de koortravee - zoowel aan de noord- als aan de zuidzijde - is, voor zoover het boven de daken der
Afb. 305. Detail van de absis.
transeptkapellen zichtbaar is, van hetzelfde type als dat van het schip; de beide rondbogige spaarvelden hadden geen vensters, de middenliseen is verwijderd en de impost vervangen door een kraagsteen. In het hierdoor verkregen muurvlak is een groot vierpasvenster aangebracht. De oostelijke boog wordt gedeeltelijk bedekt door de later ervoor gebouwde koortorentjes (vgl. afb. 304). Om de, ongeveer 18 M. hooge absis en haar beide flankeerende torentjes loopt een waterlijst met sprekend profiel; voor de absis beteekent dit eene horizontale verdeeling in twee ongelijke helften, waarvan de onderste tot den bovenkant der lijst 9.80 M. bedraagt. Dit onderste gedeelte bestaat uit een plint, waarop lisenen met muurzuiltjes rusten; de lisenen zijn verbonden door rondbogen, waardoor spaarvelden ontstaan, zeven in getal; de zes hooge zuiltjes tegen de lisenen dragen gebeeldhouwde kapiteeltjes, wier abaci gevormd worden door de omkornissing der waterlijst. De bovenhelft (± 8 M. tot aan het dak) bestaat uit twee gedeelten: een boogstelling van 4.5 M. op de waterlijst, en een bekroning van het metselwerk erboven door middel van een open zuilengalerij van omtrent 1.80 M. De boogstelling op de waterlijst zet de vertikale verdeeling der benedenpartij met zeven terugliggende velden voort; in plaats van lisenen met zuiltjes ertegen, heeft men hier geheel vrij staande zuiltjes, acht in getal, omdat er ook staan in de hoeken tusschen koorsluiting en torens. De zuiltjes hebben rechthoekige basementen, behalve een tweetal, waarover straks; zij dragen gebeeldhouwde kapiteelen, op wier deksteenen de buitenbogen rechtstreeks en de kleinere binnenbogen door middel van kraagsteentjes rusten. De absiswand ligt hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verder terug en wordt slechts door drie rondboogvensters gebroken, welke zijn aangebracht om het andere veld, het middelste in de as der koorsluiting. De zuiltjes van dit venster rusten niet op vierkante basementen, maar op den rug van een liggenden leeuw; de beide leeuwen zijn naar elkander gericht en wenden den kop naar voren; afb. 305. Het vlakke muurwerk hierboven
Afb. 306. De dwerggalerij, inwendig.
heeft zooveel voorsprong, dat het bijna in één vlak met de plint komt. Het wordt bekroond door de dwerggalerij. De vertikale indeeling van beneden vindt men terug in de zuilbundels, doordat deze boven de zuiltjes der lagere partijen geplaatst zijn. Tusschen deze zuilenbundels bevinden zich telkens twee zuiltjes, op wier kapiteelen de binnenbogen rusten, terwijl de belegbogen neerkomen op kraagsteentjes en op de kapiteelen der naar buiten gerichte bundelzuiltjes. De zuiltjes hebben onversierde teerlingkapiteelen; hun basementen staan op de geprofileerde dekplaat der borstwering, waar achter zich de gang bevindt. De toepassing van een roodachtige zandsteen aan dwerggalerij en lijsten dagteekent uit den tijd der restauratie. Het tegenwoordige leien dak is steiler aangelegd dan het, blijkens een eronder aanwezige geprofileerde lijst, in het tijdperk der gothiek moet gelegen hebben; onder die lijst en naast den halven koepel der absis zijn in den top twee ronde vensters met een middellijn van ± 1.50 M. gedeeltelijk te onderkennen. Het koor wordt aan zijn noord- en zijn zuidzijde geflankeerd door een vierkanten toren, door waterlijsten in vijf geledingen verdeeld. In de onderste rusten hoeklisenen op de plint; deze zijn door twee rondbogen met een smallere verbonden; een vlak, gebeeldhouwd, kapiteel dekt dezen smallen pilaster. In de tweede geleding vindt men ten deele dezelfde indeeling; de rondbogen sluiten de spaarvelden af ter hoogte van de kroonlijst der absis; hierboven is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevel vlak en de hoeklisenen zijn vervangen door hoekblokken. Onder den rondboog is in ieder spaarveld een gekoppeld venster; deze vensters zijn in de beide oostgevels blind, in de andere slechts ten deele open. Hierboven wordt de vlakke bovenhelft der tweede geleding door een rechthoekige vensternis onderbroken, terwijl zulks voor het vlakke muurwerk der beide hierop volgende geledingen geschiedt door een gekoppeld venster in het midden van iederen gevel. De bovenste geleding bestaat in iederen wand uit een rij van zes op hoekpijlers en tusschenzuiltjes gedragen boogjes, waarvan de middelste vier bij de restauratie werden heropend, en een met een rondboogfries versierd bovendeel, dat op een kroonlijst het vierzijdige tentdak draagt. (Vgl. voor den toestand vóór de restauratie afb. 248 en 447.) Opmerking verdient de onregelmatige plaatsing der lichtopeningen in het benedengedeelte der torentjes, een plaatsing, welke geen verband houdt met de indeeling der gevels. In het aan de absis grenzende spaarveld bevindt zich immers in elk torentje in de onderste geleding een rechthoekig venster, naar den pilaster toegeschoven; in het zuidelijk torentje is het hooger geplaatst dan in het noordelijk; dit had vóór de restauratie in het westelijk spaarveld een smalle lichtopening, terwijl op de overeenkomstige plaats in den zuidelijken toren een Ga naar margenoot+ Uitwendig is van de zijbeuken niets meer zichtbaar, omdat zij aan het oog onttrokken worden door drie kapellen en twee armen van de kruisgang aan de noord-, door het ‘Bergpoortportaal’ en vier kapellen aan de zuidzijde. Ga naar margenoot+ Van het ‘Bergportaal’ is de westgevel geheel effen gebouwd in blokken mergel op een benedenbouw van kolenzandsteen, aansluitend aan eenige dergelijke blokken, welke in verband met den zuidwand van den westbouw zijn opgetrokken. Het front is gevat tusschen, met ezelsruggen gedekte, pijlervormige, steunbeeren, twee in het verlengde van het front, en twee dergelijke, naar voren tredende, lagere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en minder forsche, in het verlengde der zijmuren; tusschen die zijbeeren is de poortopening overspannen door een breeden, geprofileerden, op zijkolonnetten met bladkapiteelen rustenden, spitsboog. Boven een waterlijst, met boogfries in roode steen en om de steunbeeren omgekornist, rijst een vlakke en lage driehoekige gevel, welke door een smalle, vlakke, lijst met een klein kruis als topstuk, gedekt is. Ter verlichting van de zolderruimte boven de gewelven van het portaal zijn drie, gekoppelde en even groote, rondboogvensters in den topgevel aangebracht; zij hebben een middenzuiltje en hoekzuiltjes tegen den dagkant. De poort is bij de restauratie afgesloten met een beglaasde enAfb. 308. St. Servaaskerk. Gebeeldhouwde fries aan het Bergportaal
van hekwerk voorziene steenen pui met twee, tegen pijlertjes geplaatste zuiltjes, waarvan de gebeeldhouwde kapiteelen met die der zijkolonnetten een latei met boogfries dragen (afb. 307 tot en met 309). Van de zes traveeën der drie,Ga naar margenoot+ in mergel opgetrokken zijbeukkapellen, wordt de eerste aan het oog onttrokken door de doopkapel, welke oostwaarts van het hiervoren beschreven portaal in mergel op een voet van Naamsche steen is opgetrokken. De korte zuidzijde dezer kapel ligt in het verlengde van het portaalfront en heeft een vierdeelig spitsboogvenster, de lange zijde twee smalle spitsboogvensters. De steunbeeren zijn uitwendig, en rechthoekig van doorsnede; in den zuidgevel doordringen de lessenaarsdaken der steunbeeren een geprofileerde lijst en zijn hierboven overhoeks Afb. 309. St. Servaaskerk. Gebeeldhouwde fries aan het Bergportaal
geplaatst; zij zijn bekroond door een pyramidedak onder de geprofileerde kroonlijst, welke tusschen hoekpinakels een open borstwering draagt. De vijf aangrenzende traveeën zijn ongelijk van breedte; in verband hiermede zijn van de spitsboogvensters met traceeringen twee zesdeelig, twee vier- en een tweedeelig. De half-inwendige steunbeeren teekenen zich af op den frontmuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezer kapellen als driehoekige pilasters; zij zijn boven de plint (van kolenzandsteen) omgeven door de doorloopende lijst der vensterdorpels en ter halve hoogte door de doorgetrokken wenkbrauwlijsten der spitsboogvensters; de in mergel opgetrokken frontmuur wordt bekroond door een geprofileerde lijst, waarop een open borstwering staat, welke de pinakels der steunbeeren verbindt (vgl. Pl. XII). Vier luchtbogen, welke koud tegen de 2e, 4e, 6e en 8e liseen van den middenbeuk aansluiten, schoren den druk der middenbeukgewelven; twee andere dien der overwelving in elk der transeptarmen; de bogen zijn met een ezelsrug gedekt en worden gesteund door met pinakels gedekte schraagpijlers, ongeveer aan den buitenkant der zijbeuk-buitenmuren. Van de twee schraagpijlers per transeptarm staat de buitenste op den buitenmuur der kapel, de binnenste op den (voormaligen) zijbeuk-buitenwand (vgl. afb. 302 en 303).
Ga naar margenoot+ De gegeven typeering geldt eveneens voor de kapellen aan de noordzijde met inachtneming van de afwijkingen in den plattegrond: de zes traveeën der drie kapellen zijn hier immers gevat tusschen twee armen van de kruisgang. Voorts is de doorloopende gevel dezer kapellen ruim één meter minder hoog dan die aan de zuidzijde, en zijn de steunbeeren onderaan rechthoekig uitgebouwd; zij nemen eerst terhoogte van het begin van de spitsbogen der vensters den drichoekig uitgebouwden doorsneevorm aan. Van de luchtbogen zijn eenige blokken niet afgewerkt, dat is te zeggen, dat de afkapping ter verkrijging van een schuinen kant aan de binnenzijde van den boog, bij die blokken is achterwege gebleven. Ga naar margenoot+ De overblijfselen van de in 1810 gesloopte kapel van O.L. Vrouw kwamen tersprake bij de beschrijving van den zuidgevel van het transept, zie blz. 326. Afb. 310. St. Servaaskerk. Overblijfselen van de ‘Koningskapel’.
Ga naar margenoot+ Tegen de buitenste kapel van den noordelijken transeptarm was een kapel uitgebouwd, waarvan de zuidelijke lange zijde, blijkens de zichtbaar gelaten fundeeringsmuren, naast het voormalig portaal ten Noorden van het koor aansloot. Van deze, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIV.
St. Servaaskerk. Lengtedoorsnede over de lijn A-B (Plaat X) naar opmetingen van den Rijksarchitect ad. mulder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIV.
St. Servaaskerk. Lengtedoorsnede over de lijn A-B (Plaat X) naar opmetingen van den Rijksarchitect ad. mulder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door Lodewijk XI van Frankrijk in 1463 gestichte kapel, is alleen de noordwand, de ‘koortravee’ en de eerste schuine zijde der koorsluiting voor een gedeelte over. De noordwand bestaat uit twee traveeën, gevat tusschen muurpijlers met een ronden schalk in front, en, in basementjes eindigende, profielen terzijde. Op ± 0.60 M. boven de oorspronkelijke vloerhoogte, wordt door het terugliggen van den wand een bank gevormd van 0.425 M. diepte; tot even boven de bank is Naamsche steen gebruikt, daarboven mergel. De ‘koortravee’ is waarschijnlijk de eerste zijde geweest van de ⅝ koorsluiting; deze eerste en de aangrenzende schuin gestelde zijde hebben in het terugliggend wandvlak een versiering van drie boogjes met toden; de schuine zijde heeft een kleine nis (afb. 248 en 310).
De oude dakbedekking in lood is in den loop van de vorige eeuw vervangen.Ga naar margenoot+ Thans strekt een met leien bekleed zadeldak zich uit over den middenbeuk en over de vierkante koortravee; hier wordt het door een rechtkantigen topgevel afgesloten. Met dezelfde nokhoogte wordt het middendak doorsneden door het zadeldak van het transept, dat met een rechtkantigen topgevel aan noord- en zuidzijde wordt afgesloten. Doordien het transept iets breeder is dan de middenbeuk en omdat de transeptmuren 2 M. lager zijn dan die van het middenschip, ligt het dak van het transept 5½o steiler dan het dak van den middenbeuk. Van het dak der absis werd hiervoren (blz. 329) reeds gezegd, dat het vroeger minder steil gelegen heeft dan nu. De XVIIIe eeuwsche bekroning der koortorentjes is, tijdens de restauratie, door tentdaken met leien vervangen. Het Bergportaal is gedekt door een zadeldak; de zijkapellen hebben per travee een schilddak met, op het voorvlak, een niet oude houten dakkapel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schip en beuken.Van de bij de restauratie geheel beschilderde kerk, wordt het schip, welks breedteGa naar margenoot+ van het Westen naar het Oosten afneemt (zie de afmetingen op blz. 296), door zeven rechthoekige pijlers (gemiddeld 1.44 bij 1.18 M., Keuller, blz. 31) gescheiden van de bijna half zoo breede zijbeuken. De afstand der pijlers bedraagt gemiddeld 3.62 M., maar in de laatste travee ± 4.25 M.; de zevende pijler is ruim 2 M. breed. De pijlers zijn (later) aan de hoeken afgeschuind, evenals ook de eenvoudige impost, welke hun tot kapiteel dient; zij hebben een eenvoudige plint en sommige vertoonen aan hun westzijden sporen van de vroegere aanwezigheid van altarenGa naar voetnoot1). Op den impost rusten de bogen van den schipmuur, bogen, welke oorspronkelijk effen en rechtkantig waren, maar later aan hun binnenvlak versierd zijn met geprofileerde kantlijsten, rustende op maskers en figuurtjes op den impost. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 311. St. Servaaskerk. De middenbeuk, inwendig naar het Oosten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 312. St. Servaaskerk. De middenbeuk, inwendig naar het ‘westkoor’.
vier, plompe, maskers bevinden zich in den boog der laatste travee, terwijl elders sierlijke, gothische engelfiguurtjes voorkomen. Kort boven de bogen wordt het vlak van den middenbeukmuur onderbroken door een eenvoudige schuinkantige lijst; eerst vijf meter hooger bevinden zich de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rondboogvensters met gothische traceeringen (vgl. hiervoren, blz. 325); in de laatste travee is het venster westwaarts van het midden der travee geplaatst, wat verband houdt met de buitenindeeling van den gevel. De breedere pijlers in deze travee vertoonen nog een onregelmatigheid: zoowel aan de noord- als aan de zuidzijde van het middenschip hebben zij boven den impost en ten Westen van den kolonnetbundel een geringe verdikking, overblijfsel van een dwarsmuur -Afb. 313. De ‘Bergpoort’, inwendig, van het schip uit gezien.
Afb. 314. Muurzuiltjes tegen den Kruisingspijler.
vermoedelijk den oorspronkelijke triomfboog - (Kalf, Bulletin, blz. 40). Ga naar margenoot+ De drie beuken zijn overkluisd met gothische ribgewelven, netgewelven in den middenbeuk, kruisgewelven in de zijbeuken. In verband hiermede werden de pijlers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van diensten voorzien: een muurzuiltje met een hoog basement en een wijd uitgekraagd, rijk gebeeldhouwd, kapiteel in het onderste derde gedeelte, en een, met een laag basement op dit kapiteel rustende, drieledige, kolonnetbundel hierboven; de kolonnetbundel heeft een consolevormig, met beeldhouwwerk versierd, kapiteel, waarop de ribben van het gewelf rusten. De ribben en gordelbogen hebben als profiel een half-achthoekige staaf tusschen twee hollijsten; zij vertoonen rozetten op de onderlinge doorsnijdingen en ontmoetingen. In de zijbeuken zijn de pijlers en de zijbeukwanden op dezelfde wijze van diensten voorzien, maar in verband met de geringere hoogte der zijbeuken zijn de kolonnetbundels half zoo hoog als die in het middenschip. In de eerste travee van den zuiderbeuk is een der diensten vrij, vóór de omlijsting van de Bergpoort geplaatst (vgl. afb. 313). De kruisribgewelven der zijbeuken hebben, door de toepassing van kruinribben, een rijker aanzien verkregen; hun ribben en gordelbogen hebben hetzelfde profiel als die in den middenbeuk. Als meest oostelijke steunpunten der ribben dienen drie zuiltjes met romaansche kapiteelen, versierd met dooreengestrengelde ranken; als vierde steunpunt, tegen den buitenwand van den noorder zijbeuk, dient een bladkapiteel, dat, in verband met het daar aanwezig poortje, niet door een zuiltje gedragen wordt. In de eerste travee van den noordbeuk is boven den toegang tot de Lange gang een romaansch rondboog-venster behouden; het doet weliswaar geen dienst meer, is gedicht en beschilderd. De zijbeuken betrekken hun licht voornamelijk door de hooge en breede spitsbogen, waarmede de zijkapellen op de beuken geopend zijn. De kapiteelen der muurzuiltjes in de drie beukenGa naar margenoot+ Afb. 315. Gebeeldhouwd kapiteel van een der muurzuiltjes.
zijn versierd met levendig bewogen bladeren en bladergroepen; de meeste bovendien met tusschengevoegde figuurtjes, enkele of meer bijeen, en alsdan tafereelen vertoonende uit het dagelijksch leven (afb. 315, 316, 317). De kapiteelen der kolonnetbundels hebben alle een levendig bewogen bladmotief. De gebeeldhouwde sluitsteenen van den middenbeuk stellen voor: in de eerste travee: zesbladige rozetten en de beide kraagsteentjes tegen den westbouw, ieder een, op een hoorn blazenden, engel; in de tweede: vier der Apostelen, kenbaar aan hun attributen: een speerpunt, een mes, een staf en een St. Andrieskruis (= o.s. Mattheus, Bartholomeus, Jacobus Alpheus en Andreas); in de derde, vierde, vijfde en zesde travee: vier maal een engel. Op de gordelbogen tusschen tweede en derde travee: twee biddende engelen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen de derde en vierde: twee Apostelen: Petrus en Thomas, met winkelhaak; tusschen vierde en vijfde: twee maal een bisschop met toren en staf (= S. Monulphus en Gondulphus); tusschen vijfde en zesde travee: een draak, doorstoken door St. Servaas' pelgrimsstaf, een adelaar; tusschen de zesde en de
Afb. 316. Gebeeldhouwd kapiteel van een der muurzuiltjes.
Afb. 317. Gebeeldhouwd kapiteel van een der muurzuiltjes.
zevende: twee jongens, die druiven plukken, en drie knielende figuren. In de zevende travee, d.i. boven het graf van St. Servaas, zijn vier engelen uitgehouwen, elk drager van een der attributen van den Heilige: den pelgrimsstaf, den mijter, den kromstaf en den sleutel. Op den gordelboog twee maal een engel en in de laatste travee vijf maal een engel en twee maal een rozet. De sluitsteenen der zijbeuken zijn eenvoudige rozetten, in verschillende varianten, uitgezonderd in de zevende travee van den zuidbeuk, waar St. Servaas werd uitgebeeld, gezeten op een troon en geflankeerd door twee knielende figuren.
Ga naar margenoot+ De noorder- en de zuider-zijbeuk zijn ieder geopend op drie uitgebouwde kapellen, wier vloer eenige treden hooger ligt dan de kerkvloer. Ga naar margenoot+De eerste drie traveeën ten Oosten van het Bergportaal behooren tot de kapel van O.L. Vrouw ter Nood. Deze traveeën zijn ongelijk van grootte, waardoor ook de arkadeopeningen op de zijbeuken niet eenzelfde breedte hebben en bovendien onregelmatig in de zijbeuken uitmonden. Voor de beschrijving der zuidwaarts van de eerste travee uitgebouwde doopkapel zie blz. 339. De volgende twee traveeën vormen de kapel van de H. Barbara en strooken met de zesde en de zevende zijbreuktravee, terwijl ook de laatste, éénbeukige, kapel, van den H. Joseph, met de wijde achtste travee van het schip overeenstemt.Ga naar margenoot+ De eerste twee traveeën oostwaarts van het portaal aan de Lange gang behooren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot de kapel van de H.H. Monulphus & Gondulphus, de volgende twee tot die van den H. Antoniusvan Padua, de laatste twee tot de kapel, gewijd aan de H. Maagd, Hoop der hopeloozen. Van deze kapellen strooken de tusschenmuren vrij nauwkeurig met de gordelbogen der zijbeuktraveeën, de gordelbogen, die de kapellen scheiden, meerendeels, behalve bij de laatste kapeltravee, die smaller is dan de andere en waarnaast de eerste travee ligt van de oostelijke kloostergang. De volle muren, welke de kapellen scheiden, zijn de dragers van de schraagpijlers der luchtbogen van de middenbeukgewelven en zijn bijna alle aan beide zijden van een blinde spitsboognis met traceeringen voorzien. De gordelbogen, welke in de kapellen de traveeën scheiden, zijn als steun voor de zijbeukgewelven bijzonder zwaar aangelegd; zij zijn meerendeels rijk geprofileerd en hunne profielen komen neer op basementen. Bij den meest westelijken gordelboog van de Noodkapel loopen de profielen aan den noordkant tegen het vlakke pijlerlichaam teniet, maar staan aan de zuidzijde op basementjes. De wanden der kapellen zijn versierd met blinde nissen, waarin stijlen en traceeringen, hier en daar met spelingen. In den westelijken zijmuur van de Noodkapel bevindt zich een hooge, spitsbogige nis van 3.10 M. breedte en 1.35 M. diepte. De zijbeukkapellen zijn gedekt met kruisribgewelven, uitgezonderd de westelijkeGa naar margenoot+ travee der kapel van de H.H. Monulphus & Gondulphus, die met een vierstralig stergewelf is overkluisd. Op enkele uitzonderingen na, als b.v. aan de westzijde van laatstgenoemde kapel, staan de ribben niet op kapiteelen, maar dalen haar rijke talaanprofileeringen langs de wanden op de basementen neer. De meeste kruisgewelven zijn met een sluitsteen versierd: in de oostelijke travee der Monulphuskapel vertoont hij een engel met twee wapenschilden, waarop een S en een L en in de westelijke travee van de Antoniuskapel vier Cherubijnen elk met een schild, eveneens modern beschilderd, met A, Θ, IHS en een kruis; in de oostelijke travee dier kapel: een ster (5), waarop het wapen van het kapittel; in de kapel der Hope: een engel met een voorwerp, dat veel lijkt op een der reliekhouders uit de schatkamer, voorts: God de Vader met den wereldbol. In de Noodkapel: drie maal een rozet; in de kapel van de H. Barbara: een rozet en, in de oostelijke travee, de Kroning van de H. Maagd. Langs de oostzijde van het Bergportaal en zuidwaarts van de eerste travee derGa naar margenoot+ kapel van O.L. Vrouw ter Nood ligt de, op deze kapel geopende Doopkapel, de voormalige St. Catharina kapel; in haar westmuur heeft zij een breede, rechthoekige nis, waarin vroeger waarschijnlijk een doorgang naar het Bergportaal was. Zij is overkluisd met een netgewelf, welks ribben neerkomen op kraagsteenen met gebeeldhouwde engelen, en welks sluitsteenen zigzagsgewijs geplaatst zijn.
De deuromlijsting (vgl. afb. 313) in de eerste travee van den zuiderbeuk heeft eenGa naar margenoot+ rijk gebeeldhouwde poort, uitziende op het portaal, dat tegen de eerste travee van den zuider zijbeuk is uitgebouwd; het portaal heeft geen eigen naam, maar heet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenlijk ‘de Beeldengang’; op grond van oude benamingen wil ik spreken van het ‘Bergportaal’ en van de gebeeldhouwde ‘Bergpoort’. Afb. 318. St. Servaaskerk. De gebeeldhouwde ‘Bergpoort’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere benamingen zijn: ‘porticus montis’ (de Borman, Cartulaire de St. Servais, p. 48), ‘ante Portam Ecclesiae S. Servatii, dictam de Bergdoer’ Apotheca Servatiana van Pluygmekers, ten Rijksarchieve) voorts ‘Porticus sanctae Catharinae’ en ‘Porticus speciosa’ (v. Heyllerhoff, Annuaire).
Vergelijk hierover mijn mededeelingen in de Publications van 1934, waar ik tevens uitweidGa naar margenoot+ over het portaal aan de kerk van Senlis en de groep, welke hiervan is afgeleid.
In den toestand vóór de laatste restauraties werd de Bergpoort afgebeeld in Goetghebuer'sGa naar margenoot+ Choix des monuments ... (1827), Planche XCV; in litho's van Alex. Schaepkens en in het Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, van Frans Vermeulen (1928) Pl. 256 naar een foto van vóór de restauraties. In den tegenwoordigen toestand o.a. bij Hasak, Geschichte der deutschen Bildhauerkunst im 13en Jahrhundert (1899) Abb. 81.
De deuropening, breed 2.25 M., hoog 4.30 M., is gevat in een eenvoudige omlijstingGa naar margenoot+ van Naamsche steen, slechts verlevendigd door een op den hoek aangebracht zuiltje met gegroefde schacht, kapiteel en basement. Boven de eenvoudige latei bevindt zich een spitsbogig tympaan. Evenwijdig hieraan zijn, met telkens 0.60 M. voorsprong, vier zware spitsbogen opgetrokken, welke rusten op de gebeeldhouwde kapiteelen der rechthoekige, in front ± 0.50 M. breede penanten der zijwanden; hiertegen zijn, op gebeeldhouwde consoles, staande figuren aangebracht. De drie binnenste spitsbogen zijn aan de voorzijde versierd met een voor iederen boog verschillend bladmotief, terwijl de vierde boog aansluit aan een geprofileerde lijst van het gewelf, zoodat hij te beschouwen is als een muraalboog van het gewelf. Om het tympaan en tegen den binnenrug der bogen zijn gebeeldhouwde zittende figuren aangebracht, gezeten in 8-vormige ranken, welke tevens een overhuiving van de figuren vormen. Deze series van reliefs rusten bij de geboorte der bogen op de eveneens gebeeldhouwde kapiteeltjes van dubbelzuiltjes, wier schacht bestaat uit kalksinter, afkomstig uit Romeinsche waterleidingen; de plaatsing dier zuiltjes is geëchelonneerd. De buitenste serie rust slechts op één zuiltje, terwijl aan den buitenkant van het laatste penant een gelijk zuiltje de ribben van het gewelf opvangt. De kapiteelen van penanten en dubbelzuiltjes vormen een fries van fijn uitgesneden ranken, met menschelijke figuurtjes, draken, vogels, enz. er in. Afb. 319. Bergpoort; buitenhelft der linker kapiteelen-reeks.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 320. Bergpoort; binnenhelft der linker kapiteelen-reeks.
Afb. 321. Bergpoort; binnenhelft der rechter kapiteelen-reeks.
