Brieven. Deel 1. Eerste periode tot 1846
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
‘Caroline’.multatuli leerde Carolina V........ in Batavia kennen, in den tyd dat hy by de Rekenkamer geëmployeerd was. Hy heeft haar liefgehad, en eens hartelyk gewenscht dat ze zyn vrouw mocht worden. Later dacht hy hierover anders. Zoo schreef hy my den 16den Juny 1864, dat was dus 23 jaar later: ‘Myn geschiedenis met Caroline is een lamme historie. Ik heb haar brieven nog en verdroogde melatti! Weg doe ik ze niet, want m̀yn gevoel was heilig. Maar zy was dor, ordinair etc. Ik moet lachen om myn verblinding van dien tyd. Ik had niet háár lief, maar myn liefde, myn eerste liefde. Ze was een valse fancy. Je zult lachen om haar droogheid. Boven haar brieven staat: Waarde vriend’. Nu, die brieven, en die verdroogde melatti en haar | |
[pagina 46]
| |
haarlok liggen ook nu voor my. De oudste brief van Caroline is van Batavia 20 Jan. 1841, en luidt:
Mynheer,
Ik meende dat myn laatste briefje voldoende was, waarin ik u te kennen gaf dat het antwoord van Papa zoodanig is dat ik my niet met de zaak kan en durf inlaten voor aleer Z.E. zelfs hierkomt; hetgeen hoop ik binnen eenige weken zal gebeuren. Nadere kennisgave kan ik thans niet geven. Wat het schryven aan Papa betreft dat ligt aan uw eigen verkiezing, ik kan u daar niets over zeggen. Ik heb de eer te zyn UE. Dw. Dien. C.V........
Uit een en ander blykt dat Caroline in de bovenlanden van Samarang tehuis behoorde, maar met haar broeder Willem tydelyk te Batavia was. Haar vader schreef den 15den april aan Dekker: ‘en zonder dat de hinderpalen, die my als zoodanig voorkomen, uit den weg geruimd zyn, kan en mag ik niets toegeven.’ Caroline zelve schreef: ‘ik geloof dat als gy R.C. (roomsch catholiek) zyt geworden, wy dan het beste voor ons kunnen verwachten.’ Van den 29sten April 1841 vind ik een brief van den vader, van Djatie Rongo:
‘WelEdele Heer!
Het grootste bewys dat u zult kunnen geven, dat gy | |
[pagina 47]
| |
werkelyk den C. godsdienst zyt toegedaan, en dat gy die niet aanneemt om bykomende omstandigheden, maar alleen uit overtuiging, bestaat daarin dat gy dien godsdienst omhelst voor en aleer er verdere démarches om myne dochters hand plaats hebben.’ Verder schryft hy dat hy Caroline gelast heeft om met haar broeder thuis te komen. By deze brieven ligt ook een schryven van pastoor J.H. Scholten. multatuli heeft over hem geschreven in zyn Idee 995, en zegt daar o.a. dat hy Praefectus Apostolicus te Batavia geweest was. Of hy dit in 't jaar 1841 was zou ik niet kunnen zeggen. Het brief je draagt geen datum, maar luidt letterlyk:
Waarde Heer Dekker!
Mejuffrouw Carolina is by my geweest en heeft niet onduidelyk te kennen gegeven, dat zy genegenheid jegens U.E. gevoelde: desaangaande zult gy antwoord ontvangen. t.t. J.H. Scholten.
Op een hoek van een der briefjes van Caroline is met Dekkers hand geschreven: ‘The last one I recieved during her being in Batavia, 14 June 1841’. Dit briefje luidt: ‘Waarde Vriend. Ik dank u voor al het gezondene het doosje is zeer naar myn zin, het ringetje ook. Ik beloof u dat ik het altyd dragen zal. Alles is reeds aan boord; houd goeden moed en kom spoedig by ons dan zal alles goed gaan. Ik had u dezen middag nog wat te | |
[pagina 48]
| |
zeggen, maar gy zyt zoo spoedig heen gegaan, het is morgen nog tyd. Willem komt straks. Wees toch niet zoo raar tegen hem, dat hindert my zoo. Hy is wezenlyk een goede jongen. Vergeet morgen niet de kleine, hoe moet hy heeten, mede te nemenGa naar voetnoot1). Ik zal er goed voor zorgen. Nu adieu, ik dank u nogmaals, denk niet te veel, ik groet u hartelyk. Uwe vriendin Caroline.’ Ook is er onder de brieven een schryven zonder slot en waarschynlyk nooit verzonden van Dekker zelf aan het meisje. Ziehier:]
Aan Mejufvr. Caroline V........
Batavia 16 Juny 1841.