Ga naar margenoot+ De groote, frontaal gestelde figuren van den schuinen wand stellen voor: Joannes den Dooper, kenbaar aan het Lam Gods, dat hij in een schijf voor de borst houdt; hij staat met gekruiste beenen op een console, waarin de koppen van een man en van een vrouw. Koning David, met een (vernieuwde) harp voor de borst; het tot op de voeten neervallend onderkleed schijnt gespleten; deze figuur staat op een kraagsteen, waarop in ranken twee strijders met ronde schilden. Mozes, kenbaar aan een zuiltje tegen het penant en boven zijn linker schouder uitkomend, staat op een console met twee vogels. De opwaarts blikkende figuur, met de linkerhand op het hoofd van een jongen, stelt Abraham voor met zijn zoon Isaäk; op de console is een ram uitgebeeld.Ga naar margenoot+ Aan den buitenkant is St. Servaas voorgesteld in bisschoppelijk gewaad, met den sleutel, en zijn staf stekend in den muil van een draak, die onder de console uitkomt. Hiernaast staat Joannes Evangelist, tusschen de handen een geopend boek houdend, waarop geschilderd staat: in / prin / cipio / erat / ver / bum. Een adelaar dient dit beeld tot voetstuk. Naast den Evangelist staat Joannes de Dooper, uit een schelp het doopwater | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 322. St. Servaaskerk. Westhelft van de poortomlijsting met den aangrenzenden wand van het ‘Bergportaal’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 323. St. Servaaskerk. Oosthelft der poortomlijsting met den aangrenzenden wand van het ‘Bergportaal’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgietend over het hoofd van de, tot zijn middel reikende figuur van Christus. Beide figuren staan op een kraagsteen, welke water voorstelt met visschen erin. Ten slotte, naast den ingang, het beeld van Maria met het Kind op den linkerarm, staande op een console, welke een gehurkten man voorstelt. Het beeldhouwwerk boven de latei is in een boven- en een beneden-helft verdeeldGa naar margenoot+ en deze weer onderverdeeld in een breedere linker- en een smallere rechterhelft, welke door een vrij staand zuiltje gescheiden zijn. In de linkerhelft wordt uitgebeeld de dood van Maria, die door de Apostelen omgeven, ligt uitgestrekt op een bed. Rechts helpen vier engelen de Moeder-Maagd op uit het graf en in de bovenhelft troont zij naast haar zoon op een bank in de hemelsche heerlijkheid. Een engel zwaait een wierookvat boven haar hoofd en aan elke zijde van de bank staat er een met een wierookvat en knielt er een met een kandelaar met kaars. Om den spitsboog van het tympaan zijn aan elke zijde vier figuren voorgesteld, vermoedelijk eene uitbeelding van St. Servaas' verwantschap met Christus. In den volgenden boog zijn twaalf mannen afgebeeld, het hoofd nu eens gedekt door een Jodenhoed, dan weer door een vlakker en terzijde geplooid hoofddeksel; zij dragen alle een palm, nu eens in de linker-, dan weer in de rechterhand. In de derde rij links zijn zeven koningen met scepter in de rechter- en bol in de linker-, maar aan de rechter zijde dragen alle op één na een scepter in de linkerhand en slechts vier den bol. In de buitenste rij zijn links alle negen figuren blootshoofd en dragen banden, rechts echter zijn er vijf koningen, waarvan de vierde een zwaard in plaats van een scepter en de vijfde scepter en banderol draagt; de vier bovenste figuren komen met die van den overkant overeen: zij dragen spreukbanden en zijn blootshoofd, behalve die, die op den laatsten koning volgt. De ‘Bergpoort’ dagteekent uit XIII b. Volgens de Kapittelakten werd in 1596 besloten: ‘reparari porticum ecclesie versus meridiem’Ga naar margenoot+ (Maasg. 1895, blz. 10). Van Heylerhoff spreekt in het Annuaire van 1828 de vrees uit, dat de beelden ‘quoique restaurées aujourdhui’ niet meer vergezeld zouden zijn van hun oorspronkelijke attributen. Blijkens de beschrijving van Goetghebuer (1827) was het portaal toen reeds beschilderd. Aan de algeheele restauratie der kerk hebben de beeldhouwwerken ook deel gehad. Er hebben toen vernieuwingen plaats gehad - zie volgende alinea - en het geheel werd andermaal beschilderd. Vernieuwd zijn toen: het gezicht van Joannes den Dooper; het hoofd en de harp van David; het hoofd van Mozes en het grootste gedeelte van de Tafelen der Wet; bij de figuur van Abraham het offermes, de engel, die dit tegenhoudt, en de linkerhand. Aan de rechter zijde: het beeld van St. Servaas, nagenoeg geheel; van St. Jan Evangelist alleen de neus en een stukje van het boek; van St. Jan den Dooper het hoofd en de schelp; van Maria ten slotte het hoofd, de rechterhand, het hoofd van het Jezuskindje en de kop van het wezen in de console. Volgens mededeeling van koster Mertz heette dit beeld vóór de restauratie een Sint Joseph te zijn - waarschijnlijk heeft men een Simeon gehad -. In het tympaan is vrijwel alles oorspronkelijk, terwijl in de bogen, aan de linkerzijde vernieuwd werden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 324. St. Servaaskerk. Westwand van het ‘Bergportaal’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de buitenste rij, de 2e en 5e figuur gedeeltelijk, de 3e, 4e en 6e bijna geheel; aan de rechter helft alleen hoofd en beenen van de zesde figuur. In de tweede rij: het bovenlijf van de tweede figuur en de tweede van boven nagenoeg geheel; aan de rechterzijde, het hoofd van de tweede figuur en de derde nagenoeg geheel. Vóór de gebeeldhouwde poort is een voorhal gelegen ter diepte van twee traveeënGa naar margenoot+ en overkluisd door kruisgewelven in mergel op sierlijk geprofileerde ribben, die in de hoeken rusten op een kolonnet, in het midden der wanden op een korten kolonnetbundel, staande op een kraagsteen in den vorm van een runderkop. De wanden zijn door een gebeeldhouwde fries, aansluitend aan die van de poort, horizontaal verdeeld in twee helften; in de benedenhelft bevinden zich twee maal drie aat-romaansche rondboognissen met zuiltjes, gebeeldhouwde kapiteeltjes en rondstaven. In de bovenhelft zijn dergelijke nissen aanwezig en van beelden voorzien, terwijl boven elke nis het borstbeeld van een engel is aangebracht (afb. 322 e.v.).
In het donkere, tusschen den westbouw en de uitgebouwde kapellen van denGa naar margenoot+ noorder-zijbeuk gevatte, portaal, dat vroeger wel in verbinding gestaan zal hebben met die kapellen door een hoogen, spitsbogigen, tot nis geworden doorgang in zijn oostwand en dat de ‘Lange gang’ (de westelijke arm der kruisgang) met de eerste travee van het schip verbindt, bevindt zich in den buitenwand van den noorder-zijbeuk een rechthoekige deuropening in een rondbogige omlijsting. De deuropening is 2.065 M. breed, en de breedte der omlijsting binnen de penanten bedraagt 2.65 M. De geheele versiering bestaat uit een gehavende binnenomlijsting, een rondstaaf, waarop ten deele bewaard is een palmetversiering, welke doet denken aan de friezen van afb. 268 en 345. De buitenomlijsting heeft, op een gemetseld voetstuk, een gebeeldhouwden steen, waarop het basement van een slank zuiltje, dat bekroond wordt door een liggenden leeuw, ten halven lijve uit den wand komend; zijn kop is even terzijde gewend en op den rug draagt hij de bolstaaf der rondbogige buitenomlijsting. De boogvulling boven de latei van de deuropening is vlak en heeft in het midden een later aangebracht leliekruis met een Lam Gods in het hart. Van de gebeeldhouwde steenen, waarop de zuiltjes staan, zij nog vermeld, dat alleen aan de oostelijke iets van een vroegere voorstelling in den trant van een Atlas-figuurtje valt te onderscheiden, terwijl de verwering van den steen aan de westzijde een eventueele voorstelling heeft onkenbaar gemaakt. Het portaal dagteekent uit XIId.
De ingang, die aan het zuideinde van den oostelijken arm der kruisgang tot deGa naar margenoot+ laatste travee van den noorder-zijbeuk voert, is in veel beteren staat, al heeft muurwerk aan de westzijde een gedeelte van de omlijsting en van den ontlastingsboog bedekt. Evenals aan het juist beschreven portaal, treft men ook hier een - o.a. door het wetten van steekwapenen enz. - gehavende rondstaaf aan, vermoedelijk met een rankornament versierd. De, even geprofileerde, ontlastingsboog rust aan de oostzijde op een grimmigen leeuwenkop, welke tot aan den hals uit den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wand steekt (afgebeeld bij Diepen, Die Romanische Bauplastik in Klosterrath, Tafel XXXVIII, 2). Het belangrijkste gedeelte vormt de Afb. 325. Toegang van den oostarm der kruisgang tot de kerk.
rondbogige vulling boven de deuropening, een beeldhouwwerk, dat onder den naam Majestas Domini bekend is: In een mandorla is de Christus frontaal gezeten op den regenboog, de zegenende rechterhand naar buiten opgeheven, met de linker een geopend boek op de linkerknie houdend; op het boek staat gegrift: ego via, vita et veritas. De voeten zijn op een bankje gezet, en het onderkleed er boven waait op, zooals bij de figuren der Retabel (blz. 379) wordt gezegd, terwijl de mantel zwaar afhangt over de schouders en in concentrische plooien over den rechterarm. Op de drie zichtbare armen van den kruisnimbus staan de letters D C O (of Q). De overgebleven ruimte wordt ingenomen door de symbolen der Evangelisten: de leeuw en het rund, liggend naar buiten, maar de koppen omgewend naar den Christus; in de voorpooten omklemmen zij een boek; boven den leeuw de jongeling voorover gebogen in de richting van den Christus, het boek voor de rechterzijde houdend; boven het rund de adelaar, staande op het boek en den kop omgewend naar de tronende middenfiguur. Deze vier wezens hebben alle een nimbus en vier vleugels. De voorstelling is door een koordprofiel gescheiden van den breeden buitenrand, waar te lezen staat op den bovensten regel: + hec domvs orandj · domvs · est · peccata lavandi +; daaronder + hoc svbeas limen pvrgare volens homo crimen. Op de smalle latei: + intvs peccatis lava(cr)vm dat fons pietatis. De deuropening is breed 1.875 M.; de grootste afmeting van den gebeeldhouwden steen bedraagt 2.80 M. bij 1.543 M., en binnen de bolle lijst 2.445 en 1.391 M. Naar den inhoud van het opschrift veronderstelt Ligtenberg, dat de steen bestemd is geweest voor een doopkapel en bijgevolg oorspronkelijk niet behoord heeft op de tegenwoordige plaats (S. 26). Voor een vroegere opstelling in den westbouw is te vergelijken het door mij aangevoerde in ‘Uit de bouwgeschiedenis der St. Servaaskerk’, blz. 56 en 57. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 326. De gebeeldhouwde boogtrommel met de ‘Majestas Domini’.
De ‘Majestas Domini’ dagteekent uit Afb. 327. Schildering boven de gewelven.
XII c/d.
Boven de gewelven van den middenbeukGa naar margenoot+ is, onder het in mergel verhoogde gedeelte van den middenbeukwand, een fragment der oude, geometrische, beschildering bewaard gebleven. Afb. 327 geeft deze in teekening weer met vermelding der kleuren.
In de ruimte boven de gothische gewelvenGa naar margenoot+ der zijbeuken valt een en ander te vermelden, wat van beteekenis is voor de bouwgeschiedenis. De middenbeukwand vertoont, zoowel aan de noord-, als aan de zuidzijde, een duidelijk waarneembare, verticale, scheiding. Oostelijk ervan treft men hetzelfde ruwe, maar wat minder verweerde, metselwerk aan, zooals het bij de buitengevels werd beschreven (vgl. afb. 302); westelijk van de scheiding bestaat het metselwerk uit regelmatige lagen, afgewisseld door een enkele van hoogere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blokken. Aan de zuidzijde treft men er bovendien een spitsbogigen ontlastingsboog aan. Dit regelmatige werk vindt men terug aan den oostwand van den westbouw, welke doorloopt: het verwante metselwerk van den middenbeuk is er koud tegen-, bijgevolg later ingezet. Voorts zijn in dit regelmatig werk opgetrokken het westelijk en het oostelijk einde van den zijbeukmuur; dit laatste is - boven den nooderzijbeuk - in verband opgetrokken met den dwarspandmuur, welke van ditzelfde type is; boven den zuiderzijbeuk echter is er slechts getracht naar een gelijkheid in de lagen van beide muren. De muur van het dwarspand is met den middenbeukwand verbonden door een enkele vertanding; aan de noordzijde is duidelijk te zien, dat de middenbeukmuur doorloopt in oostelijke richting en dat de vertanding van den transeptwand uitgaat. Tegenover de plaats, waar in den buitenmuur van den noordbeuk het regelmatig werk aansluit bij het ruwe, teekent zich in den middenbeukwand de moet af van een muur van ± 0.90 M. breedte, welke niet hooger reikte dan de (voormalige) balklaag. Waarschijnlijk is deze muur een afsluitwand geweest van den noordbeuk, conform de door Dr. Kalf gevonden fundeering in den zuiderzijbeuk (zie Bulletin, blz. 40).Afb. 328. Voormalige kroonlijst.
Op overeenkomstige hoogte bevindt zich in het middenschip de verdikking waarover op blz. 336 gesproken is, terwijl in den zuiderzijbeuk van een dergelijken muur niets te zien is; wel zijn er onder de (voormalige) balklaag sporen eener bepleistering over, waarvan de tijd niet te bepalen is. Ten slotte zij vermeld, dat boven de gewelven der zijbeuken, maar vooral boven die der hieraan uitgebouwde zijkapellen, het bovenste gedeelte der zijbeukbuitenmuren goed te zien is. Deze muren waren door halfronde bogen en lisenen in spaarvelden verdeeld; de bogen zijn nog aanwezig Afb. 329. St. Servaaskerk. Opstand en doorsnede van den zuiderzijbeuk, ter hoogte van de gewelven der zijbeukkapellen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en bestaan uit beurtelings lichte en donkere steenen. Van een bekroning der muren zijn eenige kraagsteenen met de erop liggende geprofileerde lijststeenen behouden (vgl. afb. 328 en de opmeting op afb. 329). Bovendien is van den gevel van den zuidbeukAfb. 330. St. Servaaskerk. Overblijfsel van een houten kozijn in den zuiderzijbeuk.
achter het muurwerk van de ‘Bergpoort’ de wand onder de bogen niet weggebroken om den beuk te openen op zijkapellen, zoodat de twee westelijkste vensters onder hun bogen te herkennen zijn; het meest westelijke weliswaar geheel gedicht, het andere zoodanig met blokken mergel opgevuld, dat van het oorspronkelijk houten kozijn slechts een stuk wormstekig hout is bewaard gebleven (afb. 330).
De kruising is met vier zware pijlers bovenGa naar margenoot+ een krocht opgetrokken, weshalve de vloer er ± 1.60 M. boven dien van het schip is gelegen; hij is van den middenbeuk uit bereikbaar over trappen te weerszijden van een, midden voor de kruising geplaatst, altaar. Van de hoekpijlers zijn de twee westelijke, vrije pijlers op kruisvormig grondplan; de oostelijke zijn aangeleund aan den koor- en transeptwand en bijgevolg slechts aan hun westzijde en onder den triomfboog van een pilaster voorzien. Vóór de twee vrije pijlers liggen de smalle trappen, welke van den zijbeuk uit afdalen tot de krypt. Tegen deze pijlers zijn op ± 11 M. hoogte boven den kerkvloer korte kolonnetbundels, behoorende tot het middenbeukgewelf, op gebeeldhouwde consoles uitgekraagd. Het gewelf, een ster-kruisgewelf met kruinribben, begint, omtrent 1.20 M. hooger dan de middenbeukgewelven, op gebeeldhouwde consoles in de pijlerhoeken; de sluitsteenen stellen twee engelen en twee bisschoppen - waarschijnlijk S. Petrus en S. Servaas - voor, terwijl in het midden de kroning van Maria is uitgebeeld. De gedrukt-spitsbogige kruisingsgordelboog van den middenbeuk loopt met zijn rijke, laat-gothische, profileering te weerszijden tegen het platte pijlervlak teniet. De zwaardere rondbogen, welke het oostelijk en het westelijk pijlerpaar verbinden, zijn van twee geprofileerde kantribben (van een zelfde type als dat der gewelfribben) voorzien, welke de scherpe kanten van den boog maskeeren. In het smalle tusschenveld loopen twee ribben van het aangrenzend transept-gewelf door, aan den zuidelijken boog elk uitloopend in een sluitsteen met engel. De beide rondbogen rusten op een smal stuk metselwerk met omgaande geprofileerde lijst met rozetten; het smallere stuk metselwerk rust op zijn beurt op den inwaarts uitgekraagden impost van de pilasters der hoekpijlers (afb. 331). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 331. St. Servaaskerk. De kruising en noorder-transeptarm.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De halfronde triomfboog heeft geen profileeringen en staat op de, slechts inwaarts uitgekraagde, imposten der pilasters. De zijmuurtjes van de krocht zijn aan de zijden der transeptarmen in rechthoekige velden verdeeld door, met een boogfries verbonden, lisenen; de twee middelste velden zijn iets breeder en in elk veld bevindt zich een rondboogvenster. Op dezen muur staat een (moderne) koperen leuning. De westwand van den noorder- en zuidertransept-arm wordt slechtsGa naar voetnoot1) doorbrokenGa naar margenoot+ door de rondboogopeningen, waarmede de zijbeuk met het transept in verbinding staat. De effen, op imposten staande, rondboog is op dezelfde wijze als de scheibogen van de kruising, van geprofileerde kantribben voorzien, welke hier op console-koppen rusten. De smalle wanden van het transept worden elk door een reeds beschreven (blz. 326) gothisch venster doorbroken, waarvan de dam in den noordwand met een pinakel en in den zuidwand met een Sint Servaas-beeld (XIV?) is versierd. Een gehurkte mansfiguur draagt op den linkerschouder en -bovenarm een slanke zuil, waarop een andere figuur de console op zijn schouders torscht, waarop de H. Servatius staat. Deze is gekleed in priestergewaad, de mijter op het gladde, magere gelaat en ‘zijn’ sleutel opgeheven in de linkerhand; hij stoot den draak aan zijn rechtervoet den kromstaf door den muil. Aan den oostwand onderscheidt men de eenvoudige rondboogopening met insprong van de vierkante kapel, welke zoowel in den noorder- als in den zuider-transeptarm aan den smallen transept-wand grenst; de boog staat op een binnenzijdsche uitkraging. Daarnaast, naar het koor toe, de kleinere rondboogopening van de tot kapellen ingerichte, voormalige, portalen. De drie rondboogvensters (vgl. blz. 326) strooken niet met de assen der gewelfvakken. In den zuider-transeptarm treft men bovendien tusschen laatstgenoemde kapel en het koor een met een (modern) ijzeren hek afgesloten, rondbogige opening aan, toegang gevend tot de oostelijke krypt. De beide transeptarmen zijn overkluisd met ruitgewelven (van drie traveeën), rustende op hoog aangebrachte consoles; deze zijn gebeeldhouwd met borstbeelden van musiceerende engelen en andere figuurtjes. Op de doorsnijdingen zijn de gewelfribben versierd met sluitsteenen, waarvan die der kruinmiddelpunten grooter zijn dan de andere; deze zijn versierd met engelen, de grootere met een, op den regenboog gezeten Christus, een St. Petrus (XVIII?) en een geknielde figuur (Volquinus?; vgl. blz. 293, 370); in den noordarm zijn het een dubbele adelaar in het midden, de sleutel van het kapittel en het borstbeeld van een bisschop - verder vijfpuntige sterren, en engelen op de kraagsteenen. De beide kapellen, ingericht in de voormalige portalen naast het koor, zijn overkluisdGa naar margenoot+ met tongewelven, rechthoekig op den transeptmuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gewelf aan de noordzijde van het koor, in de tegenwoordige kapel van het H. Sacrament, heeft in het begin dezer eeuw een vlakke houten zoldering vervangen; de ruimte erboven was de ‘Kappenkamer’, de ‘locus capparum’ (vgl. Doppler, Maasg. 1895, blz. 13), terwijl die eronder tot sacristie diende. De ernaast liggende vierkante kapellen hebben riblooze kruisgewelven op eenvoudige hoekpilasters en schild- of muraalbogen. Terzijde hebben de kapellen ondiepe muurnissen met rondbogen; in den oostwand elk een vlakke, afgeronde nis met een, bij de restauratie aangebracht, smal rondboogvenster.
Het eigenlijke koor bestaat uit een rechthoekige koortravee en een oostwaarts hiervan gelegen halfronde absis. De koortravee is gevat tusschen de hoekpijlers der kruising met den ruim 9.60 M. overspannenden triomfboog aan de westzijde, en een overeenkomstigen, iets minder breeden (bijna 9.40 M.) en iets lageren, boog aan de oostzijde. Hiertegen sluit de vlakke voorkant van de volkomen effen, halfronde en met een halven koepel gedekte, absis aan. De zijwanden der koortravee zijn nu vlak en worden slechts doorbroken door een kleine rondboogopening, toegang gevend tot de nevenruimte van het koor, en hoogerop door het, met zeer verwijd uitloopende schuine neggen omgeven, vierpasvenster, waarover hiervoren blz. 328 reeds is gesproken. De koortravee is overkluisd met een op vier geprofileerde consoles, als ribloos kruisgewelf beginnend en geleidelijk in den koepelvorm overgaand gewelf. De absis heeft drie trechtervormig genegde rondboogvensters, welke bij de restauratie haar oud fatsoen hebben herkregen (vgl. afb. 248 en 304).
Ga naar margenoot+ De indeeling der nevenruimten naast den noord- en den zuidwand der koortravee is hiervoren, bij de beschrijving van den plattegrond (blz. 295/6), reeds aangegeven. Zij lijken beide zoozeer op elkaar, dat ik volstaan kan met de beschrijving van één, de noordelijke, nevenruimte. In de gangachtige, westelijke helft bevindt zich in den buitenwand een, van ijzeren tralies voorzien, rechthoekig venster, dat vroeger licht kreeg uit het aangrenzend, voormalig, portaal. In de ruimte aan de noordzijde, waar, door het leggen van een houten zoldering, de ‘kaarsenkamer’ ontstaan is, bevindt zich boven den huidigen vloer een rechthoekige nis in de dikte van den westwand, den transeptmuur; deze nis - aan de zijde van het transept is zij gedicht met baksteenen - is waarschijnlijk het overblijfsel van een doorgang van het transept uit naar de krypt, toen de vloer in de kaarsenkamer anders lag dan nu. Aan den overkant is een blok metselwerk in mergel bij de vernieuwing der verbinding tusschen transept en krypt terplaatse ingezet; het, bij de restauratie aanwezig poortje in den transeptwand, is echter hooger dan dat aan den noordkant geweest kan zijn. Boven de zoldering der kaarsenkamer is in den zijwand der koortravee een rondbogig spaarveld zichtbaar, breed 4.62 M.; de boog rust op een eenvoudigen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnenwaarts uitkragenden en afgeschuinden impost. In den hoek tegen den (noord-oostelijken) kruisingspijler treft men een dichtmetseling aan van 0.54 M. breedte - naar ik gis, een toegang tot het oksaal. De wand van het transept is niet in verband met den kruisingspijler opgetrokken. In den noordwand (op deze hoogte in verband met den transeptmuur opgetrokken, en door een vertanding met den zuidwand verbonden) heeft naast den muur van het transept een, over drie treden toegankelijke, deuropening (1.08 M.) geleid tot de ‘cappencamer’, de ‘costercamer’ (vgl. blz. 354), de ruimte boven het voormalig noordelijk transeptportaal. Daar er geen sporen over zijn van de aanwezigheid van trappen, moeten deze wel van hout geweest zijn. Oostwaarts van de kaarsenkamer ligt een klein, door een tongewelf gedekt vertrek, dat overgaat in de iets breedere torenkamer; deze is door een kruisgewelf overkluisd, waarvan de graten neerkomen op, in de hoeken gestelde penanten, welke op een plint staan. De indeeling in een klein vertrek en een aangrenzende torenkamer spreekt duidelijker op de verdieping, omdat beide er gescheiden zijn door een muur van ruim 1.13 M. met een doorgang van omtrent 0.75 M. Deze scheidingsmuur moet beneden ook hebben bestaan, maar is bij een verbouwing (waarschijnlijk ten tijde van den bouw van den rijken absisgevel) uitgebroken. Hierover heb ik elders uitvoerig gesproken en mijn betoog toegelicht met een plattegrond en een teekening van het interieur van het noordelijk torentje (zie ‘Uit de bouwgeschiedenis der Sint Servaaskerk, Hoofdstuk II). Van het inwendige der torentjes valt nog op te merken, dat dat aan de noordzijde over ladders te bestijgen is, terwijl in dat aan de zuidzijde een breede houten trap aanwezig is. Afb. 332. St. Servaaskerk. De oostelijke krypt naar het Z.-oosten.
Deze trap begint eerst op de verdieping en diende vroeger - toen de relieken van de dwerggalerij uit vertoond werden - als verbinding tusschen die galerij en de schatkamer. Vóór de restauratie der kerk diende de ruimte boven het zuider transeptportaal, in een vroegere periode de huidige sacristie (vgl. het meegedeelde op het jaar 1340, hiervoren blz. 293) tot bewaarplaats der relieken. Zoowel onder het koor als onder de kruising bevinden zich krypten; die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder het koor, de oostelijke krypt ligt 1.85 M. lager dan de andere, de kruisingskrypt. Zij werd tijdens de restauratie teruggevonden, van een opvulling van aarde ontdaan, waarna de gevonden overblijfselen werden hersteld. In haar tegenwoordigen toestand bestaat zij uit een vensterlooze, rechthoekige ruimte van nagenoeg 10.85 M. lengte bij een breedte van nagenoeg 10.40 M. Die lengte is echter niet de oorspronkelijke, want uit de onderzoekingen van Dr. Kalf is niet alleen gebleken, dat de huidige oostelijke sluitwand van kolenzandsteen later is ingezet en deel uitmaakt van de half-ronde koorsluiting er achter, maar ook, dat deze vensterlooze krocht zich verder naar het Oosten heeft uitgestrekt: na doorbreking van den sluitwand heeft Dr. Kalf oostwaarts van dien wand de, elkaar haaks doorsnijdende. fundeeringsmuren aangetroffen, op wier doorkruisingen pijlers,
Afb. 333. Oostelijke krypt; middentravee van den westwand.
of eerder zuilen, zullen gestaan hebben (vgl. Kalf, Bulletin). Een vertanding aan beide zijden van den afsluitwand dringt de veronderstelling op, dat deze afsluiting vroeger breeder is geweest. De geheele ruimte wordt door vier pijlers in driemaal drie, nagenoeg evengroote, vierkante gewelfvakken verdeeld; de pijlers en het ribloos gewelf zijn bij de restauratie aangebracht; voor het bestaan van een dergelijke overkluizing met muraal- en gordelbogen pleit het aantreffen van gewelfaanzetten tijdens de restauratie-werkzaamheden, als ook de wandverdeeling met pilasters en muraalbogen. De bepleisterde lange wanden zijn oorspronkelijk verdeeld geweest in drie rondbogige spaarvelden, welke alleen in de middelste travee bewaard zijn geblevenGa naar voetnoot1); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de halfronde bogen zijn iets breeder dan de dagmaat der velden. In het westelijk veld bevond zich een toegang; die in den zuidwand bestaat nog en heeft een trap, terwijl die in den noordwand volgestort is met een mengsel van specie en brokken kolenzandsteen. In de oostelijke travee is van den oorspronkelijken wand niet veel meer te zien, daar een verzwaring in kolenzandsteen er tegen is gezet, een verzwaring, welke naar den sluitwand toe zwaarder wordt. De middentravee van den westwand bevat in het door den muraalboog omlijst veld een rechthoekige opening, welke gedekt is door een gedrukten rondboog. Binnen deze opening staat, tot aan de geboorte van den boog, een muurtje, zoodat een doorkijk in de westwaarts aangrenzende krocht overblijft. In dit muurtje is een tweede opening aangebracht, met een verbreeding van het muurwerk onder aan den noordelijken rechtstand en gedekt met een rondboog (afb. 333). Deze opening is de oostelijke toegang van een gang, welke in westelijke richting opliep naar de ‘kleine krypt’ (zie blz. 358). Uit de onderzoekingen van Dr. Kalf is n.l. komen vast te staan, ‘dat de kleine krypt aan die onder het choor verbonden is geweest door een omstreeks 1.70 M. breede gang, welker vloer, met enkele treden, klom tot het niveau van de kleine krypt, en bij den muur, die haar van de choorkrypt scheidt, 1,39 M. boven den vloer daarvan lag’ (Kalf, Bulletin, blz. 33). De onregelmatigheid der treden, welke men er heden ziet, is te verklaren uit de omstandigheid, dat zij den onderbouw van een trap vormden (vgl. afb. 335). Van de beide nevenvelden heeft het noordelijke een niet oorspronkelijken doorgang naar de kruisingskrypt.
De kruisingskrypt is grooter dan de oostelijke; zij meet 12 M. in de lengte bij een breedte van 10.45 M. Door zes zuilen met nieuwe, gebeeldhouwde kapiteelen, tijdens de restauratie op oude basementen opgesteld, wordt zij in twaalf, door kruisgewelven gedekte, vakken verdeeld. Een der kapiteelen is gevolgd naar een oud, dat thans in deze krocht is opgesteld. Het bevond zich in het museum en werd op last van Jhr. de Stuers, die het beschouwde als afkomstig uit deze krocht, naar hier overgebracht (Kalf, Bulletin, blz. 29). ‘Dit teerlingkapiteel met zijn eigenaardig, als met een opgelegd koordje, bewerkte versiering draagt geheel het karakter van de elfde eeuw’ (a.w. blz. 30). In den westwand bevindt zich aan noord- en zuidzijde een rondboogdeurtje, waardoor men over steektrapjes de kerk bereikt. Deze verbinding dagteekent volgens Kalf (a.w. blz. 44) uit den tijd toen het oxaal werd aangelegd; dit oxaal stond een paar oudere trappen (vgl. afb. 335) in den weg: ‘Bij den bouw van het oxaal moesten deze trappen vervallen; de toegang naar de vieringscrypt is toen verlegd naar de plaats, waar zij bij de restauratie opnieuw is aangebracht’. In het midden van den westwand bevinden zich een venster en een deuropening, welke toegang geeft tot de ‘kleine krypt’. De gepleisterde lange wanden zijn doorbroken door vier rondboogvensters ter breedte van 2.20-2.25 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den oostwand bevindt zich in de zuidelijke travee een rondboognis ter breedte van 2.215 M.; in de noordelijke travee is een zelfde nis, maar zij is niet zoo laag
Afb. 334. St. Servaaskerk. Middentravee van den westwand in de Kruisingskrypt.
doorgetrokken, en in het muurwerk er onder is een rondbogige doorgang naar de oostelijke krypt; in de middentravee, boven de gang, welke van de oostelijke naar de kleine krypt leidde, staat een altaar met een schilderij er op.
Ga naar margenoot+ Met de benaming ‘de kleine krypt’ wordt een, westwaarts van de kruisingskrypt gelegen, ruimte van 5.33 M. lengte en ± 2.75 M. breedte (Keuller, blz. 14) aangeduid; deze ‘kleine krypt’ is tevens te beschouwen als een voorkamer van de westwaarts ervan gelegen Grafkamer van St. Servaas. De kleine krypt is overwelfd met een tongewelf, dat in de westelijke helft tot 2.30 M. en in de oostelijke met een sprong tot 2.60 M. boven den vloer der krypt reikt. Uit de onderzoekingen van Dr. Kalf is gebleken, dat dit gewelf vóór het jaar 1812 - toen n.l. met de slooping der kruisingskrypt ook het gewelf der kleine krypt is afgebroken - over de geheele lengte de hoogte van 2.60 M. had en bijgevolg 0.50 M. hooger was dan het tongewelf in de grafkamer. Verder is uit genoemde onderzoekingen gebleken, dat de westwand der kleine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krypt in verband gemetseld is met haar lange wanden, terwijl de smalle deuropening, welke heden toegang geeft tot de grafkamer, later aangebracht is; oorspronkelijk bestond er geen deur, maar waarschijnlijk slechts een venster, dat toen breeder geweest zal zijn (Bulletin, blz. 38). Voorts is gebleken, dat de westmuur der kruisingskrypt, tot oostelijke afsluiting dient van de kleine krypt en niet in verband met haar lange wanden is opgetrokken, maar er later tegen aan is gezet. Vóór de oprichting der kruisingskrypt zullen de lange wanden der kleine krypt in oostelijke richting hebben doorgeloopen als zijwanden der gang, welke de oostelijke krypt aan de grafkamer verbond (vgl. blz. 357). De deuropening heeft een breedte van 0.746 M., terwijl het rondboogvenster, dat zich noordelijk ernaast bevindt, 1.474 M. breed is (Keuller, blz. 14, 15 en 23); de halfronde afsluiting aan den bovenkant der deuropening wordt niet gevormd door een boog, maar door een halfcirkelvormig uitgekapte, steenen plaat ‘van een steensoort, zeer veel overeenkomst bezittend met den Nivelsteiner zandsteen, die gevonden wordt nabij Herzogenrath’ (Keuller, blz. 30). Tegen den noordwand bevindt zich een graf met altaar, waaronder volgens een in 1666 gevonden opschrift begraven zou zijn (1001) Carel, de Zoon van Lodewijk van Overzee en de broer van Lotharius. (Vgl. Ernst, Histoire du Limbourg, I (1837) p. 406-409 en Bock & Willemsen, p. 8.) De Grafkamer, het ‘graf van St. Servaas’, heeft bij een breedte van 2.787 M., een lengte van 3.156 M. (Keuller, blz. 14). Het tongewelf, waarmede de ruimte gedekt is, reikt tot 2.10 M. boven den vloer (Kalf, Bulletin blz. 30). Uit de mededeelingen in het Bulletin weten wij, dat de westwand, welke ‘nimmer een deur heeft gehad’ (Bulletin, blz. 32), in verband met de zijwanden is opgetrokken en deze weer met den scheimuur tusschen grafkamer en kleine krypt: van deze zijn de zijmuren eveneens met den scheimuur in verband gemetseld, zooals hiervoren reeds is gezegd. Het met een dun muurtje van ruw metselwerk gedicht gat in de noordelijke bovenhelft van den westwand, dat blijkens een aanteekening van Deken Rutten tijdens de restauratie is aangetroffen (Bulletin, blz. 32), kan in verband hebben gestaan met het westelijk van dien wand aangebracht graf van den proost Joannes van Eynatten (XV d). Over de oorspronkelijke indeeling van den wand, welke grafkamer en kleine krypt scheidt, is hiervoren al gesproken. Bouwgeschiedenis. De bouwgeschiedenis der St. Servaaskerk zit vol problemen en vele vragen zijn niet afdoende te beantwoorden; waar lag en hoe groot was b.v. het ‘magnum templum’, dat volgens zeggen van Gregorius van Tours door Monulphus is gesticht; hoe staat het met de ‘verwoesting’ der kerk door de Noormannen, moet men er een vernietiging of slechts een beschadiging onder verstaan? Tegenover het niet onmogelijke eener ‘verwoesting’ staat de overlevering, die melding maakt van een wonderbare redding op voorspraak van Sint Servaas, een overlevering, welke ontstaan kan zijn uit de omstandigheid, dat het gebouw niet is verwoest. Waar omtrent de lotgevallen van Monulphus' kerk zoo weinig zekerheid bestaat, is het wel wenschelijk de bouwgeschiedenis uit het kerkgebouw zelf zooveel mogelijk te laten spreken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oostelijke krypt heeft zich verder naar het Oosten uitgestrekt; dit is komen vast te staan door de onderzoekingen van Dr. Kalf, die, na doorbreking van haren oostelijken sluitwand, heeft kunnen vaststellen, dat zij zich onder de huidige absisruimte verder naar het Oosten heeft uitgestrekt en dat op dit niveau de absiswand in verband met den sluitwand is opgetrokken. Hoever de ‘krypt’ zich naar het Oosten uitstrekte is niet bewezen; gegevens hierover zijn te vinden in Kalf's mededeelingen in het Bulletin, blz. 21 en in mijn ‘Uit de bouwgeschiedenis der St. Servaaskerk’, blz. 11-13 en 24. In het Bulletin wees Dr. Kalf er op, dat de door hem teruggevonden vloer der krypt zich bevond ter hoogte van het maaiveld en dat het tegenwoordig peil van het Vrijthof aan ophooging is te danken (blz. 23 en 24); hiermede is het verlichtingsvraagstuk opgelost. In den tegenwoordig waarneembaren toestand zijn in de lange wanden geen vensters te zien; in de westelijke travee bevindt zich een doorgang, in de oostelijke is een verzwaring tegen den ouden wand gemetseld, zoodat thans alleen nog in de middelste een lichtopening zou kunnen worden aangetroffenGa naar voetnoot1). Er zijn bijgevolg twee mogelijkheden denkbaar: a, een tegen een helling gelegen kerk (het schip) werd naar het Oosten uitgebreid, waardoor aan den voet der helling een krypt (de oostelijke) ontstond. Deze krypt was meer dan drie, waarschijnlijk vijf, traveeën lang, Afb. 335. Plattegrond en doorsnede der krypten en aanhoorigheden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was rechtgesloten en droeg een rechtgesloten koor. Volgens Dr. Kalf werden krypt en koor in 1039 gewijd en werden omtrent anderhalve eeuw later gedeeltelijk gesloopt; terplaatse werd de huidige absis (1170, 1180) opgericht, terwijl de krypt door het aanleggen van den sluitwand werd ingekort. b, een bestaand bouwwerk is te eeniger tijd - ik denk hierbij aan het wijdingsjaar 1039 - als krypt aangepast aan een westelijk ervan en hooger gelegen kerkgebouw (het schip). Volgens deze, mijne, opvatting werd dit oudere, voor het grootste gedeelte op het maaiveld opgetrokken, bouwwerk aan de oostzijde ingekort, een koor met halfronde absis werd ter plaatse opgetrokken en een sluitwand bracht de afmetingen der krocht terug op drie traveeën. Ik stel mij voor, dat zulks geschied is omtrent 1039; de waarschijnlijkheid ervan zal ik aanstonds belichten bij de bespreking der wijzigingen, welke het koor circa anderhalve eeuw later onderging. Het vermoeden, dat een oostelijk gelegen bouwwerk naar het Westen toe werd aangepast, wordt bevestigd door het feit, dat de ‘oostelijke krypt’ met het westelijk gelegen graf van St. Servaas verbonden is geweest door een Afb. 336. Andere plattegrond enz. der Oost. krypt.
lange, ondergrondsche gang, ter plaatse, waar later de kruisingskrypt verrees. Wilde men van het graf uit de kerk naar het Oosten uitbreiden dan lag het meer voor de hand deze uitbreiding te doen beginnen bij het graf, dan door op zekeren afstand ervan een vrij groote krypt aan te leggen en deze met het graf te verbinden door een gang. Ik kom bijgevolg voorloopig tot het volgende: Heeft de verbouwing, die met de wijding in 1039 bekroond werd, de oprichting van een halfronde absis medegebracht, dan volgt hieruit, dat een ouder bouwwerk ten deele (op het Oosten) is afgebroken, mogelijk ook gedeeltelijk nieuw is opgebouwd ter plaatse van dat oudere bouwwerk; in het laatste geval bleek men aan het emplacement gebonden, waarschijnlijk uit hoofde van piëteit; ik vraag mij dan ook af of hier niet lag het ‘magnum templum’ van Monulphus. De absisgevel en de beide flankeerende torentjes hebben een stijlkarakter, dat niet past bij het jaar 1039; ze zijn kennelijk uit de jaren 1170, 1180, zooals de vergelijking met dergelijke gevels in het Rijnland bevestigt. Aanvankelijk heb ik gemeend, dat men hier met een ommanteling der oude absis te doen heeft (vgl. Uit de bouwgeschiedenis der St. Servaaskerk, blz. 18 e.v.); bij nader onderzoek ben ik tot het besluit gekomen, dat de oude absis voor een groot gedeelte is afgebroken en dat op en over de oude fundeeringen een nieuwe en rijker versierde gevel is opgetrokken; het bewijs hiervoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen ik te vinden in het beloop der versnijdingen, welke volgens de opmeting van den Heer de Hoog binnen den huidigen gevel verdwijnen en blijkbaar uit een andere straal getrokken waren; de gevels (XII c, d) zijn m.a.w. over de oudere versnijdingen heen gebouwd. Bij deze gelegenheid kreeg de absiswand aan de binnenzijde verzwaringen, waardoor het halfcirkelvormig beloop verloren is gegaan; de uitstekende vertandingen aan weerszijden van den sluitwand behooren tot een ouderen en breederen sluitwand, dien van 1039 (vgl. afb. 336) en Uit de bouwgesch. blz. 23 en 24); het feit, dat de halfronde concha met den dwarsmuur in verband is gemetseld (Kalf, blz. 20) behoeft hier niet mee in strijd te zijn, omdat Dr. Kalf er op laat volgen, dat dit verband verkregen is doordat ‘enkele blokken zóó in beide muren zijn geplaatst, dat zij gedeeltelijk binnen den hoek uitsteken’, stellig een geschikte manier om de verzwaringen der concha te verwerken in den nog bestaanden sluitwand. Uit een en ander volgt, dat men in 1039 reeds een halfronde absis kan gebouwd hebben. Voor de verbouwing (XII B) aan de koortorentjes, meen ik, althans voor dat aan de noordzijde gegevens te hebben gevonden; het is zeer wel mogelijk, dat men vóór de verbouwing ongeveer van de plaats uit, waar tegenwoordig het torentje staat, een toegang had naar de krypt, welke men betrad door den doorgang in de westelijke travee van haar langen wand; na de verbouwing zal de opgang van de krypt naar het dwarspand zijn aangelegd in den geest, zooals deze heden aan de zuidzijde wordt aangetroffen; uit de onderzoekingen van Dr. Kalf, ondergronds en aan de zuidzijde is immers gebleken, dat de buitenwand dier trapruimte later is ingezet; voor het gedeelte aan de noordzijde en op het niveau van het koor heb ik zulks eveneens bevonden (vgl. Pl. X en Uit de bouwgesch. blz. 13 e.v.). Uit de aanwezigheid dezer opgangen volgt het bestaan van het transept en dit transept is toegevoegd aan een reeds bestaand schip; boven de gewelven der zijbeuken blijkt immers, dat, zooals op blz. 350 is gezegd, de westelijke wand van het dwarspand in een bestaanden en doorgaanden muur - den middenschipsmuur - is ingewerkt met een vertanding om de zooveel lagen. Van dezen doorgaanden muur nam Dr. Kalf aan, dat hij behoort heeft tot de zijwanden van het rechtgesloten koor der kerk, die in de verbouwingen van 1039 werd betrokken; de zijbeuken dezer kerk eindigden een travee eerder; deze reconstructie geeft niet alleen een verklaring voor de afwijkende afmetingen in de laatste travee van het schip, waar de boog breeder dan elders is en bovendien hooger aangebracht, maar tevens voor de verdikking in den middenbeukwand; van deze onregelmatigheid is een verklaring gegeven op blz. 336 en 350. Schip en zijbeuken zijn overkluisd met kruisribgewelven. Herbenus vertelt (1485) ons, dat zijn vader ze heeft zien maken ter vervanging van een houten overdekking, waarmee een vlakke zoldering bedoeld kan zijn. Het aanbrengen van het steenen gewelf bracht een verhooging van de middenbeukmuren mede (afb. 302), benevens muurzuiltjes en schalken; hun gebeeldhouwde kapiteeltjes zijn alle uit dezen tijd, behalve het tweetal (afb. 314) naast het westelijk pijlerpaar van de kruising, waar laat-romaansche kapiteelen toepassing vonden, waarschijnlijk over uit voorraad. De zijbeukwanden werden bij den bouw der gothische zijkapellen door spitsbogige doorgangen geopend; de oorspronkelijke ontlastingsbogen zijn voor 't meerendeel bewaard gebleven en vanuit de dakruimte boven de zijbeukkapellen zichtbaar; de bogen bestaan uit afwisselend donkere en lichte blokken; eenige geprofileerde kraagsteenen bevinden zich erboven (afb. 329). Van den westbouw staat vast, dat hij jonger is dan het schip, want boven de gewelven der zijbeuken is duidelijk te zien, dat de middenbeukmuur voor de helft van zijn meest westelijke travee is vernieuwd, m.a.w. afgebroken om beter gelegenheid te hebben aan den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
westbouw te werken, en, toen de oostgevel van den westbouw was opgetrokken, is het afgebroken westelijk gedeelte van den middenschipmuur weer opgebouwd en wel in hetzelfde regelmatige werk als dat van den oostgevel van den westbouw; dit loopt bovendien door en de middenschipwand is niet in verband ermede verwerkt (vgl. blz. 349/50); ditzelfde soort metselwerk treft men eveneens aan in het oostelijk einde van de zijbeukmuren. Uit welken tijd de westbouw dagteekent is niet bekend; het is natuurlijk wel mogelijk, dat oudere gedeelten in het huidig bouwwerk zijn verwerkt; het door mij elders vermeld gebruik van verschilende eenheidsmaat kan in die richting wijzen (vgl. Uit de bouwgeschiedenis, blz. 38 e.v.). Het geheel, zooals wij het nu kennen dagteekent waarschijnlijk uit het midden der XIIe eeuw, laat ik zeggen uit de jaren 1150-1170; vergelijk b.v. den westbouw van St. Jacques te Luik. De voltooiing moet echter eerst in het laatst dier eeuw, in de decennia om 1200 hebben plaats gehad, zoo tusschen 1185 en 1210; er moet n.l. een stilstand in de werkzaamheden aangenomen worden, een stilstand, welke, naar ik meen, zijn oorzaak gevonden heeft in de vernieuwingen aan het koor; toen deze voltooid waren, heeft men de werkzaamheden aan den westbouw hervat; zij waren gevorderd ongeveer tot de geleding van de ‘Keizerzaal’. Deze zaal is waarschijnlijk afgebouwd volgens den oorspronkelijken opzet, hoewel de aanvankelijk beoogde bestemming ten deele kwam te vervallen door de oprichting der dwerggalerij aan het koor. Die bestemming is wel is waar niet bekend, maar ik vermoed (naar analogie van St. Jacques), dat men in deze grootsche zaal een waardige bewaarplaats voor de relieken wilde hebben, en tevens de schat van die verheven bewaarplaats uit wilde vertoonen aan het in de kerk vergaderde volk; deze bestemming bracht mede, dat de zaal op het schip geopend moest zijn. maar zij kwam te vervallen door den bouw der dwerggalerij, welke blijkens een XVe eeuwschen blokdruk en archivalia uit later tijd inderdaad tot het vertoonen der relieken heeft gediend. De vulling in mergel in den oostwand der zaal kan dus al vroeg zijn aangebracht, waarschijnlijk al vóór den bouw van het gothisch gewelf (XV b) in het middenschip. Het gebruik der dwerggalerij voor reeds genoemd doel wettigt de veronderstelling, dat een bewaarplaats voor de relieken in de nabijheid van het koor zal zijn gezocht; in 1340 blijkt (Doppler, Maasg. 1895, Regesten over de St. Servaaskerk) het ‘Thesaurarium ecclesie’, de ‘camera sacrarum reliquiarum’, gelegen te zijn ‘op de plaats, waar nu de sacristie is’. Het lijkt mij heel wel mogelijk, dat terzelfder tijd, toen de oostwand der zaal gewijzigd werd, aan de westzijde veranderingen zijn aangebracht. Over eenige wijzigingen in den westbouw (de vermoedelijke doopkapel) - vóór den bouw der St. Janskerk -, het vermoedelijk in den westbouw aanwezig portaal, de verplaatsing van het beeldhouwwerk ‘de Majestas Domini’ enz. is te vergelijken Uit de bouwgeschiedenis, Hoofdstuk IV, blz. 33-59. Ten slotte zij er nog op gewezen, dat de overwelving van midden- en zijhallen van den westbouw niet van den beginne af in de bedoeling heeft gelegen; waarschijnlijk is men van plan geweest vlakke houten zolderingen aan te leggen en is men eerst na den stilstand (zie hiervoren) der werkzaamheden er toe overgegaan deze ruimten te overkluizen met op consoles rustende gewelven (vgl. afb. 257). In XVc werd de kerk uitgebreid met de ‘Koningskapel’ (vgl. blz. 332/3) en met een kloostergang, ter vervanging van een oudere (vgl. blz. 294). Voor de vernieuwingen van de torens van den westbouw is te vergelijken blz. 301. De kerk van St. Servaas bezit de volgende kerkmeubelen.Ga naar margenoot+ Zes gesneden eikenhouten biechtstoelen, een ervan geteekend... van Vlierden. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 337. St. Servaaskerk. Biechtstoel.
middenpartij met voorsprong is gedekt door een gebogen fronton, en wordt geflankeerd door twee gesneden beelden op eveneens gesneden voet, de zijpartijen door een halve zuil met effen schacht en Ionisch kapiteel. Deze beelden en halvezuilen dragen een rijk geprofileerde lijst en een fries met uitgesneden ranken. Sommige zijn voorzien van (half-vergane) geschilderde wapenschilden en namen. Herkomst: uit de voormalige Dominicanenkerk. Dateering: XVIIc (vgl. hiervoren blz. 166). Geel koperen doopvont, in kelkvorm; de ronde kuip, met ten deele ronde, ten deele achtkantige schacht en voet, hoog 1.215 M.; middellijn van de kuip 0.88 M., XVe eeuw. Het torenvormige deksel is nieuw, werd, blijkens een opschrift, geschonken door leden van het geslacht de Stuers en in 1908 door Jan Brom te Utrecht gegoten. De voordien gebruikte nooddeksel (XIXa) wordt in de Schatkamer bewaard. Een steenen en eenige marmeren wijwatervaten, in schelpvorm. XVIII. Een eenvoudig orgel; het is mechanisch en van 42 registers voorzien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafsteenen.Ga naar margenoot+ Over de Franco-Gallische grafsteenen, schreef Dr. W. Goossens in de Public. 1933; over de Middeleeuwsche en latere grafsteenen Jhr. van Nispen tot Sevenaer in de Public. 1933 e.v. Ga naar margenoot+ Vier Franco-Gallische grafsteenen (V-VI) zijn in den westbouw van St. Servaas te voorschijn gekomen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 338. St. Servaaskerk. Doopvont.
Een elftal Frankische steenen (Fransche kalksteen) lijkkisten worden in de oostelijkeGa naar margenoot+ krocht bewaard. Deze kisten zijn aan het voeteneinde smaller en lager dan aan het hoofdeinde; sommige hebben een gebogen deksel (vgl. afb. 332). De lengte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 339. St. Servaaskerk. Franco-gallische grafsteen.
bedraagt 1.30 M. tot 2.465 M., de hoogte 0.22 M. - 0.545 M. en 0.265 M. - 0.68 M., De breedte 0.25 M. - 0.42 M. en 0.59 M - 0.74 M.
Voor het graf van Carel, den zoon van Lodewijk van Overzee, zie blz. 359.
Ga naar margenoot+ Groote steenen lijkkist, ‘sarcophaag van Monulphus en Gondulphus’, lang 2.35 M., breed 1.17 M., de zijkanten hoog 0.56 M. Het zadeldakvormig deksel is van boven afgeplat; de bovenkant reikt tot 0.93 M. In de lange wanden zijn telkens vier ruitvormige openingen in terrugliggende paneelen uitgespaard; in de smalle zijden twee. Op de eene lange zijde het volgend opschrift in gothische minuskels: excitus · hac · archa · mondolphus · aquisq' dicato en op de andere zijde: gondolphus · templo · se reddit · uterq' · jerarcha. In zijn ‘Le distique de l'Eglise Saint-Servais à Maestricht’ (Bulletin de l'Académie Royale de Belgique, nr. 11, 1900) maakt Mgr. Monchamp het waarschijnlijk, dat deze Sarcophaag een bekleedsel is, waarin bij de Kerkwijding van 1039 de overblijfselen der beide bisschoppen zijn gelegd. Het opschrift is later, ter herinnering aan een ouder, op dezen steen aangebracht. De schrijver laat het ‘templo aquis dicato’ slaan op de kerkwijding (met water) in tegenstelling met de middeleeuwsche vertaling en overlevering, welke spreekt van de wijding der kerk te Aken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XV.
St. Servaaskerk. Doorsnede van het schip naar het Oosten, over de lijn G-H. Doorsnede van het schip naar het Westen, over de lijn E-F.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ 1. In het portaal aan de Bergpoort zijn eenige gedenksteenen (xv, xvi) in de wanden ingemetseld; een ervan ter nagedachtenis van Theodorus Volquinus, die als ‘magister fabricae’ een begin gemaakt heeft met de overwelving der kerk (vgl. Herbenus en Doppler, St. Servaas, de noot bij nr. 838). Het opschrift in gothische minuskels luidt: Hir · ligt · begraven · Her · Dierick · Volqvyn · canonik · | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dieser · kerchen · die · starf · int · ioer · ons · Heren · M · cccc · ende xli des · xvi · daichs · in de Meert · bidt · got · voer · die · sil.
2. In het voormalig portaal in den zuidelijken arm van het transept, - sedert 1930 Kapel der ‘Noodkist’ - bevindt zich tegen den westwand een steen van 0.64 M. hoog, breed 0.75 M., ter herinnering aan Dr. Nicolaas Beyssel, in 1492 kanunnik benoemd. Het opschrift in gothische minuskels luidt: hic iacet in cripta doctor Beyselius, olim / ingenio clarus, clarus et elogo. / qui quondam varios miti medicamine morbos / depulit a multis, hic modo pulsum agit. / eia age, qui transis misero succurre sepulto / et pia funde, precor, vota precesque / ---- xvc xli mensis septembris die 27. Vgl. hierover Maasg. 1930, blz. 1, 2, 19 en 20.3. In den zuidwand der kapel in den Afb. 340. Gedenksteen van Egidius Ruyschen.
zuidelijken dwarsarm is een gebeeldhouwde memoriesteen aangebracht, waarop tusschen twee gebuikte zuiltjes een relief een geestelijke voorstelt, geknield voor een bidstoel en in het midden, op een hooger plan, Maria met het Jezuskindje, op den maansikkel en omgeven door stralen. Boven deze voorstelling twee engeltjes, terzijde van een schelp. In den top prijkt de Christus. Een opschrift is op twee cartouches aangebracht onder het relief; een stappende puto houdt de beide cartouches vast, waarover het volgend op schrift doorloopt: o benigne · ihesv · / per tva aMara · passi/onem · te · deprecor/miserere · misere · aīe/egidy · rviscen · ca / nonici · hvivs · elie. Het wapen op den bidstoel is beladen met een anker-(slangen ?)kruis en een vijfbladige roos ter plaatse van het linker vrijkwartier.
4. Een zwart marmeren steen van 0.77 M. bij 0.595 M. bevat in de bovenhelft een relief, dat een krijgsman voorstelt in wapenrusting, op een kussen geknield voor een Crucifix; aan de andere zijde van het kruisbeeld is in een cartouche het wapen van den afgestorvene uitgehouwen en daaronder zijn gekruiste handschoenen en zijn helm. Op den voet van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
crucifix staan de letters d.m. In de benedenhelft is het volgend opschrift aangebracht:
generoso et in armis mvltvm exercitatq ivveni / octavio poccobelle nobilis viri dn̄i ioīs mariae de / lvgano filio antverp. nato namur edvcato dvm / reg māsticath strenv̄a operam praestat ab hos / tibvs interfecto hic ehev sepvlto mater / et germanvs moesti posvere vix an / 28 men 3 dies 8 obiit 12 yd may ano/ 1600. Het wapen bestaat uit twee klimmende, een toren toegewende, leeuwen; de toren heeft een poort en op de verdieping twee vensters.
5. Een zwart marmeren gedenksteen, waarin onder een boogstelling en twee gecanneleerde zuiltjes, in relief een jongeling met molenkraag geknield is voorgesteld, een hart op de vingertoppen der saamgevouwen handen. Een driedeelig opschrift hieronder vermeldt: Het monument is hoog 2.20 M., breed 1.10 M. Het geslachtswapen bestaat uit twee gekruiste (palm?)takken, vergezeld van vier sterren (5); het helmteeken uit een naar links gewenden everkop, welks rechteroor door een rechterhand tusschen duim en wijsvinger wordt vastgehouden. De kwartierwapens zijn ter linkerzijde: het juist beschreven geslachtswapen, en een schild, beladen met twee smalle rechterschuinbalken, waarin kleine rechthoekige openingen; tusschen beide balken en gedeeltelijk eroverheen een golvende dwarsbalk. Ter rechterzijde een schild, beladen met een kreeft, in de richting van een rechterschuinbalk; een schild met een keper.
6. Een gebeeldhouwde memoriesteen met de voorstelling van een geestelijke en een jongen edelman voor een kruisbeeld. Het wapen is gedeeld: rechts: een naar rechts springend hert (?) tegen een boom; links: een dwarsbalk, beladen met drie stoopen, en in het hoofd een zwijnskop (geslachtswapen Stoop). De grootste maten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn 1.44 M. bij een breedte van 0.60 M. Het opschrift luidt: d.o.m. / hic
Afb. 341. Gedenksteen voor Kan. van Best.
iacet sepultvs d iohannes de best dordra / censis ecclesiae s crvcis leodiensis canonicvs / qvi obiit / ao 1615 mensis 8 bris die xiii et eivs / consangvinēvs theodoricvs mahiev dordra / censīs qvi obiit ao 1602 mensis decembris / die 15 qvorvm animae reqviescant in pace an / * et postmodvm huivs ecc̄lie canonicvs.
7. Epitaaf van zwart marmer, hoog 2.90 M., breed 1.20 M.; in het midden bevinden zich tegen een terugliggend, en door twee zuiltjes van rood marmer geflankeerd, veld vier (oorspronkelijk vijf?) figuurtjes van albast. Deze figuurtjes stellen voor God den Vader (in den top) in wolken, in het midden, ter linkerzijde, de figuur van Christus met doornenkroon, mantel en het kruis in den linkerarm; ter rechterzijde Maria, met opgeheven rechterarm en geknield. Beneden zit kanunnik Thisius, geknield voor een bidstoel, de handen gevouwen. In het midden, tusschen de drie bovenste figuren is een haakje zichtbaar, misschien bestemd voor het bevestigen van een duif. Een cartouche bevat het volgend opschrift: d.o.m. / godefrido thisio natoq' ioannis Consvlis / oppidi breen agri leodien et Margarite / conivgvm legitimorv̄ pio pb̄ro canonico et / cantori ac vicepreposito hvivs ecclie hic ex / opposito hvmato / vixit annos lviii menses vi dies xiiii obyt vii / idvs ivl M d c / maḡr leonardvs thisivs smi d. nr̄e. pp̄e / cvbicvlarivs apliCvs de no participān scriptor / lrārv̄ aplicar' eqves sti petri et miles lil / Frater ac anna conivnx et catherina / soror cvm lachrmis posvere.
8. Een grafmonument in zwart, rood en grijs marmer; het bestaat uit een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlakke wandbekleeding, welke in het midden van haar bovenhelft een schilderij bevat met de voorstelling van Jezus met Maria en Martha (blz. 393), in de benedenhelft een cartouche met opschrift. Deze bovenhelft is hoog 1.816 M. bij een grootste breedte van 2.11 M. Twee pilasters met Ionisch kapiteel dragen een hoofdgestel en zijn versierd met de acht kwartierwapens van den afgestorvene; de vaderlijke kwartieren zijn: meysz, ooslinger, strvykens en van meer; de moederlijke: svtendael, nevrenberg, van sichen, en van: bevkel. Deze wapens zijn alle gepolychromeerd; het wapen meysz: in blauw drie (2 en 1) schelpen van goud; het wapen svtendael: gevierendeeld, I en IV, in rood twee groene druiventakken samenkomend in een kroon van goud; II en III, in groen (of blauw?) drie (2 en 1) lelies van goud. Dit wapen komt mede voor op het groot drieluik, dat bij de vernieuwing van de schatkamer van den wand boven dit monument naar zaal II der schatkamer is overgebracht en hierna op blz. 383 beschreven wordt. De onderhelft, hoog 0.825 M., heeft het volgende opschrift: d.o.m. / aeviternae memoriae nobilisis patriciae ac praeantiqve / familiae de meysz / statv ecclesiastico decani · cantoris · scholastici & c/in politico vero svpremi praetoris coss pensionarii &c / freqventibvs mvniis et offichs de hoc oppido bene meritae / morte / Amplmi viri · D · Raynerii · meysz · proth · aplici · et · hvivs ecclesiae · / Decani · ac · canonici · senioris · qvi · obiit · xii · may · cd · dc lv · / hic apvd · fratrem · svvm · D Lavrentivm meysz aliosqve/(f)amiliae svae omnes hvivs ecclesiae canonicos sepvlti / extinctae · et · occasae · lector · bene · apprecare. Op de lijst staat verder: a · p · l · (g) · ab eyll · eivs · eccl · can · ex sorore · nepos. Hiervoor liggen twee grafsteenen van 2.19 M. bij 1 M. en 2.41 M. bij 1.26 M.; van de laatste is een gedeelte van het randschrift te onderscheiden, benevens een vierpas, waarin een lelie, waarschijnlijk het graf van genoemden van Eyll.
9. Het epitaaf van kanunnik Boonen bestaat uit een middengedeelte met een opschrift op een ovaal medaillon; ter zijde ervan twee familiewapens; een bovengedeelte met voluten en het geslachtswapen in het midden; het smalle onderste gedeelte rust met twee vierkante blokken op den grond en is in het midden, aan den onderkant, voorzien van een in hoog relief uitgevoerd gevleugeld doodshoofd, in tegenstelling met een eveneens in wit marmer uitgevoerd engelkopje aan den onderkant der kroonlijst boven het medaillon. Het opschrift luidt: d o m / rdo ac nobili domino / D engelberto Boonen I.V.L.S. Servaty / pper Lvstra septem Canonico Presbytero / qvi Hanc Basilicam Varys Fvndationibvs Operibvsqve / Decoravit / qvi Vt Moriens Viveret Vixit Vt Moritvrvs / obyt 18 avgvsti ao 1661 / D · D Execvtores Posvervnt / tv Lector / Vt Aeternvm Gavdeat Aprecare / Amen. Het geslachtswapen vertoont een schild met een St. Andrieskruis; tusschen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beenen telkens een eenkoppige adelaar. De vaderlijke kwartieren zijn: boonen, maar nu alleen met een adelaar in het hoofd van het schild; van weldamme: drie ruiten, 2 en 1, en in het hart van het schild een uitkomende leeuw. Aan de andere zijde het wapen bovrgeois: een dwarsbalk, vergezeld van boven van twee sterren (5), van onderen van een wassenaar, de punten naar boven; en het wapen asseliers: vijf met de punten aansluitende kwadraten, en in den linkerbovenhoek een schildje. Bij de kwartierwapens is in het wapen Boonen iets over van eene polychromie. 10. Het grafmonument van den Bergh bestaat uit een, in een halfronde nis geplaatst basement, waarop twee Afb. 342. St. Servaaskerk. Grafmonument van graaf v.d. Bergh.
menschelijke figuren, levensgroot, zijn gelegd. De achterwand der nis bestaat uit vijf wit marmeren paneelen; de halfkoepelvormige zoldering uit wit marmeren cassetten. De nis wordt geflankeerd door pilasters met composiet kapiteelen, welke een hoofdgestel met driehoekig fronton dragen; hierbinnen houden twee zwevende putti een krans vast. Terzijde staan op het fronton twee putti, die ter linkerzijde mist zijn attribuut, terwijl die ter rechterzijde een cartouche, waarop een wapenschild met leeuw, met de rechterhand vasthoudt. Mist de eerste beide onderarmen, de laatste alleen den linker onderarm. Op den top van het fronton is een groot wapenschild aangebracht; het is gedeeld: rechts, van den bergh, een klimmende, gekroonde en naar de deelingslijn omgewende leeuw; een schildzoom, beladen met elf penningen; links: driemaal drie kwartieren: in den rechter bovenhoek: een zittende leeuw?; in den hoofdpunt: een adelaar; in den linker bovenhoek: een adelaar ten halven lijve; ter rechterzijde: een gesp?; ter linkerzijde: drie rozen (2 en 1); in den rechter benedenhoek: twee dwarsbalken; in den schildpunt: een dwarsbalk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschaakt van drie rijen; in den linker benedenhoek: een klimmende leeuw. Een hartschild met geschubt veld. Op een doodenmat ligt de afgestorvene in wapenrusting uitgestrekt; het met krullen omgeven hoofd rust op een kussen en de rechterhand omvat een korte staf. Achter hem ligt de gemalin van den graaf, rustend op den rechter elleboog; een sluier hangt haar van het hoofd en in vele en dunne plooien valt haar gewaad neer tot op de voeten; de linkerhand houdt een zakdoek vast en rust op het linker dijbeen. Terzijde van deze groep, vóór de pilasters, staan twee vrouwelijke figuren; links, de Hoop, met de rechter steunend op een anker; rechts, het Geloof, met beide handen een kolom aan haar rechterzijde vasthoudend. Het opschrift luidt: MAUSOLEUM / PRAENOBILIS Domini Hermani FredericiAfb. 343. Epitaaf voor Kan. G. Lipsen.
Comitis de Berch/'s Heerenberg in Clivia & qui obiit die 29 Martii Anno 1669 / et Praenobilis Dominae Judocae Walburgis Comitissae de Leeuwenstein, Rochefort, & praedicti viduae, quae obiit die 25 xbris Anno 1683 / Quisquis ades, qui morte cades, sta, respice sortem / te, nosti certo, talia fata manent: / rex, princeps, judex, dominus, servus miser aeger / sis quicumque velis, pulvis et umbra sumus. Herkomst: dit grafmonument is in 1805 (Public. 1932 blz. 32), uit de Dominicanenkerk gekomen, evenals de reeds genoemde biechtstoelen (afb. 342).
11. Een epitaaf van zwart en wit marmer, hoog 1.42 M., breed 0.91 M., bevat een relief met de afbeelding van een geestelijke, geknield voor een tafel, waarop zich een kruisbeeld, een zandlooper, een doodskop en een boek bevinden. Ter zijde is de zwartmarmeren omlijsting versierd met omgewende toortsen van wit marmer. Op een breede, bolle lijst onder het relief staat een opschrift en onder de lijst is niet een engelkopje, maar de gevleugelde en in ontbinding zijnde kop van een grijsaard in wit marmer. Het opschrift luidt: Reverendvs ac amplissimvs dominvs / Gvilielmvs lipsen / presbyter protonotarivs apostolicvs / insignis hvivs ecclesiae canonicvs / et per septem lvstra decanvs / divini cvltvs ardore / omnibvs patens / | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
svb hoc tvmvlo foelix latet / cvi solvs is semper visvs est / foelix qvi bene latvit / obyt 28 ivly 1695 / reqvies - cat in pace / amen. Het epitaaf wordt bekroond door een wapen, waarboven een door twee engeltjes gedragen hoed met tweemaal zes kwasten; het wapen is gevierendeeld: I en IV, een klimmende leeuw, op de borst een schildje, beladen met een vierbladige roos; II en III, gedeeld: rechts schuingedeeld met een klaverblad in de rechteren twee klaverbladen in de linkerhelft; links, drie merletten (2 en 1). Op een lint zijn de woorden orde... pvro bewaard gebleven. 12. Het grafmonument van Meer bestaat uit eene omlijsting van zwart en wit marmer; de bovenkant eindigt met twee voluten en een blokje ertusschen, waarop staat: considra. Het benedengedeelte Afb. 344 Monument met het borstbeeld van een bisschop en bekroond door een Religio.
bevat een plaat van wit marmer, waarop een opschrift; aan het boveneinde een wit marmeren, gevleugeld, doodshoofd. In de zwart marmeren omlijsting staat een zwart marmeren sarcophaag op klauwpooten en boven de sarcophaag is een witmarmeren cartouche, met guirlandes aan het deksel verbonden, aangebracht, waarop een ovaal schild beladen met zes balken; boven dit schild een kroon met negen parelen. Het opschrift luidt: D · O · M./iiii kal · mart · m · d · cc · xxi · /lustra bis sex hic peregit · /requievita laboribussuis/ et mortuus est / r a ac praenob · dominus/ren · josep · de meer · psbr j · v · l · aet 77 / chori Alpha et Omega / jurium eccl · (:ut vel praecox adhuc ejus / apud magnates nec una testatur / expeditio:) strenuus propugnator / qui sagax, prudens, humilis, pudicus, / sobriam duxit sine labe vitam / ei, patruo gerardo, ac totidem de prosapia aliis, 4 scholasticis / monumentum hoc, moestus ponebat frater antonius gerardus / toparcha in osen.
13. Een epitaaf met twee ovale schilden, het eene met een zwijnskop met drie eikels, het andere met twee gekruiste houweelen, vermeldt het volgend opschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lectissimae feminae / iohannae margaritae hamers / verissimo omnium virtutum / ac dotum margarito / coniugi suae / sed heu per novem solos menses / optimae meritissimaeque / vixerat annos xxiv menses viii. Lager is er aan toegevoegd maestissimus maritus / petrus anton. de limbourg j.v.l. / bis opidi scabinus juratusque / heic condidit 2 novemb. 1725 / qui viduus obyt. 16. xbris / 1764. / r.i.p.
14 en 15. Twee hooge monumenten, bestaande uit een voetstuk, een bovenstuk met een in wit marmer uitgehouwen portret medaillon van een bisschop en bekroond door een meer dan levensgroote figuur; op het eene monument Koning David met harp, op het andere de Godsdienst, met kelk en kruis. Afb. 344. Het bovenstuk is gemerkt: D: G: Baijar Namurc: fecit en anno 1732. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beeldhouwwerken.Ga naar margenoot+ In den westbouw bevinden zich aan de treden van de middenpartij een 1.75 M.Afb. 345. St. Servaaskerk. De ‘mensa’ aan den ingang van het voormalig westkoor.
hooge en 5.595 M. lange mensaGa naar voetnoot1) (XII c); hierachter is op een voetstuk het meer dan levensgroot beeld van Keizer Karel den Groote van Geefs geplaatst. Tegen den achterkant van dit beeld is een klein altaar gezet met een gebeeldhouwd retabelGa naar voetnoot1) (XII c). De mensa schijnt tijdens de restauratie te zijn teruggebracht naar deze, haar oorspronkelijke plaats; vóór de terugbrenging was zij opgesteld tegen den zuidwand van het zuiderdwarspand, waar sedert de restauratie een ingang is aangebracht. Zes zuiltjes met gebeeldhouwde kapiteeltjes en basementen met hoekblaadjes dragen een gebeeldhouwde fries, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een palmettenfries, en omsluiten vijf uitgeholde en halfrond gesloten nissen. Afb. 345. De retabel zou op deze mensa hebben gestaan; hij is van mergel en bestaat uit een rechthoekig benedengedeelte, breed 1.76 M. en hoog 1.11 M., en uit een halfcirkelvormige bovenhelft, een boogvulling, hoog 0.74 M. In de benedenhelft houden twee engelen, gestrekte gestalten, gekleed in gewaden met talrijke smalle
Afb. 346. St. Servaaskerk. De ‘retabel’ in het voormalig westkoor.
en evenwijdige plooien, een mandorla vast. Hierbinnen is een Madonna op een troon gezeten. Arnauld Schaepkens heeft in de ‘Messager des Sciences...’ van 1852 een afbeelding gegeven van den toenmaligen toestand: van de engelen waren toen alleen de vleugels, de stralenkrans, het onderste gedeelte tot aan de knieën ongeveer ongeschonden; het overige is bijgewerkt; bovendien blijkt uit Schaepkens' teekening, dat de engel terzijde van het Jezuskindje, de linkerhand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de vingertoppen hield ter hoogte ongeveer van den elleboog van den rechterarm; is dit gegeven juist, dan heeft deze engel geen frontale houding gehad, maar is zijn stand waarschijnlijk ¾ geweest. Van de Madonna zijn alleen de voeten, het boven den linkervoet opwapperend kleed en de zetel, blijkens de teekening van Schaepkens, oorspronkelijk. De bovenhelft stelt, in de boogvulling, voor den tronenden Christus, die met zijwaarts bijna gestrekte armen, de handen beschermend op de hoofden legt van twee geknielde figuren, wier namen op de binnenomlijsting zijn aangebracht: S. Servativs en S. Petrvs. Deze figuren, gewend naar den tusschen hen zetelenden Christus, zijn geknield op één knie - die van het been aan den voorkant. S. Petrus houdt de twee sleutels voor de borst in de rechter en in de linkerhand een boek omhoog, terwijl S. Servaas met de linkerhand den van S. Petrus ontvangen sleutel voor de borst houdt en in de andere den kromstaf, welke achter Christus' linkerarm uitkomt, de krul naar den drager gekeerd. De Christus is gekleed in een boven de bloote voeten opwaaiend onderkleed, een overkleed met gordel en een over de schouders afhangenden mantel. Een verklaring voor het voorstellen van Christus met Petrus en Servatius op deze voor XII B gewone wijze, is - dunkt mij - te vinden in de vertolking der oude traditie volgens welke S. Servaas begraven zou zijn nabij een kapel, welke de H. Maternus gesticht zoude hebben en toegewijd aan den Salvator en den Prins der Apostelen: één stap verder en men beeldt de drie figuren op een retabel af. (Vgl. ook Ligtenberg, ‘Romanische Steinplastik’ blz. 31-36). Een Sedes Sapientiae, hoog 1.30 M., (sterk verguld, nieuw gepolychromeerd en gerestaureerd). De Madonna is frontaal gezeten, en houdt het Jezuskindje op de linkerknie; een voetkussen ondersteunt den linkervoet. Maria is gekleed in een om het middel met een smallen band opgehouden gewaad, dat in smalle, evenwijdige plooien afhangt. Een mantel hangt haar van de schouders af, laat borst en onderarm vrij en ligt over haar schoot. In de naar voren opgeheven rechterhand houdt zij een scepter met de twee voorste vingers en duim vast. Tusschen haar voeten een duivelkop. Het van terzijde geziene Jezuskindje houdt op de opgeheven linkerhand een appel, welke het aan haar moeder aanbiedt. Het Kindje is blootshoofd, zijn moeder heeft een kroon (modern). ± 1300.
Beeld van den H. Servatius, in bisschoppelijk gewaad; in de rechterhand houdt hij den sleutel, in de linker de staf, welke hij den draak, aan zijn voeten, door den muil steekt. Eikenhout; de polychromie is modern; gerestaureerd. Ongeveer levensgroot; XIV.
Nood Gods van lindenhout (gerestaureerd door Cuypers). Maria is op een kleine bank gezeten met haar gestorven zoon op de schoot; de linkerknie iets hooger dan de rechter; zij ondersteunt den Christus in de lendenen. Maria heeft het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd terzijde gebogen; de blik is droef en staart opwaarts. Een hoofddoek ligt in regelmatige plooien op het voorhoofd en is van den rechterschouder naar de linker omgeslagen; tegen dit gedeelte houdt Maria haar rechterhand, terwijl het ondereind van dien doek in talrijke plooien tegen den linkerschouder rust. De Christus heeft het hoofd achterovergebogen en de beide handen gekruist op de lendedoek. Hoog en breed 1.27 M.; Duitsch XV A. Men had ze aangekleed volgens de mode van 1570, het hoofd van Christus rechtop gezet, Diens beenen en voeten geschonden en verminkt. (Aanteekening van Jhr. Mr. V. de Stuers.) Houten groep van Sint Anna te drieën. Afb. 347. St. Servaaskerk. Houten groep van Sint Anna te drieën.
Sint Anna is wijdbeens gezeten; een open boek op de linkerknie en met een druiventros in de linkerhand. Haar hoofd is gedekt door een weduwensluier, welke haar hals onder de kin bedekt. Kleed en mantel hangen in zware plooien neer. Op haar rechterknie is Maria gezeten; zij is nog niet volwassen; lange haarvlechten hangen over rug en schouders en een kroon dekt haar hoofd. Zij houdt het naakt Jezuskindje op haar schoot, met de rechterhand het middel en met de linkerhand den elleboog van den linker (afgebroken) arm ondersteunend. Moeder Anna en Maria hebben schoenen aan. Hoog 0.63, breed 0.32 M.; XVB.
Terzijde van het portaal aan de Langegang staat een Sint Petrus (XV?).
Beeld van de H. Barbara, in staande houding. Haar overkleed, dat om den hals driehoekig is ingesneden, wordt door een gordel samengehouden; hierdoor plooit het straalsgewijs over de borst en het valt in zware plooien neer. Met de rechterhand neemt de figuur het kleed onder den gordel op, zoodat het onderkleed boven de schoenen vrij blijft. Een zware mantel, over de borst verbonden, hangt van haar schouders af. Het mollig gelaat met puntige kin wordt door golvende haren en door een band met drie rosetten over het voorhoofd omgeven. Op de linkerhand draagt de heilige een toren. Eikenhout, hoog zonder voetstuk 1.03 M. Nederrijnsch ± 1500. Het attribuut en het voetstuk zijn vernieuwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het schip hangt een Marianum, waarvan alleen het beeld aan de westzijde oorspronkelijk is. Maria, in een druk plooiende kleeding en met weelderige haardos om het gekroonde hoofd, draagt het kindje op den linkerarm. XVe eeuw. Vgl. afb. 311.
Twee geschilderde levensgroote crucifixen. De Christus met ingevallen wangen, smartelijke uitdrukking, uitstekende borstkas, dagteekent uit XVI. Het andere corpus, dat rustiger van houding en uitdrukking is, dagteekent uit XVd. Afb. 348. Kruisbeeld tegen den absisgevel.
Afb. 349. Kruisbeeld in het dwarspand.
Voor de brokstukken van het in XVIIIb gesloopt oxaal (XIV), zie blz. 439.
Madonna van zacht hout, met beweeglijk geplooide kleeren, aan den naar voren gebrachten linkervoet een sandaal, op den wat achterwaarts gebrachten rechterarm zit het Jezuskindje. Hoog 0.45 M.; XVIII B.
De kerk bezit de volgende schilderijen, ten deele in de schatkamer bewaard:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 350. St. Dominicus met St. Petrus en Paulus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 351. De H. Hyacinthus met zieken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 352. St. Servaaskerk. De beweening van den gestorven Christus aan den voet van het kruis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een uitvoerige beschrijving door Pater Gerlachus in Fransiscaansch Leven (1934). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de kerk wordt het volgend zilverwerk bewaard: In een kapel in den zuidelijken dwarsarm wordt de ‘noodkist’ van St. Servaas bewaard, een eiken houten kist in den vorm van een langgestrekte ark met zadeldak tusschen twee gevels. De kist is geheel bekleed met verguld koper, en heeft op den nok een opengewerkten gegoten en gecisileerden kam, gevormd uit palmetten, waartusschen kristallen cabochons, bevestigd om spillen, bekroond door ananassen. In het midden van den kam een kruisbloem: een kristallen bol met door vier bladeren omgeven ananas. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 353. St. Servaaskerk. De ‘noodkist’ van St. Servaas.
De minst geschondene der twee Afb. 354. De noodkist: topgevel met St. Servaas.
topgevels is geheel omgeven door een rand, bestaande uit strookjes, afwisselend in ‘émail champlevé’ en filigraan-ornament met cabochons, aangevuld met enkele fragmenten, van andere gedeelten van de schrijn afkomstig. Om dezen rand is langs beide zijden en het dak een opengewerkte kam aangebracht, bekroond door een groote ananas en binnen dezen rand is de omlijsting besloten van een verdiept paneel. Deze omlijsting bestaat uit een vlak deel, waarop in gouden letters op een grond van ‘vernisbrun’ een opschrift in majuskels; aan den onderkant staat: beatvs servativs en langs de andere zijden: ivssvs · ab. octavia · transire · sepvltvs · i(n) is(ta) presvl · basilica · · modo · capsa clavdor et · ara +, en uit een schuinen kant, waarop een gestempeld palmetornament. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het paneel zijn in hoog relief de figuren aangebracht van den H. Servatius en twee engelen, waarvan de een een bisschopsstaf draagt, de andere een opengeslagen boek, met een vierregelig opschrift: in / dve / in / mor / ta / li / ta / tem. Achter de hoofden der figuren een
Afb. 355. De noodkist; topgevel met Christus.
schijf in ‘émail champlevé’. De gewaden zijn versierd met grootendeels verdwenen randen van filigraan met cabochons, evenals de agraaf en de mijter van St. Servaas. Om deze figuren een grootendeels verdwenen parelrand, den overgang vormend tot een hoogopstaanden kant, van boven driepas-vormig en op de frontzijde versierd met filigraanwerk en cabochons. Hieroverheen zijn aan den voet der beelden drie in hoog relief gedreven zilveren vrouwenkoppen gespijkerd, vermoedelijk XIVe eeuwsche. De andere zijde is op de zelfde wijze bewerkt, mist echter den kam, maar de rand van email en filigraan is daarentegen vollediger bewaard. Op het paneel Christus, gezeten op een troon temidden der paradijsstroomen, in de rechterhand den wereldbol dragend en met de linker een boek steunend op zijn linkerknie. Op den troon en den zoom van zijn gewaad ranken in vernisbrun; een geschonden filigraan borduursel over de borst. Achter het hoofd (vervangen door een houten in den stijl der XVIIIe eeuw) een geëmailleerde aureool. In den achtergrond de letters A ω en, ter weerszijde van Christus, een boom; los ingezette gegoten stam en takjes verbonden aan uit den achtergrond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedreven bloemknoppen. De figuur is zoodanig in de lengte gerekt, dat de middellijn der aureool ter hoogte van de kin komt. De langgerektheid dezer figuur en de plooienvorming zijn in afwijking met de andere figuren. De vraag doet zich voor of zulks niet moet toegeschreven worden aan restauraties; de kop is zeker een latere (XVIII) toevoeging. Het randschrift aan de onderzijde onder de Christusfiguur vermeldt in majuskels: b̄ndict' · Qi · ābl'as · svp · undas · maris. Benedictus · qui · ambulas · super · undas · maris. Te beginnen links beneden, luidt het randschrift langs de vier zijden van den gevel: + sic · sperabis · homo · tibi · jvst / iciam · facjedā / jvstam · jvstvs · ego / mercedem · cviq · rependa + Sic · sperabis · homo · tibi · justiciam · faciendam justam · justus · ego · mercedem · cuique · rependam. De lange wanden zijn onder en boven omgeven door smalle- en aan beide zijden door breedere randen en strookjes afwisselend in vernis brun met plantornament en uitgeholde rozetten op gearceerden grond. Binnen dezen rand zijn zij verdeeld in drie vakken, gescheiden door verticale banden en versierd met schubben, waarin bloemfiguurtjes, goud op bruin. Elk der drie vakken is omgeven door een met gestempeld palmetornament versierde lijst en daarbinnen verdeeld door twee bogen, in het midden rustend op onversierde, in doorsnee rechthoekige, pijlertjes, met breede bladkapiteelen en met hooge basementen, waarop gebogen blaadjes. De midden- en de hoekpilastertjes zijn versierd met uitgediepte rozetten in palmetornament goud op bruin (Vgl. afb. 353 en 358). Onder elk der bogen zit op een troon een der apostelen, met geëmailleerde aureool en grootendeels verdwenen ornamenten in filigraan met steentjes en vernisbrun op de gewaden en de zetels. Achter hen is in den, met een parelwand tegen den boog aansluitenden, achtergrond hun naam gedreven en op spreukbanden, welke zij twee aan twee in de hand hielden, zijn in bruin, opschriften aangebracht. Op den eenen langen wand ziet men: s petrvs, frontaal gezeten (spreukband ontbreekt) en s. andrea, naar hem toegewend, de rechterhand zegenend opgeheven, in de linker een banderol houdend, met: (adveniet) dies . dni . sict fvr (2 Petri. 3, 10 - vgl. B. & W, blz. 128) sc̄s mathev, van ter zijde gezien (venite benedic) en gewend naar zijn buurman, s th-om, voor zich uit kijkend en gezeten op een rijk bewerkte bank (patres mei), naar zijn buurman gewend, de beenen gekruist en het hoofd naar voren gericht. Tenslotte sc̄s ivds, (veniet post sc̄l) en sc̄s sym-on, frontaal gezeten, de rechterhand aan het kapiteel van den pilaster (dn̄s facere ivd̄). Het opschrift der spreukbanden luidt: veniet post secula dominus facere iudicium (Jud. V, 14).In den rand onder de voetstukken der apostelen staat te lezen: + vos qvi secvti estis me sedebitis svper sedes xii ivdicantes dvodecim ; het vervolg is te vinden op de andere zijde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 356. St. Servaaskerk. De noodkist; middenvak van de voorzijde.
Afb. 357. St. Servaaskerk. De noodkist; linkervak van de achterzijde.
Op den anderen langen wand, welks onderste rand gedeeltelijk is aangevuld met gegraveerde plaatjes van tamelijk recenten datum, ziet men de volgende apostelen en opschriften: sc̄ pavlvs (banderol ontbreekt) s̄ iacobvs' (svrgem. ī momento) aan te vullen als: omnes resurgemus in momento (Cor. I 15, 51; vgl. B. & W., blz. 128) s̄ io-hannes (pat̃. omne) en s̄ bartho-lomevs (ivdiciv(m) ded(it) filio); de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beide apostelen wenden het bovenlijf naar elkaar toe; hun tekst is ontleend aan Joh. 5. 22 s̄ iac-obvs (estote-parati) en s̄ phi (l)ipp(vs), wiens banderol ontbreekt; terwijl Jacobus frontaal is gezeten en vrijwel recht voor zich uit ziet, heeft Philippus het hoofd afgewend naar de buitenzijde. Afb. 358. St. Servaaskerk. De noodkist; achterzijde.
Onder de voetstukken van deze drie apostelen-paren leest men de voortzetting van het opschrift aan de voorzijde: tribvs israiiel ī regeneratione c(vm) sederit fil(ivs) hominis in sede majestatis sve (Matth. 19. 28).De beide vlakken van het deksel zijn op zijde omsloten door breede randen van uitgediepte rozetten tusschen plantornament goud op bruin en van onder en boven door smalle randen met opschriften, op de eene, de voorzijde, gescheiden door rozetjes. Binnen deze lijsten omgeeft een op verschillende plaatsen ontbrekende parelrand voorstellingen: bazuinende engelen aan beide zijden en daartusschen drie, in parelrand gevatte en verdiepte medaillons, gescheiden door aanvullende tafereelen. De geheele reeks heeft betrekking op het laatste oordeel. Op den voorkant bevatten de drie medaillons groepen van zaligen, geschaard achter een drietal op den voorgrond, dat tezamen een spreukband draagt met opschrift: Op het eerste medaillon, met afkortingen en gekoppelde letters, staat te lezen: + dne · qnd̄o · te · vidim' · esv / rien · j (= et) · pavimvs · te · | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de middelste: + dn̄e · qnd̄o · te · vidim' · hosp / i · j (= et) · collegimvs · te.
Op de derde: + dn̄e qvando te vidim' nv / dvm j coopervimvs te
Deze opschriften slaan op de verrichte werken van barmhartigheid, terwijl op de andere zijde, waar de verdoemden worden voorgesteld, de zelfde opschriften met de ontkenning n̄ (non) zijn aangebracht. Vgl. afb. 353, 359 en 358, 360. Tusschen de medaillons is het vlak van het deksel gevuld met twee groepen; de eene, met twee naar elkander toegewende engelen, die dooden opwekken uit hun graven, gekenmerkt door het bijschrift ‘ivsti’ en de andere groep met een staandenAfb. 359. St. Servaaskerk. De noodkist; linkerhelft van het deksel (voorzijde).
engel en twee van terzijde aanzwevende kleine engelen, kroonen reikend aan verrijzenden, blijkens het opschrift ‘misericordia’, niet door eigen verdiensten, maar door de barmhartigheid Gods gezaligd. Afb. 359. Aan den anderen kant dragen de groepen, wier gelaatstrekken en gebaren min of meer vrees en droefheid uitdrukken, de zelfde opschriften als op de voorzijde, maar met toevoeging van n̄, zijnde de ontkenning (non). Voorts is voorgesteld een engel, door het bijschrift ‘veritas’ aangeduid, die in een balans de goede werken weegt. Van weerszijden komen engelen aangevlogen, die in hun gewaad schijfvormige figuurtjes dragen, welke blijkens het bijschrift ‘bona opera’ het gewicht voorstellen van de goede werken der aan weerszijden van den wegenden engel geknielde verrezenen, waarvan de meesten den blik richten op de weegschaal. De laatste groep geeft twee, met de ruggen naar elkander toegewende, engelen te zien, die het doopkleed ontnemen aan verrezenen, door het opschrift ‘maled icti’ als verdoemden gekenmerkt. Elke groep bestaat uit vier personen. Afb. 360. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 360. St. Servaaskerk. De noodkist; middengedeelte van het deksel (achterzijde).
De uit hun graf oprijzenden - de ivsti - zijn naakt; alle andere verrezenen zijn gekleed, maar aan deze figuren is moeilijk te zien tot welken stand zij in de wereld behoord hebben. Langs boven- en onderkant dezer voorstellingen is wederom een opschrift aangebracht; aan den voorkant bevat het aan de bovenzijde met gouden letters op bruinen grond, de uitspraak van den goddelijken rechter, gericht tot de gelukzaligen: venite benedicti patris · mei · percipite · paratvm · vobis regnvm a constitvtione mvndi, welke wordt voortgezet aan de bovenzijde van den anderen kant met de toelichting: + esvrivi j dedistis m(ihi) mandvcare sitivi et dedistis michi bibere hospes eram et collegistis meAan de onderzijde van den zelfden kant volgt dan weer: + nvdvs eram j opervistis me infirmvs eram j visitastis me in carcere eram j venistis ad me terwijl de uitspraak besloten wordt met het opschrift aan de onderzijde van den voorkant: + amen dico vobis qvandiv fecistis vni de his fratribv' meis minimis m(ihi) fecistis.Omstreeks 1160, toegeschreven aan Godefroid de Claire.
Borstbeeld van den H. Servatius. Afb. 361 en 362. Het borstbeeld stelt den heilige voor en face; het gelaat is omgeven door een korte baard, terwijl op het voorhoofd en langs de kaken eenige krullen onder den mijter uitkomen. De bovenlip wordt gedekt door een forschen knevel en forsche, gewelfde, wenkbrauwen omgeven de starende oogen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een met gesteenten versierde mijter dekt het hoofd en twee linten hangen neer op de schouders; een geplooide amikt omgeeft den hals. Op den achterkant het wapen van Alexander Farnese, hertog van Parma: gevierendeeld: I en IV, zes
Afb. 361. St. Servaaskerk. Borstbeeld van den H. Servatius, van ter zijde.
leliën (3, 2 en 1); II en III, gedeeld: A, een dwarsbalk, B, een schuinbalk. In het IIIe kwartier is in B een linker schuinbalk weergegeven. Hoog zonder voetstuk 0.655, breed 0.51 M.; koper, verzilverd; XVId. Dit borstbeeld heeft waarschijnlijk de, in 1403 door Hendrik, hertog van Beieren, geschonken buste vervangen. Bij het beleg van Maastricht in 1579 is deze buste ernstig beschadigd; de hertog van Parma liet daarop een nieuwe vervaardigen. Bij gelegenheid eener tentoonstelling van kerkelijke kunst te Aken in 1907 heeft de Akensche goudsmid Witte het borstbeeld onderzocht en hij heeft toen bevonden, dat onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den mijter een zilveren plaat aanwezig is, welke in het vuur verguld is; dat bovendien de daarop weergegeven haarpartijen niet passen bij die van het koperen hoofd. Hij veronderstelt dan ook, dat de zilveren schedelplaat het eenige overblijfsel is van het borstbeeld van 1403. De acht zilveren, gedreven, voorstellingen uit het leven van St. Servaas, welke zich thans bevinden in het Museum für Kunst und Gewerbe te Hamburg hebben naar alle waarschijnlijkheid het voetstuk der buste van 1403 gesierd. De Hamburgsche exemplaren zijn door reeds genoemden goudsmid Witte gecopieerd en in het modern voetstuk toegepast. (Vgl. M. Rutten, Het nieuwe voetstuk der St. Servatius-buste, Public. 1908. blz. 387 e.v.). Afb. 362. St. Servaaskerk. Borstbeeld van den H. Servatius, van voren.
Verguld zilveren monstrans. Op een spitsen, vierlobbigen voet met geprofileerden rand ontwikkelt zich de opengewerkte zeskante stam met dito overhaaks gestelden nodus; hierboven een met laat-gotisch gekruld bladwerk omgeven kelk, die een platvorm draagt, waarop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een van zeskant in rond overgaande verhevenheid voor het cylinderglas; aan weerszijden hiervan de annunciatie en twee contreforten. Deze zijn met boogjes verbonden aan vier kleinere contreforten, die oprijzen aan weerszijden van de
Afb. 363. St. Servaaskerk. Monstrans van voren gezien.
Afb. 364. St. Servaaskerk. Monstrans van terzijde.
achtkante bovenplaat van den cylinder en een geheel opengewerkt baldakijn dragen; dit baldakijn, waaronder een modern Madonna beeldje, heeft den vorm van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeskanten toren met peer, bekroond door een kruis, waarvoor de Christus staat met Zijne passiewerktuigen. Hoog 0.80 M. Merken: de leeuw en de St. Michaëlkop van Brussel. XVIA. L. en F. Crooij maken in noot 1 op blz. 53 van hun ‘L'orfèvrerie religieuse en Belgique (1911), de opmerking, dat het type der merken het tijdstip der vervaardiging op omtrent 1545 stelt. De beeldjes, die de contreforten versierden, zijn bij de restauratie van 1873 vervangen door die van vier bisschoppen van Maastricht: S. Servaas, de H.H. Monulphus, Theodardus en Lambertus. Verguld zilveren monstrans. Afb. 365. St. Servaaskerk. Verguld zilveren monstrans.
Op een vierlobbigen voet met geprofileerden rand en met gedreven ornament, ontwikkelt zich de zeskantige stam met bollen, opengewerkten en met cherubkopjes versierden, nodus. Het platvorm draagt den cylinderhouder met zijn gothische lijst en twee paar zuiltjes, waartusschen een heilige is geplaatst. Boven de zuilen staan de beeldjes van Petrus en Paulus en tusschen hen in het koepeldak, dat door een gothische randversiering is omgeven. In de lantaarn hierboven een Mariabeeld op den maansikkel en omstraald. Een crucifix in top. Hoog 0.54 M. XVII a.
Gedreven zilveren ciborie, ronde voet met balusterstam en ronde omvatting der komvormige, vergulde cuppa - rond deksel bekroond door opengewerkte kroon met wereldbol en kruis. Op den voet cherubkopjes en drie medaillons met de beeltenissen van Petrus, Jacobus den Meerdere en Johannes. Om deze medaillons zijn de volgende randschriften aangebracht: domine bonum est nos hic esse si vis faciamus / tria tabernacula tibi vnum moÿsi vnum / eliae vnum adhuc eo loquente ecce nubes Luc. (n.l.C. 9, 33, 34) twee ovale wapenschilden: het eene, horizontaal in drieën verdeeld: bovenin een kop; op het midden gedeelte (een dwarsbalk), beladen met twee vijfbladige bloemen; in het beneden gedeelte, twee dwarsbalken. Het andere: gevierendeeld: I en IV een boom, II en III drie vlammen, (1 en 2.) Om de cuppa drie medaillons met Jezus, Mozes en Elias. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de cuppa: R.A.D. Joan. et Jac. gobens frates germ. I.V.C. Pres et Canon · praen · Cap. S Serva: d.d. Onder den voet ingestippeld: 1713. Merken: onder de cuppa, in ovaal .Op het deksel in cursief de volgende opschriften: Ecce Vox De Nube Dicens: hic est filins meus dilectus ..... (huic) bene complacui ipsum audite (uit Lucas, C. 9. 35) Merken: (onleesbaar); gehelmd kopje, naar rechts; n(z); × en (onleesbaar). Hoog 0.465 middellijn cuppa 0.145, middellijn voet: 0.196 M. Een gedreven, zilveren kelk, hoog 0.242 M. Afb. 366. St. Servaaskerk. Gedreven zilveren kelk.
Een paar groote gedreven koperen kandelaarsGa naar voetnoot1). De driezijdige op bollen rustende voet, versierd met cartouches en vruchtfestoenen, draagt een schacht, bestaande uit een op een baluster gestelde kandelaber, bekroond door een hoogen komvormigen vetvanger. De schacht is versierd met vruchtfestoenen en acanthusbladeren. Hoog 2.12 M.; XVII d. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Schatkamer.Antiquités sacrées, conservées dans les anciennes collégialesGa naar margenoot+ de S. Servais et de Notre Dame à Maestricht.... par Mgr. le chanoine Fr. Bock et M. le Vicaire M. Willemsen.... vermeerderde uitgave 1873 aangehaald als B. & W. Bijdrage tot de geschiedenis der schatkamer van St. Servaas te Maastricht door Jhr. Mr. Victor de Stuers, Public. 1907. Over de vervreemde reliekhouders (thans in het museum te Brussel) zie Public. V. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Aan St. Servaas toegeschreven voorwerpen.1) Sleutel (IV?) van een zilverkleurig metaal met goudkleurige gedeelten, vermoedelijk electrum; gewicht 1045,6 gram. Achtzijdige rond uitgeholde pijp (waarop XLVIII - inventarisnummer? - is ingekrast) met vierkanten baard, waarin uitgesneden een kruisje, omgeven door vier kleinere. Op de korte pijp rust een uit bladeren gevormde kroon, waaruit zich de amandelvormige greep ontwikkelt. De buitenzijden der greep bestaan uit twijgen, van boven eindigend in bladerbundels, die zich vereenigen en een vlakje vormen, voorzien van een gat, waardoor het oog gestoken is, dat door middel van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spietje een in bladvorm bewerkt plaatje vasthoudt, met een gespvormige bekroning, bestemd om een draagband door te laten. De ruimte tusschen de buitenste twijgen
Afb. 367. St, Servaaskerk. De ‘sleutel van St. Servaas’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is aan beide zijden van den sleutel verdeeld in twee vakken, gescheiden door een stengel, waaruit gebogen ranken spruiten met gestyleerde bladeren. Hoog 0.285, afmetingen van den baard breed 0.047, hoog 0.054, lengte der pijp 0.082 M De eerste vermelding komt voor in de Acta Translationis S. Servatii, volgens B. & W. uit IXd; vgl. de aanteekening bij nr. 4. Zie voorts L. Bréhier - Les trésors d'argenterie Syrienne - Gazette des Beaux arts 1920. Dr. H. Leopold, der Maestrichter Confessio-Petri Schlüssel, in Röm. Quartalschrift, Rome 1910, afl. 1 en 2, blz. 131 e.v. merkt op, dat het electron veel toepassing vond in het tijdperk rond de volksverhuizing en later weer na het jaar 1000. ‘Das Ergebnis unserer Untersuchung ist, dass um 1200 der Schlüssel erneuert worden ist.’2. Zilveren ananasbeker, omvattende een volgens de overlevering van den Afb. 368. St. Servaaskerk. Schatkamer; ananasbeker.
H. Servatius afkomstige, glazen kom. Deze kom van roodbruin tot paars, wit gespikkeld glas ter dikte van 3-4 m.m., heeft op den buitenkant sterk verheven ribben, die op ongeveer ⅔ van de hoogte rond te niet loopen. Middellijn 0.105, diepte 0.06 M. Romeinsch werk. De kom is onlangs in een nieuwen houder overgebracht. Voor de beschrijving van een dergelijke Romeinsche kom, van groen, geribd glas, afkomstig uit Limmel, wordt verwezen naar de beschrijving dier plaats.De metalen beker heeft op den kelk vier kleine bisschopsbustes. Hoog 0.18, middellijn kelk 0.127, voet 0.138 M. Op den boord de merken: Maastricht, jaarl. o en meesterteeken en nog eens Maastricht. Tusschen de onderste zwellingen van den voet de merken: Maastricht en jaarletter o; midden-XVI; (1935) brokstuk van den schedel van St. Martinus, bisschop v. Tongeren.
3. Pelgrimsstaf (B. & W. IV), bestaande uit een ronden houten stok met ijzeren punt en krukvormigen ivoren knop. De stok is ter versterking omsloten door een zilveren netwerk. Om het boveneind een band, versierd met twee meander-randen in niello. Hierop rust een ivoren nodus, waarin de kruk bevestigd is, versierd met rijk gesneden, ten deele in den dag gewerkt, ornament van acanthusbladeren. In het midden, op de bovenzijde van de kruk, een rondstaaf, ter vergemakkeling bij het gebruik. Hoog 1.10 M.; de kruk breed 0.105 M. Afb. 369. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan een zijde zijn twee voluten bijgewerkt in 1870, in den stok nieuwe stukken. Op het netwerk sterretje met SV (?), eronder een onleesbaar merk. De punt (XIV). Afb. 369. St. Servaaskerk. Schatkamer; de ‘Pelgrimsstaf van St. Servaas’.
Afb. 370. St. Servaaskerk. Schatkamer; ‘Bisschopsstaf van St. Servaas’.
4. Bisschopsstaf, bestaande uit een houten staf, onderaan voorzien van een gesmeed ijzeren punt en boven aan van een ivoren krul. De stok is van onderen beslagen met een verguld koperen band met gegraveerde entrelacs, op een vierde der hoogte met een tamelijk recenten gladden band en van boven met een breeden verguld koperen band, waarop tusschen twee randen en entrelacs het opschrift in vroeg gothische majuskels: + baculus sci servatii. Hierop rust een schijfvormige ivoren nodus, waarop de krul bevestigd is, die op twee plaatsen gebroken is en daarom aan binnen- en buitenzijde beslagen met gladde zilveren strooken. Voorts is de voet van den krul omgeven door een verguld koperen band met gegraveerd ornament en aan het einde van den krul, die zich ombuigt en tot laat-romaansch bladornament ontwikkelt, met moerbeivormige vruchten. Totale lengte 1.745 M.; hoogte van den krul (zonder nodus) 0.162 M. Beslag XIII. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Acta SS, Mai t. III p. 218 n. 30 wordt in de Acta Translationis S. Servatii onder bisschop Hubertus (VIII A) melding gemaakt van de aanwezigheid der ‘virga pastoralis’ en van den sleutel. Vlgs. B. & W. p. 59 noot 3 dagteekent de bron, waaruit de Acta geput hebben, uit IX d.
5. Met zilver beslagen draagaltaar, van gepolijste groene serpentijnsteen, volgens overlevering afkomstig van den H. Servatius. (B. & W., blz. 96 e.v.; IV, het beslag XII.) De steen vormt den bovenkant van een houten kistje, waarvan de staande wanden zijn bekleed met zilverplaatjes, versierd met eenvoudige gestempelde palmetranden. Om den steen is een zilveren rand aangebracht, met gegraveerd en verguld palmornament, blijkbaar vroeger van andere bestemming en op verschillende plaatsen aangevuld, toen hij om dit voorwerp werd aangebracht. Het ondervlak, vroeger bekleed met een zijden weefsel, is thans bedekt met een zilveren plaatje in eenvoudig lijstje. Lang 0.19, breed 0.15, hoog 0.06 M. Op de beide lange zijkanten oogjes en ringetjes om het voorwerp te dragen.
6. Schijf van bloedsteen in den vorm eener biconvexe lens, gevat in een eenvoudigen zilveren rand met draagwig aan scharnier. Op den eenen kant een klein menschenhoofd, waaruit zich zeven lange halzen met drakekoppen ontwikkelen (de Gorgo) en het randschrift + ƱΕΡΑ ΜΕΛΑΝΗ * Ο SΟΟΗ (= (ὑ)στέϱᾳ μελάνῃ ὁ ζῶν of σόος). Middellijn 0.054 M. Afb. 371. Afb. 371. ‘Zegel van St. Servaas’ voorzijde.
Afb. 372. ‘Zegel van St. Servaas’ keerzijde.
Op den anderen kant de buste van een heilige met kruis in de linkerhand en aan weerszijden van het hoofd de letters Ο/ΙΗ en Π (ΙΟΑΝΝΗC ΠΡΟΦΗΤΗC of ΠΡΟΔΡΟΜΟC) en het randschrift + Η ΦΗS Α(?)ΠΟ (Χ)CΚC(?)ΟCΑ (= ἧ (ὄ)φις ἀποέχε ὅσα). De zilveren vatting is van later tijd (XV of XVI). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De steen schijnt van gnostischen oorsprong te zijn, uit de IIIe of IVe eeuw en een bezweringsformule te bevatten tegen hysterie. Zie Flament in Ned. Spectator, 1886, blz. 178 e.v. Volgens B. & W. p. 104 luidt de vertaling: de Levende (= Christus, of de Geredde = de gelukzalige) (zal overwinnen) op dezen laatsten verschrikkelijken dag, waarop de slang volkomen zal verslagen zijn. Bijgevolg geldt het een christelijk opschrift, ontleend aan Joannes, den schrijver der apocalypse en uitgesproken tegenstander der Gnostieken. 7. Houten hangkruis met gouden beslag en ivoren corpus. Op de voorzijde een opstaande rand in filigraan met rozetjes van doorschijnend émail cloisonné, afwisselend met edelsteentjes in filigraan vattingen. In de vier armen van het kruisgrootere steenen, waarvan één vlak boven het hoofd, terwijl de onderste een Romeinsche onyx-intaglio, voorstellende een krijgsman met speer en schild, wellicht Mars. De Christus, waaraan de voeten ontbreken, stond blijkbaar oorspronkelijk met de twee voeten naast Afb. 373, 374. St. Servaaskerk. Schatkamer; het ‘Borstkruis van St. Servaas’. Voor- en achterzijde van het reliekkruis.
elkander op een suppedaneum. Hij draagt een tot de knieën afhangenden, streng | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplooiden, lendendoek en heeft boven het hoofd een met drie steenen bezette kroon. De achterzijde is bekleed met bladzilver, met een gedreven opschrift: + svb ha/c crvce c(on)ti/nentvr reli/[quie]/de ligno d / des epvlchro d de . /.../ ...a... s. lavrentii · s · felicis i / spavlini i / s. c[or] / [n]elii pape s / pavlini di.
Het corpus zeer waarschijnlijk Fransch-werk (X). Vgl. de Stuers, Bijdrage tot de geschiedenis der Schatkamer van St. Servaas te Maastricht, Public. 1907, blz. 16 e.v. Vermelding verdient, dat dit kruis ook voorkomt onder den naam van ‘Egbertkreuz’ (vgl. Dr. Max Creutz, Kunstgeschichte der edlen Metalle, S. 108) om de verwantschap met andere kunstvoorwerpen, ontstaan onder aartsbisschop Egbert van Trier (977-993).8. Kleine van zeer dun zilver gedreven gedeeltelijk Afb. 375. De ‘Reiskelk van St. Servaas’.
vergulde kelk, ‘Reiskelk van St. Servaas’, met wijde komvormige cuppa op ronden stam met meloenvormigen nodus en breeden ronden voet, versierd met over elkander gelegde bladeren. Hoog 0.125, middellijn der cuppa 0.088, van den voet 0.09 M. Hierbij een patena met verdiepten vierpas, middellijn 0.122 M. Vermoedelijk XIII d. Waarschijnlijk uit een graf. Voor het gebruik schijnen deze voorwerpen veel te zwak. De opmerking van B. & W., dat de aanwezigheid der patena bewijst, dat de voorwerpen niet uit een graf komen, is onjuist; ook in het graf van den H. Bernulfus is een patena bij de kelk gevonden. Afb. 376. St. Servaaskerk. Schatkamer; taschvormige reliekhouder.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Reliekhouders in émail.9. Taschvormige reliekhouder, geheel beslagen met goud en van onderen voorzien van geleiders voor een thans ontbrekend schuifje, en op beide zijden van twee grove oogjes. Op den voorkant een kruis in émail champlevé versierd met donkerblauwe schubben met witten, en lichtblauwe schubben met gelen omtrek. Op den achterkant een vierbladige rozet en palmetrand. Op de beide smalle zijden gestileerde bladslingers, goud op bruinen grond (vernis brun). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoog 0.154, breed 0.141, dik van onderen 0.044 M. Vermoedelijk werk uit de Maasstreek, omstr. 1200. Afb. 377. Schatkamer; koperen pyxis.
Reliek van het H. Graf.
10. Rood koperen pyxis, van binnen verguld, van buiten versierd met émail champlevé: ranken met groote bladeren, goud op donkerblauwen grond, afwisselend met cirkelvormige medaillons, waarin, op lichtblauwen grond, engelbustes, goud met witten aureool en wolkornament, rood met witten rand. Op het deksel een knopje met kruisje. Hoog 0.102, middellijn 0.068 M. Limoges, begin XIII. Geschonken XIXc. Afb. 377. Reliek van den H. Petrus Martelaar.
11. Langwerpig achtzijdig doosje, met gewelfd deksel. Aan alle zijden versierd met plantornament in émail champlevé. Het ornament verheft zich van een korrelig geponsden grond in koperen omtrekken gevuld met wit, licht- en donkerblauw émail, de kleuren grootendeels verdwenen. Lang (bodem) 0.057, breed 0.035, hoog 0.035 M. Fransch (?), eind XVI. Reliek van den H. Brandanus, belijder, (1935) van de H. Apollonia. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders met koper en cabochons.Afb. 378. Reliekhouder.
12. Reliekhouder, rustend op vier pootjes in klauwvorm, waarvan een modern en bestaande uit een rechthoekig houten bord, van boven bedekt met een horenachtige stof en voorzien van verguld koperen beslag, blijkbaar samengesteld uit fragmenten van verschillende herkomst. Het gedreven en gegraveerd beslag van den staanden kant draagt het karakter van omstr. 1400 en schijnt aan den bovenkant later te zijn bijgemaakt. De omvatting van den grooten cabochon in het midden, vermoedelijk van omstr. 1300, vormt thans het midden van een kruis, waarvan de armen later zijn aangebracht, toen de cabochon op de plaat werd gemaakt, en tegelijk de randen met kleine cabochons gearrangeerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoog 0.295, breed 0.245 M. Relieken van het H. Kruis.
13. 14. Twee reliekhouders, bestaande uit een plaat van zwart gepolijst Namensch graniet met verguld koperen beslag; een rand bezet met omvattingen van kristalcabochons, waarvan drie vervangen door met facetten geslepen kristallen, en een cirkelvormig middenstuk met stralen (om den andere een leliestaaf) aan den rand verbonden. Het middenstuk waarop het randschrift (in Goth. majuskels): de ligno crucis Jhesu , omgeeft een eenvoudig bewerkt grieksch kruis, waarin fragmenten van het kruishout, bedekt met een bolgeslepenAfb. 379. Reliekhouder.
kristal. Op de kanten der plaat zijn aan de vier hoeken rechthoekige ringen aangebracht. Afb. 380. Fragmenten van een weefsel.
De achterzijde is bekleed met (bij de eene aan elkander gezette stukken van) een oud weefsel: rood zijden damast met goud doorschoten met een patroon van naar elkander toegewende leeuwen en een amandelvormige met bladornament gevulde figuur. De stof XIII; het beslag vermoedelijk begin XIV. De een (afb. 379) lang 0.35, breed 0.275 M.; de andere 0.34 bij 0.255 M. 15. Dergelijke reliekhouder, thans zonder cabochons, oorspronkelijk rustende op vier voetjes in den vorm van een eikel, waarvan nog één aanwezig. Van achteren bekleed met eenzelfde roode stof als bij nr. 13 en 14. Om de reliek van het H. Kruis een omschrift in goth. majuskels: de · ligno · sce · crucis · dni · nr̄i · jhesu · xr̄i Hoog 0.30, breed 0.23 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Reliekhouder, bestaande uit een rechthoekig houten bord rustende op vier pootjes in den vorm van leeuweklauwen en aan eene zijde voorzien van twee oogen bestemd voor een koord of riem, waaraan
Afb. 381. Schatkamer, Reliekhouder met kruis- en vaasvormige relieknissen.
het voorwerp kan gedragen worden. Het bord is op de bovenzijde en de kanten bekleed met verguld koperen platen. De bovenzijde vertoont in het midden een kruisvormige holte, waarop een opengewerkt kruis is aangebracht en daaromheen zes andere holten voor het bergen van relieken, vijf flesch- en vaasvormige en een ronde, alle met opengewerkte en verheven afsluitingen. Voorts in de hoeken groote kristalcabochons, waaronder eveneens relieken worden bewaard, en verschillende halfedelsteenen en kristallen cabochons, symmetrisch geplaatst, 24 in het geheel, waarvan 10 vernieuwd, evenals de bovenste omranding van het bovenvlak. Het bord is beslagen op de bovenzijde met gegraveerde en op de kanten met gedreven en gegraveerde verguld koperen platen. De onderkant is bekleed met een zeer versleten, verschoten rand fluweel, versierd met zesbladige koperen rozetjes en met een ornament in den vorm van een wimberg, verkregen door een met dunne zijde gehecht koordje, met hogels in kettingsteek. Lang en breed 0.33, dik 0.067 M. Midden-XIV. Reliek van de H. Catharina.
17. Rechthoekig houten bord met opstaande kanten, aan de voorzijde geheel met verguld koper; gladde platen op het bord en de dagkanten, opengewerkte randen op drie van de bovenzijden der kanten en een gegraveerde rand op de vierde. Op het bord is in het midden een moderne reliekhouder bevestigd en zijn in de vier hoeken kristalcabochons in rechthoekige gebombeerde vatting aangebracht. Het geheel is blijkbaar samengesteld uit fragmenten van andere voorwerpen; de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opengewerkte rand is uit de XIVe en de cabochon-vattingen zijn gelijk aan die van den vorigen reliekhouder (nr. 16); de gegraveerde rand, van dunner metaal, is uit de XIVe of XVe eeuw. Hoog 0.313 en breed 0.316 M. Afb. 382. Reliek van de H.H. Germanus en Aldegonda. Afb. 382. Schatkamer. Vierkant bord met moderne reliekhouder.
18. Verguld koperen front van een reliekhouder, in den vorm van een opengewerkten gevel, bekroond door een bol met kruisje. Aan den achterkant vier tegen de zijwanden gesoldeerde koperen plaatjes en sporen van andere, thans verdwenen, waardoor het geheel blijkbaar, in overeenstemming met de versiering, in vijf vakjes, was ingedeeld, ter berging van relieken. De achterwand ontbreekt. Hoog 0.22, breed 0.122, diep 0.017 M. Vroeger bevestigd op den vorigen reliquaire, nr. 17. Thans voorzien van de relieken van de H.H. Aurelius, Gorgonius, Laurentius, Pantaleon en Quirinus, Martelaren.
19. 20. Twee engelen, hoogrelief in verguld koper, tegen een eiken plank, van boven afgerond. De engelen staan statig, eerbiedig, met licht gebogen hoofd en een wierookvat in de rechterhand; de een heeft den linkervoet naar voren en de rechterhand tot voor de linkerheup. In de linkerhand dragen zij een bol. De vormen van hun slanke lichamen zijn onder de dunne en in lange evenwijdige plooien hangende kleeding zichtbaar, aan hals en mouwen is het onderkleed versierd met een zoom met edelsteenen. Afb. 383 en 384. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den achterkant van den eenen houder staat: hic svnt reliqvii / s. ambrosy epi, op dien van den anderen: hic svpit reliq.. xi milivm virg/invm. Hoog o.s. 0.71 en 0.705 M, breed o.s. 0.205 en 0.198 M. XII d. Afb. 383, 384. Schatkamer. Twee koperen reliekhouders in den vorm van engelen.
Deze engelen zijn afkomstig uit de schatkamer van O.L. Vrouw; van hier kwamen zij na de Fransche Revolutie aan de kerk te Bunde en werden in 1865 voor de schatkamer van Sint Servaas aangekocht. Afgebeeld en besproken in Onze Kunst 1904, afb. 5 en 6, blz. 41. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Verguld) zilveren reliekhouders.21. Verguld zilveren reliekkruis. Op een achtlobbigen voet verheft zich een in doorsnede langwerpig achtkante schacht, van onderen opengewerkt en met contreforten versierd, van boven met een opengewerkten nodus. OpAfb. 385. Reliekhouder.
deze schacht staat een kruis met twee dwarsbalken, waarin fragmenten van het kruishout, aan den voorkant bedekt door kristallen plaatjes met geslepen rand, aan den achterkant door een effen verguld zilveren plaat. Hoog 0.737, middellijnen van den voet 0.397 en 0.32 M. Reliek van het H. Kruis. In 1490 gemaakt door den goudsmid Ulricus, wonende tegenover de kerk der Predikheeren te Maastricht (B. & W., 203, noot 1 en Public. 1886, blz. 57). Afb. 386. Reliekkruis van meester Ulricus.
22. Verguld zilveren reliekhouder. Zeskante voet, waarop overhoeks een zeskante verhooging omgeven door parelrandje, waarop een zeszijdige stam met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opengewerkte plint en nodus. De spits, waarop een fleuron en een kruis, gevormd van halfedelsteenen in eenvoudige zetting met kabelversiering, is zeszijdig. In den cylinder, op een opengewerkt voetstuk een gegoten beeldje, houdende in de linkerhand een haarlokje en in de rechter een vork, die een steentje omvat. Boven dit figuurtje hangt een reliek. Hoog 0.338, midden breed 0.043 en hoog 0.11 M. Afb. 385. Italiaansch (?), XIV d. Reliek van de H. Agnes. Volgens B. & W. diende het steentje om, gedrenkt met aromatische vloeistof, de conserveering der reliek te bevorderen.23. Kleine zilveren reliekhouder; de van rozetten voorziene rand van den zeskantigen voet, de nodus, de omrandingen van den cylinder en de bol op de spits zijn verguld. Op de spits een modern Afb. 387. Zilveren reliekhouder.
kruisje. Hoog 0.145, breedte voet 0.05 M. XIV d. Reliek der onnoozele kinderen. Afb. 387.
24. Verguld zilveren reliekhouder. Op een opengewerkten rand rust de voet in den vorm van een zesbladige bloem, waarvan drie bladeren breed geschulpt en met een gegraveerde lelie versierd zijn en de drie smalle spatelvormig zijn. Hierop staat een zeszijdige stam met opengewerkte plint en nodus, deze laatste bezet met ruitvormige noppen met letters in émail champlevé, goud op zwarten grond: Maria. De stam draagt een kelk, waarop een schijf met het opschrift in gothische minuskels: Ave gracia plena. Op den schijf omgeven drie contreforten twee boven elkander geplaatste cylinders, bekroond door een open driezijdige baldakijn, waarin een beeldje van de H. Maagd en gedekt met een driezijdige spits met kruisbloem, waarop een knop van bloedkoraal. In den ondersten cylinder een geknield engeltje, dat een vlok haren van den H. Johannes Ev. in de armen draagt, in den bovenste een naar beneden zwevend engeltje, met haar van de H. Maagd. Onder elke contrefort hangt een (S. Servaas-) sleutel. Hoog 0.505, voet breed 0.205 M. XV a. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders in den vorm van een hoofd.25. Klein zilveren reliekhoofd van den H. Livinus op modernen voet. De romp is versierd met een verguld randje, waarin een eenvoudig slingerend takje, en het opschrift in gothische majuskels abbas ⋮ tongerlēcis. Van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd is de haarkrans en het gedeelte van het gelaat, dat geschoren wordt, verguld. Op het hoofd een oogje met ring. Onder den romp een vergulde plaat, waarin een vierkante opening, gesloten met een luikje en omgeven door een met vierbladige rozetjes versierd, verheven, randje en bevestigd door twee scharniertjes, die met drielobbige blaadjes versierd zijn en als sluiting dienst doen. Hoog (zonder oogje) 0.098, middellijnen van den romp 0.097 en 0.07 M. Midden-XIV. Afb. 388. Reliekhouder van den H. Livinus.
Afb. 389. Reliekhouder van den H. Joannes den Dooper.
26. Klein zilver reliekhoofd van den H. Joannes den Dooper op modernen voet. Haar en baard zijn verguld. Boven op het hoofd een aan een scharniertje bevestigd luikje, waarin de kleine bergplaats voor de relikwie. Op het plaatje, dat den romp van onderen afsluit, het opschrift: abbas tongh̄len̄, in gothische majuskels. Hoog 0.21, middellijn van den romp 0.114 en 0.067 M. XIV B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders in den vorm van een arm.27. Zilveren, ten deele vergulde reliekhouder, voor een bovenarm-been van den H. Thomas Ap. Een drukgeplooide mouw, uit welks rijk versierden boord een zegenende rechterhand te voorschijn komt, de pols omgeven door een hemdsmouw met fraai-bewerkten rand en op zijde gesloten met een door ringetjes gehaald koordje. De mouw omgeeft aan den voorkant een hooge nis, waarin twee in gouden randen gevatte glascylinders het been beschutten. De bovenste cylinder is aan zijn boveneind omgeven door laat-gothisch traceerwerk en wordt bekroond door vijf zijden van een opengewerkt achtkant met spitsje. Het voetstuk en de boord van de mouw zijn versierd met cabochons. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan den achterkant een gladde ring in oog. Afb. 390. Armreliquair van den apostel Thomas.
Hoog 0.71, middellijnen van den voet 0.222 en 0.162 M. XVe eeuw. Afb. 390. De mededeeling van het jaartal 1357 door Eug. Gens, Histoire et description de l'Eglise de St. Servais, is misleidend, daar dit jaartal op een pergament in een vroegeren reliekhouder duidt; vgl. B & W. blz. 209. 28. Houten reliekhouder voor de onderarmbeenderen van den H. Mauritius. Tamelijk plompe navolging van den vorigen reliekhouder. De beenderen gevat in een glazen cylinder in goud gebronsd ijzeren beslag, rustend op een zeskantig met glas gedicht voetstuk, waarin een gravure: de dood van den H. Mauritius, en met een opengewerkte bekroning. In den achterkant twee ringen. De hand houdt een palmtak. Verzilverd voetstuk, de boord van de mouw verguld. Hoog (zonder palm) 0.882, middellijn voet 0.302 en 0.223 M. De beenderen zijn gehecht van onderen met een rozet en palmtak, van boven met een kwastje van gouddraad, het laatste met pareltjes en beide met een groene steen. XVIII d. Ten onrechte meenen B. & W., dat de vatting van den cylinder uit het eind der middeleeuwen zou zijn. 29. Verguld houten reliquair voor een deel van den arm van den H. Urbanus. Op een gerekt achtkant voetstuk, waarin drie kleine met glas gesloten nisjes, staat een geplooide mouw met omgeslagen boord, waaruit een in gerimpelde hemdsmouw gehulde pols met zegenend opgestoken hand oprijst. De mouw heeft aan den voorkant een halfrond gedekte, eenvoudig omlijste opening, ter tooning der reliek, afgesloten met dik glas met schuin geslepen kant. Polychromie nieuw naar oude sporen; goud, omslag groen, hemd wit. Hoog 0.58, middellijn en voet 0.183 en 0.124 M.
30. Dergelijke op zevenzijdigen voet en met recht gedekte opening. Omslag rood. Hoog 0.536, middellijn van den voet 0.176 en 0.145 M. Vermoedelijk XVI A. Reliek van den H. Bertuinus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders in den vorm van een hart.31. Twee gedreven zilveren (vroeger verguld) hartvormige reliekhouders, van boven voorzien van een rond dekseltje, waarop in een getande omvatting draaiende bol, voorzien van een oog, waarin een kettinkje is bevestigd, dat de beide harten verbindt. Middellijn 0.063, hoog (met bol) 0.073 en 0.069 M. XIV of XV. Relieken van de H.H. Honestus, Felix en Nabor, martelaars. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders van ivoor.32. Cylindervormig doosje met verguld koperbeslag; aan den onder- en den bovenkant twee eenvoudige klampjes en tweeAfb. 391. Reliekdoos van ivoor.
verbonden aan scharniertjes. Op het deksel een open torentje met kegelvormige spits. De knop is modern, evenals de koperen voet, waarop het doosje is geplaatst. Afb. 391. Middellijn 0.083 M; XIII a. Inventaris letter H; reliek van den H. Bernardus abt. 33. Rechthoekig kistje, met hoog deksel met breed afgeschuinde kanten. Tegen de vier hoekstijlen beeldjes, staande op drakekoppen. Het kistje is gevormd uit vier hoekstijlen verbonden door een onderregel, waarop gedraaide balusters staan, welke de wanden dragen. Tegen de hoekstijlen manfiguurtjes, staande op drakekoppen. In de zijwanden, fijne ranken, die groote cirkels vormen, gevuld met dierfiguren en in de vlakken van het deksel eveneens diertafereelen en o.a. een man, blazend op een jachthoorn. Onder de dieren komen, naast fantastische, o.a. voor: antilopen, olifant, haas, leeuw, wolf en eenige vogels. Het zilveren beslag is modern. Lang 0.285, breed 0.19, hoog 0.178 M. Italiaansch (Venetiaansch?) onder Oostersche invloeden, XIII. Reliek: Schedel van een der zeven martelaren van Ephese. Geschonken door de erfgenamen van A.C.H. baron Michiels van Verduynen († 1869). 34. Kistje op zes knopvormige pootjes met gebogen zijwanden, gewelfd deksel en voorzien van gegoten verguld koperen beslag: opengewerkte banden met een ornament van vogels en rinceaux, eindigend in palmetvormen, waarin twee naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elkander toegewende pauwen aan weerszijden van een plant. Het randbeslag van het deksel vertoont lelies, dat aan den bodem is effen. Op de voorzijde een slotlpaat met drie van ringen voorziene krukjes en vier cirkels, die binnen concentrische lijnen verdeeld zijn in zestien vakjes, waarin oosterscheAfb. 392. Ivoren doos met verguld koperen beslag.
letterteekens. In het midden een nagelvormige verstelbare wijzer. Enkele fragmenten van het beslag zijn vernieuwd. Op het deksel een visch, met opengewerkte schubben. Thans gevoerd met oude stof: goud op groen, adelaars op wolken. (XIV). Lang 0.368, hoog 0.191, breed 0.202 M. Afb. 392. Italiaansch (Siciliaansch?), sterke Oostersche invloeden, XIII. Reliek van een der gezellen van den H. Gereon, geschenk van het kapittel van den H. Gereon te Keulen.
35. Een moderne verguld koperen vatting in den vorm van een gebouwtje met wimberg en op ronden voet, hoog 0.37 M., bevat een ivoren reliefje. Boven elkander twee arcaden, in de onderste eene voorstelling van de H. Maagd met het kindje op den linkerarm en in de rechter een bloem, geflankeerd door twee kaarsdragende engelen; in de bovenste de kroning der H. Maagd. Op een lage bank, zit rechts Christus met zegenend opgeheven rechterhand en aan Zijn rechterzijde de H. Maagd met biddend saamgevouwen handen en naarvoren gebogen hoofd, waarboven een uit de hoogte aanzwevend engeltje de kroon houdt. Kroon geschonden, top vernieuwd en voorzien van een reliek. Aan den achterkant voorzien van een rug en vol inkervingen, vermoedelijk om de lijm te doen pakken waarmede het op eenig voorwerp bevestigd was. Hoog (tot naad) 0.166, breed 0.053 M. Fransch XV a. Reliek van de kleeren der H. Maagd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
36. Reliekkistje met zilverbeslag. Banden in denzelfden geest, doch minder verzorgd als bij het volgende. Voorts op den voorkant drie ronde plaatjes, het middelste met een zesbladige roos om vrouwekop, de twee andere met lelies. Op het deksel een later toegevoegd plaatje min of meer in den vorm van een gebloemd kruis, waaraan een draagring en het oog der sluiting. Aan den onderkant een rond plaatje, met zespuntige ster, welker punten eindigen in lelies. De ronde plaatjes schijnen alle gestampt te zijn. Lang 0.176, hoog 0.065, breed 0.08 M. XIVe of XVe eeuw. Reliek van den H. Gerlachus, kluizenaar, thans (1933) van de H.H. Ludgerus, Suitbertus, Severinus en Kilianus. Voorzien van een C (= inventarisletter). 37. Reliekkistje met zilverbeslag van geprofileerde banden, aan de uiteinden met een lelie en in het midden met een roosje versierd. Het slot omgeven door blaadjes en vier lelies. Op het eenigszins overstekend deksel een hengseltje, met lelies bevestigd. Lang 0.112, hoog 0.04, breed 0.064 M. XIVe of XVe eeuw. Inventarisletter E. Relieken van de H.H. Suitbertus, Ludgerus en Severinus (vgl. nr. 36 en 39), thans (1933) H. Vitalis, martelaar (vgl. nr. 40).
38. 39. Twee dergelijke kistjes, met eenvoudig versierde sloten.
B, 0.202, 0.057 en 0.086 M.; relieken van de H.H. Juliana, Margaretha, Petronella en Walburgis, maagden en martelaressen.
D, 0.128, 0.046 en 0.084 M; reliek van den H. Paulus van het kruis, belijder; 1935, van de H.H. Franciscus Borgia, Petrus Canisius en Joh. Berchmans, in moderne vatting. De inventaris van 1677 vermeldt letter B (‘variis figuris elaborata’) onder nr. 110 met relieken van de H.H. Isoburgis, Justina, Margarita en Juliana. Letter D onder nr. 103 met een reliek van den steen... die door Christus' bloed is gekleurd. Letter E. onder nr. 95 met een reliek van den arm van St. Sebastiaan en relieken van St. Leonardus, belijder (vgl. nr. 37). 40. Klein reliekkistje met koperen beslag, bestaande uit bandjes, eindigend in lelies, een eenvoudig slot en een hengseltje. Lang 0.093, hoog 0.039, breed 0.056 M. XIVe of XVe eeuw. Inventarisletter G; reliek van den H. Vitalis, martelaar (vgl. nr. 37) thans (1933) in een moderne vatting een reliek van den H. Coelestinus.
41. Klein reliekkistje met eenvoudig koperen beslag. Lang 0.073, hoog 0.033, breed 0.045 M. Inventarisletter H; reliek van S. Franciscus v. Sales, bisschop; (1935) van den H. Aloysius van Gonzaga. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
42. Reliekkistje met schuifdeksel. Verguld koperen beslag van smalle bandjes eindigend in rozetten. Op het deksel een zesbladig rozetje met ring eraan. Op een zijwand in inkt geschreven 1621. Lang 0.097, hoog 0.027, breed 0.053 M. XIVe of XVe eeuw. Inventarisletter I; reliek van den H. Alexis, belijder; 1935, van de H.H. Abdon en Sennen.
43. Eikenhouten geheel met ivoor bekleede kist, het deksel met breed afgeschuinde kanten. Koperbeslag en opengewerkte banden ter versterking der kanten en voor de scharnieren en sluiting. Op het deksel en beide korte zijden gesmeed koperen hengseltjes, op den voorkant twee ringen (waarvan één verloren). Lang 0.683, hoog 0.261, breed 0.36 M. Oostersch werk, XIII.
Vijf cylindervormige reliekdoosjes met zilver beslag en ringetjes op het deksel; zij zijn alle voorzien van letters, welke overeenkomen met de opgave in den inventaris van 1677, terwijl de relieken in een moderne (1933) vatting zijn aangebracht. 44. G. met 4 V-vormige klampjes aan onder- en bovenkant, waarvan twee verbonden aan bandjes voor scharnier en sluiting. Middellijn 0.096, hoog 0.05 M. Relieken van de martelaren van Japan, afkomstig uit de kloosterkerk van den Nieuwenhof (B. & W. p. 187, 188).
45. M. met twee V-vormige klampjes, waaraan scharnier en sluiting en twee enkelvoudige. Middellijn 0.073, hoog 0.033 M.; thans (1933) met reliek van de H. Francisca Romana.
46. I. met dergelijke montuur. Middellijn 0.083, hoog 0.043 M.; met relieken van den H. Antonius van Padua, thans (1933) van S. Peregrinus, martelaar.
47. N. met klampjes, versierd met gestoken blaadjes. Middellijn 0.059, hoog 0.051 M.; relieken van de H.H. Donatus en Medardus, thans (1933) van S. Gerlachus. (vgl. nr. 36).
48. L. met lelievormige klampjes. Middellijn 0.074, hoog 0.037 M.; met reliek v.d.H. Car. Bor.; 1935 v.d.H. Odilia. Daar de relieken sedert de inventariseering van 1677 zich niet meer in de toen aangegeven volgorde bevinden, zij verwezen naar de oude opgaven bij B. & W. (blz. LXVII e.v.). 49. Driehoekig doosje van ivoor of walrustand, de basis en vroeger ook een der schuine zijden ingericht als schuifdekseltje. Aan alle zijden beslagen met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verguld koperen zesbladige roosjes en aan den top een hengseltje, waaraan een oog met ring. Afb. 393. Gedraaid doosje met deksel.
Lang 0.133, hoog (zonder hengsel) 0.075, breed 0.024 M. XIV. Relieken van de H.H. Amantia, Constantia, Felicissima en Valentina.
50. Waarschijnlijk uit Nijlpaard-tand gedraaid doosje met deksel. Eenvoudig zilverbeslag voor scharnier en sluiting en oogje met ring op den knop van het deksel. Middellijn 0.072, hoog 0.062 M.; Oostersch, XIV. Reliek van den H. Pantaleon. Afb. 393. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reliekhouders in den vorm van kistjes van hout of metaal of bekleed met leder.51. Houten kistje, het deksel en de bodem omgeven door een onversierd koperen bandje. Het verzilverdeAfb. 394. Verzilverd houten kistje met tinnen ornament.
hout is bekleed met gegoten opengewerkte banden van verguld tin, elk verdeeld in vier vierkanten om een cirkel, waarin afwisselend een tweekoppige adelaar, een hert, een leeuw en een griffioen, achter wien een aap. De onderkant van bodem en deksel vertoont gepointilleerde lijnen, die ruiten vormen met een puntje in het midden. Lang 0.236, hoog 0.088, breed 0.128 M. Fransch of Italiaansch, XIV. Reliek van den grafdoek onzes Heeren.
52. Verguld, rond houten kistje, (vlgs. B. & W. bekleed met dunne plaatjes verguld koper); het platte deksel voorzien van een knop met rozet, eindigend in een oog met ring, voorts van een scharnier en van een lelie, welke met een scharnier verbonden is aan den sluitklamp van het slot. De versiering bestaat in horizontale vlakke banden met kruisjes, waartusschen een gestippeld rankornament, benevens uit versiering der vlakken door middel van cirkeltjes. Hoog 0.12, middellijn 0.13 M. XIV of XV. Reliek van de H. Euphemia. Vlgs. B. & W. (p. 164) is deze gehavende ‘pyxis lignea’ onlangs handig gerestaureerd. 53. Houten kistje met deksel in den vorm van een tentdak. Om de kanten effen koperbeslag en smalle koperen bandjes voor de scharnieren en den overval. Op den nok een zesbladige bloem, waaraan oog met ring; onder den bodem vier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koperen pootjes in rozetvorm. Het hout is uitwendig bedekt met een grootendeels vernieuwde verzilverde krijtlaag, waarin een gepointilleerd ornament van over elkander gelegde bladeren. Lang 0.246, hoog 0.118, breed 0.41 M. XIV(?). Relieken van de H.H. Franc. Borgia en Petrus Canisius (nr. 39); 1935 van de H.H. Abten en Abdissen: Bernardus, Aegidius, Antonius, Benedictus, Brandanus, Landrada, Walburgis, Cath. van Zweden, Scholastica, in moderne vatting.
54. Rechthoekig houten kistje met laat-gothisch ijzeren beslag, bestaande uit ribben, eindigende in lelievormige versieringen en eenvoudige kantversteekingen. Op het deksel een handvat met geprofileerden knop. Lang 0.25, hoog 0.16, breed 0.19 M. XVI a.
55. Gesmeed ijzeren koffertje met gebogen deksel. Op de lange wanden en doorloopend over het deksel drie geprofileerde ribben, dienend aan den onderkant als sluitkleppen en aan den achterkant als scharnieren. De korte wanden vertoonen twee ribben en een ornament van laat-gothisch maaswerk. Op het deksel een handvat met twee knoppen. Lang 0.27, hoog 0.185, breed 0.165 M. Midden-XVI.
56. Modern houten kistje, verguld koperen beslag: klampjes met hoefijzervormig uiteinde in den stijl der XIIIe eeuw, ook voor de scharnieren en den overval van het slot. Gegraveerd koperen slot (XVI?). Afb. 395. Met leder bekleed étui.
Moderne bekleeding met oude stof. Reliek van St. Amor.
57. Houten kistje, bekleed met bruin leder, versierd met ingesneden en geponste rinceaux. Met ten deele modern verguld koperen randbeslag, banden voor de scharnieren en de sluiting. Op het deksel een hengsel met bol in het midden en geopende drakemuilen aan de uiteinden. Van binnen gevoerd met een Italiaansch zijde weefsel (toegewende vogels op gestileerde ranken, rood op goud). XVI. Lang 0.199, hoog 0.097, breed 0.11 M. Reliek van den H. Pancratius, martelaar.
58. Met leder bekleed étui, waarvan onderen bovenhelft worden tesamen gehouden door een zijden koord (van onderen met een kwast versierd), dat op de kanten van het étui onder het leder is doorgetrokken. Het rood gekleurde leder is versierd met gekerfd en geponst bladornament en beslagen met verguld koperen rozetjes, waaronder op voor- en achterkant twee groote met noppen. Afb. 395. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoog 0.126, breed 0.096, dik 0.03 M.; ± 1400. Relieken van de H.H. Odalricus en Walericus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voormalige jachthoorns.59. Ivoren jachthoorn, van tienkante doorsnede met verguld zilverbeslag, twee smalle banden over de geheele lengte, die vier dwarsbanden op hun plaats houden,Afb. 396. Ivoren jachthoorn.
een aan het mondstuk, een aan het boveneind en twee daartusschen, waaraan oogen, bestaande uit twee elkander omhelzende figuurtjes. De banden aan mond- en boveneinde vertoonen gegraveerde jachttafereelen en de bevrijding van een door een leeuw bewaakte jonkvrouw. Op de tusschenbanden opschriften op rood geëmailleerden grond, op den bovensten bien dotil estre gentil de drot ✜/ke le seref se met a le mort · / Nul ne doit che corne porteer:/il n'es dine por prendre le singler. Aan den bovenrand is een eenvoudig gewelfd deksel met ring bevestigd. Koorde: 0.399 M.; XIV A. Inventarisletter E. Reliek van een der gezellen van de H. Ursula. 60. Ivoren jachthoorn van Afb. 397. Ivoren jachthoorn.
achtkante doorsnede met modern verguld zilveren beslag in veertiende-eeuwschen stijl. Koorde, zonder deksel, 0.29 M. Inventarisletter H. Reliek van den H. Remaclus.
61. Ivoren (?) jachthoorn, in doorsnede ovaal, versierd met fijne groeven in de lengterichting en beslagen met verguld zilveren banden over mond- en boveneinde en daartusschen, alle vier voorzien van oogjes. Het mondstuk gesloten met een geribden knop, het einde met een plat deksel. Koorde (zonder den knop) 0.525 M.; XIV. Inventarisletter F. Reliek van den H. Remigius. Deze hoorn komt onder nr. 35 van den Inventaris van 1677 voor, maar met anderen inhoud. Volgens B. & W., blz. 198, is het oorspronkelijk beslag ten tijde der Fransche revolutie verloren geraakt; de afteekening van het verdwenen beslag maakte het mogelijk het nieuwe te maken naar de oude gegevens. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
62. Groote drinkhoren van buffelhoorn, ingericht tot reliekhouder en geplaatst
Afb. 398. Drinkhoorn op voet.
op twee moderne pooten. De verguld koperen banden zijn onderling verbonden door, in scharnieren bevestigde, smallere banden, waarvan drie modern. In de middelste banden het opschrift: der ◊ trank □ der □ in deme □ horne ist ◊ den geseyne uns der trank der in Hoog 0.317, middellijn beker 0.135 M. (XV of XVIa). Relieken van H.H. martelaren van het Thebaansch Legioen.
63. Hoornen jachthoorn, ingericht tot reliekhouder. Beslagen met zes verguld koperen banden, waarvan twee voorzien van ringen. Mondstuk met een punt, boveneind met deksel gesloten. Koorde (zonder de punt) 0.406 M.; XVI. Reliek van den H. Magnus.
64. 65. Twee donkerbruine horens met XIXe eeuwsch beslag. Koorden 0.425 en 0.127 M. Onderscheidenlijk met de relieken van de H. Maria Magdalena en van St. Joseph.
66. Een donkerbruine hoorn met verguld beslag op een hanepoot. Opschrift: et exultabuntur cornua justi. Koorde 0.128 M. Reliek van de H. Elisabeth.
67. 68. Twee donkerbruine horens op drie pootjes van zilver; banden van zilver en een opengesperde muil tot mondstuk. Koorden 0.192 en 0.205 M. Relieken van den H. Thomas van Canterbury en Elizabeth van Thuringen. In 1920 te Antwerpen teruggekocht uit de verzameling de Baré de Comogne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Varia.69. Reliekhouder, bestaande uit een in zilver gevatten kokosnoot op eenvoudigen, ten deele modernen voet (op den ondersten rand van den voet V in gekroond schild: invoerstempel van zilverwerk), en voorzien van een deksel met knopje. Het beslag laat drie cirkelvormige velden onbedekt, waarin Chineesche voorstellingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn gesneden: een foltering, een gevecht en bekroningscène (?). Op het deksel een olifant, een neushoorn en een struisvogel. Op het beslag drie cirkels, waarin Anno 1693 en monogrammen met de letters C S en A B. Hoog 0.272 M. Reliek van de H. Isoburga.
70, 71. Twee struisvogeleieren, ingericht tot reliekhouders. Het verguld koperen beslag bestaat uit achtlobbige plaatjes en aan onder- en bovenkant van het ei, met scharnieren verbonden aan vier gevinde banden, die op hun midden zich uitzetten tot een zesbladige roos en daarop een tweede blad dragen. Onder de onderste plaat een opening en eikelvormig knopje; boven een ring. Hoog 0.148 en 0.16 M., breed 0.127 en 0.125 M. Relieken van den H. Liborius, bisschop, en van de H. Prisca, Maagd en Martelares. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Borduurwerk.72, 73, 74. Drie beurzen van groen fluweel en goudbrocaat met granaatappelpatroon. Langs den bovenkant geboord met groene zijde en voorzien van lussen, waardoor een zijden koord ter sluiting. Hoog 0.215, 0.23 en 0.22 M. Het weefsel is Italiaansch, XV B.
75. Rechthoekige tasch, met klep, aan de onderzijde voorzien van drie kwastjes. Zalmkleurig zijden weefsel met een patroon van diagonaalsgewijs loopende meanders en verticale streepen in wit, goud en groen. Hoog 0.19, breed 0.21 M. Vermoedelijk West-Europeesch, XIII.
76. Cylindervormig reliekdoosje, bekleed met rood satijn, waarop borduurwerk; in den fond, van witte zijde, pailletten en kraaltjes. Op het deksel het Lam Gods, op den rand gestyleerde bloemen in een geslingerde rank. Middellijn 0.086, hoog 0.058 M. ± 1800. Reliek van den H. Gondulphus; 1935 reliek van de H. Columba, martelaar.
77. Dergelijk doosje met op het deksel I H S. Hoog 0.067, middellijn 0.086 M. Reliek van den H. Gereon; (1935) reliek van den H. Pius, martelaar.
Voorts worden in de schatkamer bewaard:
78. Verguld zilveren Pax, in het midden, achter een bol glas, een rond medaillon met voorstelling van de kruisiging, waarvoor links een donateur geknield is naast | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 399. Paxtafel.
Maria, terwijl rechts twee figuren staan, Joannes en een man met zwaard op zijde. De hemel is rood (translucide émail) met gouden sterren, de figuren zijn op gouden grond geschilderd met dekverf, zwarte omtreklijnen, wit, grijsblauw en groen. In de bovenhelft van den rand om het medaillon ‘spes mea deus’. Op de omlijsting de beeldjes van Gabriël, met spreukband, waarop ‘ave’, van Maria en, in het midden, van Michaël den draak verslaande. Hoog 0.077, breed 0.055, binnenste middellijn van het medaillon 0.036 M. Italiaansch, XV d of XVI. Afb. 399. 79. Gedreven zilveren borstplaat van een koorkap, bestaande uit een rond middendeel, omgeven door een lossen met een laat-romaansch wolkmotief versierden rand, en met dezen bevestigd op een van twee haken voorziene koperen plaat, door middel van klinknageltjes, met als rozetten versierde koppen. In het midden de H. Servatius, in bisschopsdracht, geknield, Afb. 400. Zilveren borstplaat.
de rechterhand zegenend opgeheven, in de linker zijn pelgrimsstaf houdend, waarmede hij water uit den grond slaat. Links van hem is op de plaat een gegoten engelenfiguurtje gesoldeerd, dat in de handen de kom (vgl. nr. 2) draagt. Middellijn 0.15 M.; XV.
80. Verguld zilveren gedreven kelk. De zeslobbige voet, staande op een met cherubs en schildjes versierden voet, heeft medaillons, waarin de Man van Smarten, de H. Maagd en de 4 Evangelisten. Balusterstam, versierd met cherubs en engeltjes, die de Passiewerktuigen dragen. De cuppa omgeven door 6 medaillons, waarin de 4 Latijnsche Kerkvaders, St. Servatius en Longinus. Onder den voet gegraveerd: Ioannus et Gulielmus Schella... canonici S. Servath traiecti ad. mosam. A. 1649. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kruisen.81. Looden grafkruis van Proost Geldulfus (zie blz. 293 op het jaar 1039). Het kruis, welks armen breed uitloopen, heeft een ingegrift opschrift in majuskels: + kl apr / ilis / obiit / gel / dvl / fvs / hv / mil / is · in / (x)p̄o / pre / posi / (tvs). Van de armen vertoont alleen de linker vijf verticale, evenwijdige lijnen. Het kruis is hoog 0.26, breed 0.24 M. (XI b). Het werd in 1903 op aanwijzing van Dr. Doppler uit Geldulfus' graf in het schip der kerk gelicht. Vgl. zijn La croix sépulcrale de Geldulphe in de Public. van 1903. 82. Dergelijk geschonden looden kruis, waarin gegrift: ...o / . er / ... a / ... vs sēp / da / obi / i. Grootste maten, 0.173 M. bij 0.107 M.
83. Processiekruis, bestaande uit een in verguld koper gevat vierkant kristal, omgeven door bollen, eveneens van bergkristal in kroonvormige zetting en vastgehouden door lelies. De stok, waarop het kruis thans is geplaatst, is modern. Afb. 401. Hoogte der oude deelen 0.195, breedte 0.232 M.; XII d of XIII a. Afb. 401. Processiekruis.
Afb 402. Bronzen kruis.
84. Bronzen kruis, de armen eindigen drielobbig; bij den ondersten ontwikkelen zich zijarmpjes, die beeldjes van Maria en Joannes hebben gedragen; de Christus heeft de beenen gekruist, een sterk gekromd lichaam met langen lendedoek, de handen naar voren geopend. Afb. 402. Hoog 0,243 M. XIV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
85. Verguld houten kruis (XVIII a; voet modern) met ivoren corpus (midden-XVII). Corpus hoog 0.19 M.
86. Een gegoten koperen aquamanile, in den vorm van een leeuw, met gestyleerde manen; als handvat dient een draak, welke met zijn gespleten staart op het achtereind en met kop en pooten aan den nek van den leeuw is bevestigd. Hoog 0,216 M., lang 0,209 M. XII. Afb. 403. Aquamanile.
Afb. 404. Bronzen schotel.
87. Een bronzen schotel, met op den bodem een palmetversiering binnen ovalen, welke gevormd worden door twee dooreengeslingerde twijgen; in het hart een voorstelling van Adam en Eva. Om den cirkel een rand van gothische minuskels. Middellijn 0.485 M. ± 1500.
88. Een Johannes in disco van hout, in relief; op den rand sanctus - iohannes - baptista. Afb. 405. Middellijn 0.525 M. Duitsch werk; XV.
89. Een houten aanwijzer met zilveren montuur, lang 0.35 M. De montuur bestaat uit een nodus met ring aan het boveneinde en uit den sleutel van Sint Servaas aan het ondereinde. Afb. 406. Lang 0.35 M. XV. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 405. Houten schotel.
Afb. 406. Aanwijzer.
Afb. 407. Madonna.
Afb. 408. Barbara.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beeldhouwwerk.Afb. 409. Houten groep.
90. Houten beeld van de H. Maagd. Zij draagt op den linkerarm het Kindje en ondersteunt met de rechterhand een druiventros, dien het in de hand houdt. Op geprofileerd voetstuk. Hoog met voetstuk 1.395, voetstuk 0.235 M. Polychromie modern. Afb. 407. XV c, Nederrijnsch.
91. Houten beeldje van de H. Barbara met overblijfselen der oude polychromie. Op geprofileerd voetstuk, aan de achterzijde het merk van Antwerpen. Afb. 408. Hoog met voetstuk 0.412 M. XV d.
92. In hout gesneden groepje, vermoedelijk fragment van een grooter geheel, de onthoofding van de H. Barbara. Afb. 409. Hoog 0.282, breed 0.185 M. Omstreeks 1520, latere polychromie.
93. Rechthoekige kist met afgeschuinde hoeken, blijkbaar samengesteld uit de deelen van een in vijf stukken gezaagden triomfbalk. Zij zijn versierd met nissen, waarin borstbeelden van Christus en de twaalf apostelen. Lang 1.135, hoog 0.417, breed 0.39 M. De nissen zijn breed 0.21 en hoog 0.223 M. Het beeldhouwwerk draagt het karakter van ± 1500. De kist bevat relieken der Apostelen. De Stuers in Public. 1907 vermoedt, dat de triomfbalk wellicht uit de St. Jacobskerk afkomstig is. Afb. 410. Houten kist met de borstbeelden van Johannes, Christus en Petrus.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 411. Houten kist, met apostelfiguren.
Afb. 412. Brokstuk van het voormalig oxaal.
Afb. 413. Brokstuk van het voormalig oxaal.
Afb. 414. Brokstuk van het voormalig oxaal.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 415. Boogfries, afkomstig van het in 1732 gesloopt oxaal.
Afb. 416. St. Servaaskerk. Schatkamer; gesneden Altaarretabel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
94. Verguld koperen gegoten beeldje van den H. Servatius in bisschopsdracht met den sleutel in de linker- en den kromstaf in de rechterhand. Hoog 0.072 M. XVII B. Vermoedelijk vormde dit beeldje de bekroning van een broedermeesterstaf. 95. Dergelijk beeldje op modernen houten voet, met den sleutel in de rechterhand en den staf (modern) in de linkerhand. Hoog 0.101 M. XIX.
96. Gesneden altaar retabel, waaraan de op blz. 384 beschreven geschilderde luiken zijn bevestigd. Aan de bovenzijde is de lijst halfrond, de bovenhoeken zijn afgerond. Van de zes gebeeldhouwde groepen zijn de middelste twee breeder dan de andere; van deze twee is de bovenste met de voorstelling der Kruiziging het hoogst; hieronder is de bespotting weergegeven. Ter linkerzijde ziet men in twee ongeveer even hooge voorstellingen, beneden: de geezeling, boven: de verrijzenis. Ter rechterzijde, op overeenkomstige wijze, beneden: de kruisdraging en boven: de nederdaling van den H. Geest. Afb. 416. Vlaamsch, XV B. Deze retabel is afkomstig uit de kerk van Wijk. De geschilderde luiken, welke eraan zijn toegevoegd, zijn beschreven op blz. 384 nr. 5. Afb. 417. Schatkamer. Zijden orbiculus.
97. Fragmenten van het in 1732 gesloopt oxaal, opgegraven in 1915 in het oostelijk gedeelte van het middenschip. Eenige dier brokstukken zijn in zaal III opgesteld, andere worden bewaard in het depôt. (Afb. 412-415.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stoffen en paramenten.Julius Lessing, Die GewebesammlungGa naar margenoot+ des Königlichen Kunstgewerbemuseums (1900-1909), Otto von Falke, Kunstgeschichte der Seidenweberei, Berlin 1913. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijzondere vermelding verdienen: 98. Cirkelvormig stuk zijde (afkomstig van clavi, orbiculi, rosae, rotae of hoe verder deze altaar- en paramentversieringen mogen heeten) in welks as een boom is voorgesteld met kleine klimopvormige en spitstoeloopende, met stippen omrande, bladeren. Omber met geel. Afb. 417. Afmetingen: 0.224 bij 0.225 M. Achmim (Zacharias atelier) VI. Vgl. von Falke I. S. 43-45 en Abb. 59 van een dergelijken orbiculus te Berlijn.99. Fragment van een zijden stof met een door loopende randen in kringen verdeeld patroon; de randen hebben een breeden middenbaan, welke versierd is met een gestyleerde bloem met twee groote en twee kleine bladeren. Binnen den kring is het fragment zichtbaar van een menschelijke figuur, waarvan alleen een Afb. 418. Schatkamer. Fragment van een zijden stof.
gedeelte der hoofdbedekking en de opgeheven linkerhand met staf herkenbaar is; tegenover deze hand is een niet te determineeren voorwerp. Naast den cirkel zijn een vogel en ranken te onderscheiden. Fond verbleekt Sienna, de ornamenten licht geel. Afb. 418. Hoog 0.178, breed 0.385 M Egyptisch (Panopolis-Achmim), VI.
100. De Leeuwenjacht; van de voorstelling is slechts de linkerhelft over: binnen een halven cirkel, omgeven door een rand met plantmotieven, is op een naar buiten galoppeerend paard een ruiter gezeten. Hij is blootshoofd, zijn kleeding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is versierd met roode harten, hij wendt het bovenlijf om, gereed een pijl af te schieten op een leeuw in de andere helft (spiegelbeeld). Onder zijn paard is een,
Afb. 419. Fragment van een stof met de voorstelling van een ‘leeuwenjacht’.
naar het midden gekeerden, leeuw te zien, die aan twee beenderen peuzelt. Wijnrood is de fond, lichtgeel zijn de figuren, bruin is de leeuw en groen het bladornament. Afb. 419. Grootste maten: hoog 0.243, breed 0.135 M. Alexandrië ± 600. Hierbij zijn fragmenten van dergelijke stoffen gevoegd.
101. De Dioskurenstof, ook wel het ‘bisschoppelijk gewaad van St. Servaas’ genoemd. Bij de opening van de Noodkist in 1863 werd hierin een pakje gevonden, waaraan een looden label bevestigd was met het opschrift: vestimenta s servatl; het lettertype dagteekent uit XII B. Het gewaad, waarvan toen een klein gedeelte werd afgenomen en in de schatkamer geborgen, was waarschijnlijk een humerale, dat zeer beschadigd was; vgl. B. & W. p. 90 e.v. De karmozijnen fond is verdeeld in elkaar rakende cirkels, van ± 0.28 M. middellijn; op de raakpunten zijn geornamenteerde schijven aangebracht en tusschen de cirkels telkens een driebladerige struik. Binnen de cirkels wordt de volgende voorstelling aangetroffen: in de as staan op een gecanneleerde zuil (altaar) twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
even groote figuren (Castor en Pollux). Te weerszijde van de zuil is een geknielde figuur afgebeeld, die een stier vasthoudt; hierboven zweeft een genius. De vleeschkleur is geel, de contouren zijn purper, en donkergroen zijn de gewaden en de bladeren. Afb. 420. Hoog ± 0.55, breed ± 0.53 M. Alexandrië na 600. Afb. 420. Schatkamer. Fragment van de ‘Dioscurenstof’.
Volgens von Falke I, S. 58 noot 2, zijn andere fragmenten van deze (of een dergelijke) stof terecht gekomen in de stoffenverzamelingen van Berlijn en Lyon, alsook in het Kunstnijverheidmuseum te Parijs. Een ander exemplaar (uit de Verzameling Homberg) wordt besproken (en afgebeeld) in Les Arts, 1907, nr. 65. Von Falcke schrijft de voorstelling der twee figuren toe aan de toen gevolgde methode der dubbele afbeelding (spiegelbeeld). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
102. Roode zijden stof met loofornament in cirkels. Hoog ruim 60 cM., breed 0.435 M. Byzantijnsch, VII.
103. Fragment van een zware zijden stof, waarop de voorhand van een naar rechts gaanden leeuw vóór een boom is te zien; de onderste takken loopen uit in een slang. Terzijde van de kroon en boven den leeuw is een vogel gedeeltelijk te onderscheiden. De fond is vermiljoenachtig-rood, verder geel en donkerblauw-groen. Hoog 0.247, breed 0.107 M. Waarschijnlijk Byzantijnsch VIII.
104. Zware zijden stof met linnen ketting. Op een geelen fond met ruiten, waarin een blauw boommotief met rooden hart, zijn roode vierpassen aangebracht, waarin een blauw en roode, bultige os; de ossen zijn elkaar toegewend. Hoog 0.327, breed 0.20 M. Byzantijnsch VIII-X. Hierbij twee kleine fragmenten, het eene met ruiten, waarbinnen een veelkleurige bloem. Afb. 421. Fragment van een zijden stof met gestyleerd leeuwmotief.
105. Op grauw zwarten fond met een boompatroon komen elkaar volgende, streng gestyleerde, naar rechts gaande leeuwen in (verbleekt) purper voor. Afb. 421. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het fragment is hoog 0.24, breed 0.356 M. Byzantijnsch X-XI. Hierbij eenige kleine fragmenten van een zijden stof met leeuwen, in 1906 gevonden in het ‘borstkruis van St. Servaas’ (blz. 412).
106. Binnen een cirkelvormigen rand, welke versierd is met straalsgewijs geplaatste, gestyleerde, palmetten, staan twee leeuwen op een gestyleerde plant; de leeuwen zijn toegewend en hebben een grooten kop met weelderige manen. In de hoeken zijn liggende (jacht) honden uitgebeeld. Afb. 422. Zijden stof, versierd met leeuwen en honden.
De fond binnen den cirkel is roodbruin, elders licht geel, de leeuwen zijn lichtgeel, de terugliggende pooten groen, de palmetten groen met roodbruin; de omlijning der dieren is groen. Afb. 422. Hoog 0.255, breed 0.26 M. Waarschijnlijk Perzisch (Oost-Iran) IX-X. Von Falke, S. 98 e.v. wijst er op, dat verwante stoffen in de Landradaschrijn te Munsterbilsen (Belgisch Limburg) en in de Mangoldusschrijn te Huy zijn gevonden. 107. Fragment van een zware, wijnroode zijden stof. Door randen met hartbladvormig plantornament worden cirkels gevormd, waarbinnen een okerkleurige, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liggende leeuw ten deele zichtbaar is; de leeuwen zijn versierd met rozetten in wijnrood. Hoog 0.238, breed 0.265 M. Waarschijnlijk Byzantijnsch ± 1000. 108. Zijden stof met streng gestyleerden leeuw; de voorpooten Afb. 423. Twee fragmenten van een zijden stof met gestyleerd leeuwpatroon.
naast elkaar, op den linkerschoft een opschrift, de kop aanziende. Boven den kop een groot blad, dat behoort bij een tot rankornament geworden boom. Groen op rood fond. Afb. 423. Hoog 0.432, breed 0.177 M. Perzisch XI-XII. Vlgs. von Falke, moet de voorstelling met een spiegelbeeld worden aangevuld; vgl. zijn afb. 153. 109. Tenslotte zij nog vermeld een geel zijden stof met achtpassen, waarbinnen telkens twee afgewende griffioenen te weerszijden van een boom. In den fond zijn, tusschen achtpassen, door rankornament omgeven rozetten aangebracht. De omlijningen zijn in een sepiatoon. Afb. 424. Hoog 0.182, breed 0.257 M. Mesopotamië XIII.
110. De ‘dalmatiek van St. Monulphus’ van zeer versleten stof, welke door een netwerk van zijden draden wordt samengehouden. De inventaris van 1677 spreekt van de ‘Tunica seu Dalmatica S. Monulphi, de qua exstant litterae’ (B. & W. LXVII, nr. 93).
111-113. Stel misgewaden met ten deele sterk gerestaureerd, ten deele zeer beschadigd borduurwerk (XVIa) op moderne stof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 424. Fragment van een zijden stof.
114-116. Stel misgewaden met sterk gerestaureerd borduurwerk op moderne, lichte stof.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 425 en 426. Schatkamer. Geborduurde baan en geborduurd kruis van een kazuifel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de orfrois o.a. de heiligen: Philippus, Thaddeus, Mathias, Jacobus major, Joannes, Jacobus minor en Simon.
117-120. Fragmenten van borduurwerk in zijde en goud, opgenaaid op zwarte stof en achter glas ingelijst. XV d.
121. Romeinsche Kom van groen geribd glas, zie blz. 409 nr. 2.
122. Dubbele beenen kam met scheede. Deze kam werd in 1919 gevonden in een Frankisch graf nabij de grafkamer van de H.H. Monulphus en Gondulphus (in het schip der St. Servaaskerk). De vondst is afgebeeld en beschreven door Dr. W. Goossens in Oudheidkundige Mededeelingen, Leiden 1920, p. lxiv. De kam heeft twee rijen tanden; de scheede is eigenlijk slechts een langwerpig rechthoekige omlijsting, waarvan de lange zijden elk uit twee beenen plaatjes bestaan, waartusschen de tanden gevat worden; door de smalle zijden wordt de kam op zijn plaats gehouden. De houder wordt geopend door een der lange zijden om haar spil te laten draaien. Op de lange zijden is een versiering aangebracht: twee concentrische halve cirkels, waartusschen kleine cirkels met een punt in het midden.
123. Gedreven en geponsd koperen deksel, vroeger gebruikt bij de doopvont. Het deksel is gewelfd, voorzien van een opgezetten hoogen knop en versierd met concentrische randen en, om den knop, met een driemaal herhaalde afbeelding van het Lam Gods en rozetten. Middellijn 0.925 M. XVII A. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
124. In koper gedreven voorstelling van boven afgerond. Binnen een parellijst, een ovaal medaillon, waarboven twee engeltjes (nieuwe), die een bloemkorf dragen en overigens omgeven door ornament van acanthusbladeren en wijnranken met druiventrossen. In het medaillon de H. Servatius, geknield, met zijn staf water doende ontspringen uit den grond en vóór hem een zwevende engel, die hem water reikt uit zijn beker. Onder het medaillon is een later koperen plaatje bevestigd met het opschrift: ‘Reliquiae Sancti Servatii Episcopi et patroni Trajectensis.’ Aan weerszijden van dit plaatje twee gegoten bisschopsbustes. Hoog 0.615, breed 0.35 M. Deurtje midden-XVII, overigens XIX A. Toegepast aan een mahoniehouten kastje van ± 1840.
125. Lezenaar. Op een achtkanten houten voet (modern) een baluster van zwart marmer met ingelegde velden van wit marmer, vroeger aan twee zijden voorzien van gesmeed ijzeren krullen (waarvan er een thans dienst doet als voet voor een marmeren credens) waarmede de baluster vroeger was vastgezet; aan een derde zijde nog dookgaten voor de verbinding aan een dergelijken krul. Op dezen baluster een houten bol, waarop een gesneden houten adelaar met uitgespreide vleugels. XVIII b. Vgl. blz. 294, op het jaar 1732. 126. Een paar eenvoudige gegoten zilveren kandelaars, Lodewijk XVI. Merken: Maastricht en in een schildje . Hoog 0.205, breedte van den voet 0.111 M. Afb. 427. Kandelaar.
127. Een paar gestampte zilveren kandelaars. Laat Empire, ± 1820. De vierkante, gladde stam, naar boven verbreedend en voorzien van vier gelijke vrouwelijke borstbeelden met druiventrossen in het haar. Hoog 0.27 M. Merken: op den buitenrand van den voet, in een rechthoek met afgeschuinde hoeken, een haan; aan den binnenkant: een kop en face; en in een ruit en in den top een kroon. Afb. 427.
128. Modern missaal met verguld koperen beslag, afkomstig van een oud, door Graaf en Gravin Tilly aan de St. Servaaskerk geschonken missaal. Het beslag bestaat uit gegoten opengewerkte hoekstukken en een gegraveerde plaat met de wapens van Tilly (†10-iv-1723) en zijne vrouw, (d'Aspremont de Reckheim † 18-ii-1743) het jaartal 1729 en het opschrift: ‘prié dieu pour le comte et la comtesse de tilly.’ De sluitklampen schijnen modern. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wapen is aangebracht op een ovaal schild; het is gevierendeeld: I en IV een gekroonde, klimmende leeuw, II en III een kruis, in de kantons vier (2 en 2) adelaars. Het missaal met beslag, werd in 1896 aan de kerk geschonken door Ridder A.L.E. de Stuers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Klokkenspel, toebehoorend aan de kerk.Ga naar margenoot+ Eversen, Jos in de Maasg. van 1883, blz. 890. Loosjes, Mr. A. De torenmuziek in de Nederlanden, blz. 126. Ga naar margenoot+ De voorwaarden van aanbesteding en levering van het carillon dd. 14 Mei 1767 zijn in de Maasgouw van 1883 gepubliceerd. Met Andreas van den Gheijn meester kloeckengieter en organist te Leuven werd overeengekomen, dat het kapittel binnen Leuven zal leveren alle de oude cloecken, van het kloeckenspel activelijk hangende op den thoren van St. Servaas... te saemen ter gewichte van thien ad elf duysent pont. De oude klokken zullen gesmolten worden en van den Gheijn zal een kloeckespel of carillon maken bestaande uit ‘drij octaven en een halve, dus 40 in getal, waarvan de grootste waagende salvo justo 2100 pont sal moeten hebben den thoen F fa ut dies in het orgel en zal het carillon in het geheel moeten zwaar wesen 10500 pont...’ Ten slotte wordt over de qualiteit bepaald, dat het carillon ‘selfs sal moeten beter en sterker van harmonie of klanck wesen als het kloeckespel, activelijk hangende op het stadhuis...’ In 1934-'35 is het carillon hersteld onder leiding van J. Denijn. Ga naar margenoot+ De veertig klokken hangen voor de openingen in het achtkant van den speeltoren; de grootste klok hangt in het midden. Twee der speelklokken doen tevens dienst als slagbel. Een der klokken heeft een opschrift, waaruit blijkt, dat dit carillon het tiende is, dat door van den Gheijn werd vervaardigd. Speeltafel: pianotoestel, Vgl. Loosjes, blz. 125. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kloostergebouwen.Van de voormalige, noordelijk van de kerk gelegen, kloostergebouwen is slechts een gedeelte in stand gebleven; zij vormden een west-, een noord- en een oostvleugel; deze vleugels lagen om den pandhof en waren onderling verbonden door de kruisgang, waarvan de westelijke arm, de ‘Langegang’ het Keizer Karel plein met de kerk verbindt. De gebouwen van den westvleugel - vermoedelijk opgericht XII d en XIII A - liggen met hun westgevels aan het St. Servaasklooster en met hun oostgevels aan de Langegang.
Tusschen den westbouw der kerk en den westvleugel van het klooster ligt een gang, welke het St. Servaasklooster met de Langegang verbindt. Zij is ruim 2.25 M. breed en stijgt met acht treden van de Langegang (12e travee) naar het portaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het St. Servaasklooster. De gang is gedekt met twee kruisgewelven, wier graten, evenals de muraalbogen, neerkomen op den impost van vlakke wandpijlers; aan de zijde van het St. Servaasklooster begint zij met een kleine, door een tongewelf overspannen, voorhal van ongeveer 3 M. breedte bij 1.5 M. diepte;
Afb. 428. St. Servaaskerk. Portaal aan het St. Servaasklooster.
aan de straatzijde is in den (gedeeltelijk vernieuwden) gevel een rondbogige doorgang, bestaande uit twee zuiltjes, welke een boog met een eenvoudige bolstaaf dragen. De zuiltjes staan op sokkels van 0.39 M. aan de dagzijde; de breedte van den doorgang is hier ± 2.20 M. De zuiltjes staan op basementen zonder hoekblaadjes en dragen gebeeldhouwde kapiteeltjes met een ornament van vogels in ranken. Op den abacus ligt een verweerd blok en hierop rust de vernieuwde boog (afb. 428-430). Aan de Langegang vormt een (modern) ijzeren hek de afsluiting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 429 en 430. St. Servaaskerk. Kapiteelen van het portaal aan het St. Servaasklooster.
Afb. 431 en 432. St. Servaaskerk. Voormalig klooster. Kraagsteenen in den westvleugel.
Afb. 433. Kraagsteen.
Bij gelegenheid der restauratie zijn de gebouwen voor het grootste gedeelte nieuw opgetrokken; de noordelijke helft door den architect Dr. Cuypers, de zuidelijke door den architect Kayser. In den muur aan de Langegang is boven de gewelven een smal, laat-romaansch venster, zonder beglazing, overgebleven. Inwendig bevat de vleugel drie zalen, welke voor kort tot Schatkamer zijn ingericht; de noordelijkste heeft (thans) drie ongelijke traveeën, die samen twee breedere, oude traveeën vervangen; zij zijn door netgewelven overkluisd, naar het model der vroegere uitgevoerd; hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ribben komen neer op nieuwe kraagsteenen, aan de gehavende en in het Rijksmuseum bewaarde ontleend; zij stellen engelen voor met de passiewerktuigen; afb. 431-433.
De noordvleugel is ruim 37 M. lang, 9 M. breed en voor 't grootste gedeelte in baksteen opgetrokken, waarbij echter ook deelen voorkomen in kolenzandsteen, mergel en Naamsche steen. Dit wijst op aanmerkelijke veranderingen, in den loop der tijden aangebracht; de laatste en belangrijkste dagteekent wel uit XVIII d of XIX a. Zijn westgevel ligt aan de eerste twee traveeën van de Langegang en had hier twee toegangen, te weten (een gedichte), rechthoekige deuropening met driehoekige latei in de eerste, en een dergelijke, iets breedere, in de tweede travee, toegang gevend tot den westelijken kelder; de trapruimte is 2.04 M. breed. Inwendig is alles sterk veranderd; de kelders zijn weinig gewijzigd: de westelijke is nagenoeg 16.90 M. lang en ± 8.10 M. breed. Hij is gedekt met drie aaneengesloten riblooze kruisgewelven, waarvan de hoogte ± 3.80 M. bedraagt en die op penanten in de hoeken neerkomen. In iedere travee was oorspronkelijk een keldervenster, ten Zuiden uitkomend op de kruisgang, ten Noorden op een pleintje; de meeste vensteropeningen zijn gedicht. In de noordelijke helft der westelijke travee bevindt zich een, door een steen gedekte put. Deze in kolenzandsteen opgetrokken kelder dagteekent waarschijnlijk uit de XIIIe eeuw. De oostelijke kelder, gedekt met een later tongewelf in mergel (richting Noord-Zuid), lang 8 M., breed 5.38 M., is van de westelijke gescheiden door een ± 0.85 M. dikken muur, waarin een (gedichte) rondbogige doorgang. De vleugel is overigens inwendig geheel tot woningen verbouwd, waarschijnlijk in de XVIIIe of het begin der XIXe eeuw, alsook de dakverdieping, alwaar een wand van vakwerk en leem de zolders der huizen van de ruimte boven de gewelven der kruisgang scheidt.
Van de gebouwen, welke tot den oostvleugel behoorden, zijn er eenige behouden, andere zóó gewijzigd, dat ze hier niet nader besproken kunnen worden; een enkele dichtgemetselde doorgang in het noordelijk gedeelte van den oostarm der kloostergang wijst op het bestaan van belendende panden, terwijl in het, niet aangebouwd gedeelte (waar bijgevolg de muur - thans de oostwand van de kloostergang - in 't zicht is) groote rondbogen te zien zijn boven den spitsboog van den huidigen doorgang (blz. 461). Het muurwerk is er in kolenzandsteen opgetrokken en dagteekent mogelijk nog uit de XIIe eeuw. Aan de zuidzijde van den doorgang bevindt zich in den hoek tegen het torentje, waarover aanstonds wordt gehandeld, een bijna 2 M. hoog reikende bundel van drie kolonnetten met basementen, in Naamsche steen. Deze kunnen behoord hebben tot een - al dan niet uitgevoerde - omlijsting van den doorgang; het bovengedeelte zou men zich in mergel uitgevoerd kunnen denken, zooals elders in de kruisgang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het torentje, aan de zuidzijde van een open plaats, en vroeger door een poortje in verbinding met de kloostergang, is het noordelijkste uitbouwsel der nog bestaande en aaneen sluitende gebouwen van den oostvleugel. Door een bijgebouw is het verbonden aan het groote pand, dat langs den noordelijken transeptgevel gelegen is en dat ik het ‘Kapittelhuis’ zal noemen. Ga naar margenoot+ Het torentje, op nagenoeg vierkant grondplan, is opgetrokken in kolenzandsteen en gedekt met een leienspits; in zijn oostgevel heeft het een rondbogige deuropening in omlijsting van Naamsche steen. Inwendig heeft het een vernieuwde trap en stond vroeger met de kloostergang in verbinding door een later gedicht poortje in den westmuur; het jaartal (1599) in de cartouche boven dit poortje kan den tijd van den bouw aangeven. Ga naar margenoot+ Van het eveneens in breuksteen opgetrokken bijgebouw is het moeilijk een nadere dateering te geven; zijn ruim 6 M. breede oostgevel, welke niet in verband met den zuidwaarts aangrenzenden hoofdvleugel is opgetrokken, heeft in het gelijkvloers twee, elk met een driehoekige latei gedekte, kruisventers van Naamsche steen en op de verdieping een, waarschijnlijk van de restauratie dagteekenend, laag, rechthoekig drielicht. De 12.50 M. breede noordgevel heeft twee, later aangebrachte, rondbogen in mergelsteen, welke rusten op een tusschenpijler; de openingen zijn naderhand met muurtjes van mergel gesloten. Inwendig is de ruimte, die als waschkeuken dienst doet, met een tongewelf gedekt. De bijvleugel wordt gedekt door het erover doorgetrokken zadeldak van het ‘Kapittelhuis’. Ga naar margenoot+ Tegen den noorder transeptarm en diens vierkante kapel ligt een, uit kolenzandsteen opgetrokken, twee verdiepingen hooge vleugel van, uitwendig, gemiddeld 21.50 M. lengte en 8.50 M. breedte; hij is thans, gelijkvloers, grootendeels als sacristie ingericht, terwijl de geheele ruimte boven tot paramentenkamer dient; hiervan vormt de oostelijke helft een zaal, welke mogelijk als kapittelzaal dienst heeft gedaan - vandaar het gebruik van de benaming ‘Kapittelhuis’ voor dezen vleugel. In den oostgevel is een breed (modern) segmentboogvenster aangebracht; op de verdieping bevinden zich drie kleine rondboogvensters; de kanten van den gevel zijn met breede lisenen getooid, de flauwe hellingen van den top met boogfriezen. Het Kapittelhuis is met een flauw hellend zadeldak gedekt. Ga naar margenoot+ Dit gebouw is gelijkvloers gedekt door een halfrond, ± 4.70 M. hoog tongewelf met richting West-Oost en door een lateren tusschenwand in twee ongelijke helften verdeeld; de westelijke helft is ongepleisterd, laat bijgevolg de kolenzandsteen van wanden en tongewelf in 't zicht, en is op den oostarm der kloostergang geopend met een 3.99 M. breeden rondboog, waarin een eikenhouten afsluiting (blz. 462). In den noordwand geeft een rondboogpoortje in omlijsting van Naamsche steen toegang tot het hiervoren beschreven bijgebouw met torentje. De oostelijke helft dient thans tot sacristie, in wier midden ongeveer een muur van 1.75 M. dikte een opening heeft (thans) van circa 4 M.; deze opening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is aan de oostzijde door twee rondbogen met insprong gedekt, maar het aanbrengen van verzwaringen tegen de dagkanten heeft de binnenzijde van de boogopening segmentvormig gemaakt. Het oostelijk gedeelte der sacristie heeft in 't midden een gordelboog van 0.60 M. breedte. De tongewelven sluiten telkens met schildbogen op den kopmuur aan, het westelijke gewelf met enkelvoudige bogen, het oostelijke met schildbogen van dubbelen sprong. Op de verdieping is de indeeling anders; boven den 1.75 M. dikken muur der sacristie bevindt er zich hier een, welke de verdieping in twee zalen verdeelt, die door een bijna 4 M. breeden rondboogopening in dien muur met elkaar in open verbinding staan. De westelijke ruimte is een eenvoudige, 4.70 M. hooge, door een (moderne) zichtbaar bewerkte houten kap overdekte ruimte, die van den noordbeuk uit toegankelijk is langs een smalle steektrap met gang en noordwaarts over den zolder van het bijgebouw met den traptoren verbonden is. Oostwaarts van den scheimuur en één tree hooger dan de westelijk ervan gelegen zaal, ligt de ‘vroegere kapittelzaal’; zij is 6.80 M. breed bij een diepte van ± 6.20 M.; haar zijwanden hebben elk drie rechthoekige rondboognissen van ± 1.45 M. breedte, waarvan twee in den noordwand een rondboogvenster, de derde een kleine rechthoekige, zadeldakvormig gedekte nis. In den oostwand bevinden zich drie cylindrisch holle nissen, welke bovenaan spherisch zijn afgesloten; de hoogere middennis is 2.43 M., de noordelijke zijnis 1.24 M. en de zuidelijke 1.45 M. breed; ieder dezer nissen heeft een smal rondboogvenstertje met eenigszins schuine neggen. Deze zaal is gedekt met een moderne cassettenzoldering; boven dit oostelijk vertrek, waarvan het muurwerk omtrent 3.5 M. hooger oprijst dan dat van het westelijke, bevindt zich een zolderruimte met flauw hellend zadeldak.
De kloostergang. De om den niet rechthoekigen pandhof gelegen kruisgang bestaat uit een westarm, de ‘Langegang’, die het Keizer Karelplein verbindt met het portaal (blz. 347) in de eerste travee van de kerk en twaalf traveeën telt, een noordarm, die op de derde travee van de Langegang aansluit en zeven traveeën heeft en tenslotte een oostarm van tien traveeën, die den noordvleugel met het portaal der Majestas (blz. 348) verbindt. Herbenus verhaalt, dat omtrent denzelfden tijd, toen (1463) koning Lodewijk een prachtigeGa naar margenoot+ kapel (de Koningskapel, blz. 332) liet oprichten, een begin is gemaakt met den bouw der kloostergang, welke de gewijde plaats van het ‘paradijs’ omsluit. Zij werd opgetrokken in witte steen en voorzien van een gewelf; voordien werd zij, naar men zegt, door houten zuiltjes gedragen. Dit werk werd voor een gedeelte bekostigd door den claustrarius Leonardus Wolandus, maar daar de kosten zijn krachten te boven gingen, zijn de werkzaamheden, na een stilstand, op last der Heeren Kanunikken voltooid. Daar de kruisgang tegen de voormalige kloostervleugels aangebouwd is, zijn alleen deGa naar margenoot+ gevels aan den pandhof benevens het portaal aan het Keizer Karelplein zichtbaar. Dit, vrij naar voren tredend en op een benedenbouw van ± 4 M. in Naamsche steen, hoogerop in mergel opgetrokken portaal, is gevat tusschen half-kruisvormig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgebouwde, in rijke pinakels uitloopende, steunbeeren. De met hogels versierde kantlijsten van den wimberg, die de spitsboogpoort afsluit, loopen in een kruisbloem uit. De poort heeft breede schuine neggen met twee wijde, door profielbundels gescheiden hollijsten, waarin beelden zijn opgenomen, die alle nieuw zijn;
Afb. 434. Portaal aan het Keizer Karel-plein na de restauratie.
links en rechts, onderaan, twee, staande op sierlijke postamenten, daar boven, in den spitsboog, de twaalf Apostelen, telkens drie boven elkaar; de eveneens nieuwe voetstukken dienen tevens tot baldakijn voor het beeld eronder. Tegen elk der beide steunbeeren is vooraan een beeld (van St. Servaas en van St. Lambertus) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geplaatst, staande op een oude
Afb. 435. Portaal aan het Keizer Karel-plein vóór de restauratie.
kolonnet. De hooge latei der rechthoekige deuropening is oud, en met een glopenfries versierd; tegen het tympaan staan drie beelden op oude consoles (afb. 434 en 435). Ter rechter zijde is tegen het portaal de hoek-steunbeer verdubbeld; in den vrijen zijmuur aldaar vertoonen zich, tamelijk hoog, de twee kleine spitsboogvensters, welke in de eerste twee traveeën der Langegang licht brengen. Het portaal dagteekent uit XV c (omtrent 1475, zegt Herbenus).
De buitenmuren der kloostergang zijn tot een hoogte van 1.5 à 2 M. opgetrokken in Naamsche steen, daarboven in mergel; zij zijn versterkt met éénmaal versneden, vierkante steunbeeren, die lessenaarvormig afgedekt zijn. Hierboven worden de muren door een doorloopende geprofileerde lijst afgesloten, waarop thans goten liggen. De spitsboogvensters zijn omgeven door een hollijst; de waterlijst der vensterdorpels is als profiel over de steunbeeren omgekornist. De vensters zijn bezet met harnassen, waarvan de stijlen de vensters van de Langegang en van den noordarm in vieren verdeelen, behalve die aan de hoeken, welke driedeelig zijn; in den oostarm zijn ze driedeelig, behalve de twee aan het zuideinde, welke vierdeelig zijn. Terplaatse van het derde venster (van het Noorden af gerekend) is hier met een latei een doorgang tot den pandhof ontstaan; hij heeft een spitsbogig en van maaswerk voorzien bovenlicht. De rondstaven der tusschenstijlen zijn van basementjes voorzien; in de bogen gaan de stijlen in traceeringen over, die van enkelvoudig stelsel, en voor ieder venster verschillend zijn; in het tweede en in het vijfde venster van de Langegang is een Bourgondisch kruis tegen het traceerwerk uitgehouwen en in het zesde (mede van het Noorden af) is het maaswerk door een in mergel uitgebeeld koord samengehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 436. De ‘Lange gang’ van den Pandhof uit gezien.
Afb. 437. Driedeelig venster met leliemotief.
Afb. 438. Venster met Bourgondisch kruis.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de traceeringen zijn de vensters met sierlijk gesmeed ijzeren traliestaven afgesloten; de beglazing is niet oorspronkelijk. Afb. 439. De ‘Lange gang’, inwendig, naar het Zuiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kruisgang is gedekt met zadeldaken; in den noordarm is het zadeldak van den noordvleugel erover heen doorgetrokken. Ga naar margenoot+ Ook inwendig zijn de gangen opgetrokken op een benedenbouw van Naamsche steen met mergel erboven. De noordelijke en de Langegang zijn met kruisrib-, de oostelijke met ster- en netgewelven gedekt. De ribben der gewelven vertoonen een talaan tusschen twee hollen; zij komen neer op de gebeeldhouwde kapiteelen der driekwart-ronde muurzuiltjes met ⅝ hoekige, vrij hooge basementen. Aan de binnenzijde zijn de vensters langs den pandhof omgeprofileerd met een dubbele hollijst tusschen rondstaven, die met basementjes op den vensterdorpel staan; ook de rondstaven der vensterdorpels zijn van basementjes voorzien. De tegenover de vensters staande wanden, alsook die der eerste twee traveeën van de Langegang hebben tusschen de kolonnetten spitsbogige nisindiepingen, omgeven door een hollijst, die begrensd wordt door van basementen voorziene rondstaven met riem; een van beneden afAfb. 440. Toegang tot de schatkamer.
oprijzend hol binnenlijstje gaat ter hoogte van de kapiteelen langs de binnenzijde van den spitsboog over in een rijke glopenversiering. Langs deze wanden, uitgenomen in den oostarm, is een ± 0.40 M. hooge bank van Naamsche steen aangebracht, waarop de basementjes der nisomlijstingen rusten. Ga naar margenoot+ De eerste twee traveeën hebben in haar westwand de twee, hoog aangebrachte, tweedeelige vensters (blz. 457), in den oostwand de beide, eenvoudig geprofileerde deuromlijstingen (blz. 453), hiervoren reeds vermeld; de wandverdeeling stemt overeen met de zoo even gegeven typeering. In deze traveeën hebben de gewelven gebeeldhouwde sluitsteenen, waarvan de eene het borstbeeld van een bisschop, de tweede den sleutel van St. Servaas voorstelt. De bank is hier 0.63 M. hoog. Voor de vensters wordt verwezen naar de zoojuist gegeven typeering (vgl. blz. 457). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de vierde travee bevindt zich in den westwand de toegang tot de Schatkamer, welke toegang door een opgeklampte deur met rijk gesneden naald (midden-XVI) wordt afgesloten (afb. 440). In de negende travee is, in een nis van 2.30 M. breedte, 1.50 M. hoogte en 0.90 M. diepte, een Heilig Graf aangebracht, waarvan het in een lijkwade gehuld Christusbeeld modern is. De tiende travee heeft een rondbogige deuropening met wenkbrauwlijst, toegang gevend tot het meest zuidelijke vertrek der Schatkamer. De twaalfde travee, die smaller is dan de andere en op een niet rechthoekig grondplan is opgetrokken, staat naar het Westen in verbinding met de op blz. 450 besproken gang. De Langegang wordt hier door een moderne, beglaasde, afsluiting onder een gedrukten spitsboog gescheiden van het donkere portaal, waarover op blz. 347 is gesproken; het muurwerk boven dien boog is versierd met glopen en met een, in een nis gezeten, Anna-te-drieën. (Vgl. afb. 439.) De kapiteeltjes in deze kloostergang zijn met loofwerk versierd. Deze gang wijkt in zooverre van de reeds gegeven typeering af, dat er geenGa naar margenoot+ banken langs den noordwand zijn aangebracht en dat er onder de gehavende kapiteeltjes eenige zijn, welke in plaats van loofwerk engelen vertoonen met het wapenschild van het kapittel, dat beladen is met den sleutel van St. Servaas. De traveeën der oostelijke kruisgang zijn met ster- en netgewelven overkluisd; deGa naar margenoot+ kapiteeltjes vertoonen meer verscheidenheid, doordien naast de twee engelen met den sleutel er ook voorkomen met een mijter, een borstbeeld (reliekhouder) enz. (afb. 441 en 442). Afb. 441 en 442. St. Servaaskerk. Gebeeldhouwde kapiteelen in de kloostergang.
In de vierde travee heeft de oostwand een hooge, spitsbogige doorgang - oorspronkelijk misschien slechts een venster - met geprofileerde dagkanten naar buiten (vgl. blz. 453) en ertegenover in den westwand een toegang tot den pandhof, hiervoren blz. 457 reeds vermeld. In de achtste travee staat de gang door een rondboogopening (blz. 454) in verbinding met het gelijkvloers van het Kapittelhuis; in de 3.99 M. breede opening is een 2.46 M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hooge, gesneden eikenhouten afsluiting (XVII b) met twee deuren, balusterzuiltjes en gesmeed ijzeren punten op de kroonlijst. Afb. 443. St. Servaaskerk. Oostarm van de kruisgang; inwendig, naar het Zuiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tegenover het meest zuidelijke venster bevindt zich achter een (modern) houten schot een met een kruisribgewelf overdekte ruimte, waarvan de korte zijden ongelijk van lengte zijn en die in behandeling verwant is aan de hierna te beschrijven altaarnis; de ruimte behoorde tot den doorgang in den noordwand van den noorder transeptarm (blz. 353, noot). Westwaarts van dit voormalig portaal bevindt zich in den oostwand een rechthoekig ingediepte mergelsteenen altaarnis, waarbij de massieve altaartombe, wierAfb. 444. Altaarnis in den oostarm der kruisgang.
frontvlak met den gangmuur strookt, de volle breedte inneemt, de hardsteenen mensa de volle diepte. De nis heeft een spitsbogige opening met forsch profiel, en is door een kruisribgewelfje overspannen. Het front van de nis is gevat in een rechthoekige omraming van 2.07 M. breedte bij een hoogte van 4.41 M. (L.A.J. Keuller, Maasg. 1926, blz. 61), besloten tusschen twee tot de volle hoogte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgaande fialen met kruisbloem, die geheel boven verbonden zijn door een fries van vier glopen; de spitsboog is gekroond door een tegen de fialen steunenden wimberg met hogels. De vlakken tusschen de fialen en den wimberg, het front der tombe alsmede de binnenvlakken van de nis zijn getooid met driegloopnisjes. De achterwand is vlak en ‘de twee “neuzen” ... wijzen door hunne topwaartsche verschuiving op een oorspronkelijk reeds bedoelde beschildering met een middenen twee zijfiguren - H.H. Cornelius en Genovefa -’ (Keuller, als voren). Er zijn sporen van beschildering over. Op grond van een vermelding van dit altaar in Juli 1336 en van stichtingen op 20 Augustus daaropvolgend en op 25 Februari 1337 dateert Ir. Keuller in bovengenoemd artikel, het altaar op kort vóór 1336. Tusschen de altaarnis en het voormalig transeptportaal bevindt zich een klein rechthoekig venster met driehoekige latei ter verlichting van de smalle trap, welke den noorder-zijbeuk verbindt met de verdieping van het Kapittelhuis.
Ga naar margenoot+ Aan het binnenplein noordelijk voor den noordvleugel, aan het Keizer Karelplein en aan het portaal aan dit plein ligt een vierkant gebouwtje, in gesauste baksteen, vermoedelijk eens een portiersloge. Het bestaat slechts uit een gelijkvloersch vertrek, is ± 6.70 M. breed en heeft in zijn westgevel twee vensters, welke een omlijsting hebben in Naamsche steen met een segmentboog en eenvoudigen sluitsteen. Het kleine gebouw is met een leien Mansarde-tentdak gedekt. Een 1.70 M. breede muur, die een in Naamsche steen omlijste deuropening bevat, verbindt den rechterhoek van het huisje met den linkerhoek van het kerkportaal. Aan de noordzijde van het huisje bevindt zich, tusschen eenvoudige pijlers, een dubbel hek van gesmeed-ijzeren spijlen, breed 3.42 M, hoog 2.14 M.; de hoofdaanslagstaaf is doorgetrokken en bekroond met een rechtopstaanden sleutel, symbool van het Kapittel. Het huisje dagteekent van het midden der XVIIIe eeuw; het hek waarschijnlijk uit XIX A.
Ga naar margenoot+ Van de grafsteenen en epitafen volgen hier slechts de belangrijkste, daar een meer uitvoerige opgave te vinden is in de ‘Maastrichtsche Grafsteenen’ in de Publications. In de ‘Langegang’ is de oude vloerbekleeding door een moderne van tegeltjes vervangen; hieronder zijn zerken bewaard gebleven. In den noordarm liggen twee groote steenen: de eene steen is lang 3.34 M. en breed 1.71 M.; het sterfjaar is te lezen.... domini milesimo tricentesimo quintodesi / mo in crastino ..... bea / te marie en de naam luidt vermoedelijk ro(binu)s de (millen). In de vier hoeken binnen het randschrift is een wapenschild aangebracht: een keper, vergezeld van drie sterren (5), geplaatst 2 en 1; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de andere, lang omtrent 2.50 M. en breed 1.45 M., heeft een dubbel randschrift en in de vier hoeken, binnen de randschriften een wapen: een dwarsbalk. Daar de steen vrij erg afgeloopen is, is niet met zekerheid te zeggen of het schild, dan wel de balk beladen zijn geweest. Het buitenste randschrift vermeldt den dood van... dns wernervs de....... / cantor · istivs · ecclesie · qvi · iacet · i · hoc monvmeto.... Het sterfjaar is vermoedelijk: mcccxlii. Het tweede randschrift herdenkt wilhelmvs · de · san(ta) / · (margareta) canonicvs · et · scolasticvs · hvivs · ecclesie · qvi · obiit · anno · domi / ni · mccc · lxxxii · in · die sancte · / katherine · virginis · cvivs · anima · reqviescat · in · pace · amen. In den oostarm ligt een groote, voor een groot deel afgeloopen, zerk; in de beide bovenhoeken is een met eendjes bezaaid, wapenschild uitgehouwen, waarop een zwaard in de richting van een schuinbalk is geplaatst. In het midden van den steen een schild met dwarsbalken, waarover een vogel. Het randschrift luidt: † hir · licht · begraven · iohan / van · mulke · wynman · ruidregher · sint.... In den westwand van de Langegang is een epitaaf ingemetseld, hoog 0.83,Ga naar margenoot+ breed 0.55 M. Onder een arkade is een kruis naast welks voet links drie manlijkeAfb. 445 en 446. St. Servaaskerk. Epitafen in den noordwand van den noordarm der kruisgang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
figuren, rechts drie vrouwelijke geknield zijn. Het onderschrift luidt: hier · ligge · begravē · die eersaemē · en · / vroeme · iacob · metz · en · gerardt · (pit) tē / roydraegers · en̄ · pisters · deser · kerckē · / overledē · dē · 4 (?) 8 ber · 1608 · en̄ · dē 13 (?) ivl: / 1617 · svsanna · en̄ anna · metz · hunne / huysvrovwē · bidt godt voer · die zielen. In de noordelijke kruisgang stellen twee epitafen in den noordwand elk de stichters voor, op het eene vergezeld van een patroonheilige en geknield voor een tronende Mariafiguur(?) boven hem, terwijl tegenover hem een bisschop staat - op het andere zijn een echtpaar met kinderen en patroonheiligen weergegeven aan de voeten van een in een nis gevat beeld, welks attributen en hoofd verdwenen zijn. De beide beschadigde beeldhouwwerken laten zich op de afb. 445 en 446 voldoende beoordeelen; de opschriften zijn nauwelijks te onderscheiden. In den oostarm bevindt zich naast het altaar (vgl. afb. 444) een epitaaf van 0.64 M. bij 0.87 M. breedte, waarop te weerszijden van een tafel met crucifix een vader met twee zonen en een moeder met een dochter zijn afgebeeld. Onder dit relief is het volgende onderschrift aangebracht: hic iacet sepvltvs iohannes bovwens / virgifer hvivs ecc̄lie qvi obiit anno / 1 · 6 · 2 · 9 · mensis · decēb: die · 18 · et vxor eivs / anna greiiten qve obiit 4 ivnii ao 1607 / qvorvm anime reqviescant in pace amen. Vgl. afb. 444. Afb. 447. Parade op het Vrijthof met de kerken van St. Servaas en van St. Jan op den achtergrond; naar een litho van Madou in de Cloet's Voyage pittoresque.
|
|