Lieve Caroline! Heden is er van den Heer Schuylenburch een brief aan uw papa verzonden, waarvan de treurige inhoud u waarschynlyk zeer zal getroffen hebben.Ga naar voetnoot2) Uwe lieve kleine naamgenoot is overleden. De arme kleine heeft lang met den dood geworsteld; heden morgen vyf ure maakte men my wakker met de tyding dat zy op sterven lag, en te half tien ure was het eerst gedaan. Morgen ochtend vroeg zullen we haar begraven. Gy kunt nagaan hoe treurig hier aan | |
[pagina 49]
| |
huis alles is. Ik heb waarlyk tegenwoordig zulke voorvallen niet noodig om ernstig gestemd te wezen. Toen ik zoo even by het lykje stond, en nadacht over leven en niet leven, over de toekomst, zie, toen wenschte ik ook zoo jong gestorven te zyn. Ik ben nu niet verzekerd dat er by myn sterfbed zulke tranen zullen vloeyen als er gewoonlyk om een onschuldig wichtje geweend worden, en God weet wat er volgen zal na den dood, wanneer zoo vele overtredingen als het leven van den mensch gewoonlyk oplevert, ons zullen aangerekend worden. Die arme kleine had nog geene verantwoording, ten minste ik geloof zoo. Ik houd niet van de leer der erfzonde. Heden morgen vroeg zond ik een briefje aan Lippe waarin ik hem kennis gaf van Carolines toestand. Hy en zyne Mama zyn terstond gekomen, en Mevrouw Detering was de welwillendheid zelve. Ik zal myn best doen om de verwydering tusschen de familie zoo mogelyk by te leggen. Ik hoop dat gy dit zult goedkeuren. Misschien zult gy verwonderd wezen om den datum van dezen brief. Ik herinner my zeer goed, onze afspraak dat ik tyding van u afwachten zoude vóór ik schreef, maar het is my zulk een genoegen aan u te schryven dat ik daarmede reeds heden een begin maak, al moet ik dan ook nog eene | |
[pagina 50]
| |
geheele week wachten voor ik van u iets hooren kan. Het is my zoo ledig om my heen en alles herinnert my zoo dat gy weg zyt, dat ik nergens rust heb. Ik was het reeds zoo gewoon om uit te rekenen wanneer gy by ons komen zoudt, wanneer ik u zien of spreken zoude, en nu is alles over. Gy weet dat wy 's namiddags altyd wandelen. Dit deed ik ook gister en heden, maar hoe geheel anders was het my. Ik ontmoette u wel zelden, maar het was my reeds een genoegen u ten minste te kunnen ontmoeten, nu echter mag ik niet eens meer denken dat gy het geweest zyt wanneer ik in de verte iets wits zag voorbygaan, en toch verbeeldde ik my dat somtyds. Hoe gaarne ik ook wensch dat gy my liefhebt, hoop ik toch niet dat gy my zoo mist als ik u, want dan zoudt ge u zeer onaangenaam gevoelen. Kortom ik ben een miserabel zwak schepsel, en weet niets beters dan spoedig boven te komen. Alles wat ik van u heb, wordt met zorgvuldigheid bewaard, zelfs die haarspeld van de roos, welke gy eens uit de comedie komende verloren (?) hebt. Ik hoop dat gy my toch uitvoerig schryven zult hoe gy de reis gemaakt hebt, hoe gy de zaken boven gevonden hebt, wat gy doet en wat gy denkt. Dit laatste vooral. - Ik heb toen ik van | |
[pagina 51]
| |
Willem afscheid nam, hem verzocht om, kon het wezen wat vriendschappelyker aan my te denken, dan ik geloof dat in den laatsten tyd het geval is. Misschien was het ook wel weder myne schuld; ik weet wel dat ik te scherp in myne aanmerkingen ben, daarover klaagt iedereen, maar toch ik houd altyd veel van hem. Ik vind het grappig dat gy my onder voogdy van uwe tante gesteld hebt. Ik ben u verpligt voor de zorg die gy daarin aan den dag hebt gelegd, en beloof u dat ik een gehoorzame pupil zyn zal. - Deze brief zal een heterogeen stuk worden. Vraag Willem maar wat dat is. Bonsoir, beste meid, ik ga slapen, want ik moet morgen alweder vroeg op. Gy weet de treurige oorzaak.
[In haar eersten brief van Djatie Rongo van 4 July 1841 schreef Caroline o.a.: ‘Ik hoop in uw volgenden brief het genoegen te hebben te vernemen dat gy reeds R.C. zyt geworden.’ En in een brief van 2 Augustus zelfs: ‘Nu waarde vriend, denk er aan dat ik u niets antwoorden zal indien gy nu nog niet R. zyt geworden; adieu leef gelukkig en wees gegroet van allen als ook van uwe opregte vriendin Caroline.’ Dit aandringen had goed gevolg. Onder de papieren vind ik nevensgaand uittreksel uit het doopregister, en bewys van toediening van het H. Vormsel. | |
[pagina 52]
| |
EXTRACTUM ex Registro baptismali Ecclesiae Romano-Catholicae, quae est Bataviae in insulâ Javâ. | |
[pagina 53]
| |
Anno 1841 die 28 Augusti 1841 Sacramentum Confirmationis Bataviae accepit Eduardus Douwes Dekker â Reverendo D̄no H.J. Cartenstat. [De onderstreepte woorden zyn in de formulieren met de pen ingevuld. Van bevoegde zyde weiden my de volgende opmerkingen gemaakt, die ik dankbaar hier inlasch. | |
[pagina 54]
| |
multatuli's ouders waren mennist, maar hy had zich, weifelend in zyn gevoel, in Holland niet laten doopen. Nu te Batavia werd hy als roomsch-catholiek gedoopt, en wel des morgens te zes uur om geen opzien te verwekken. De goede pastoor Scholten was hem hierin ter wille. Het schryven van Caroline na dat zy bericht had ontvangen van zyn doop en confirmatie geef ik in zyn geheel:
Djatie Rongo, 3 Sept. 1841.
Waarde Vriend.
Regt blyde was ik gister avond Uwe beide brieven te ontvangen vooral de laatste die ons allen maar my byzonder verheugde. Papa had my Uwe eerste niet gegeven omdat Z.E. zulke onaangename berigten over U had ontvangen, die Z.E. verpligtten alle correspondentie tusschen ons te doen staken maar gelukkig kwam Uwe laatste die Z.E. van besluit heeft doen veranderen. Gy kunt U verzekerd houden dat Papa met het minste van Uw gedrag wordt bekend gemaakt. Gy kunt dus nagaan hoe leed het my doet een en ander over U te moeten verneemen, ik hoop dus dat Gy zorgen zult dat wy voortaan van zulke onaangename tydingen zullen verschoond blyven, dewyl Gy U anders alles uit het hoofd moet stellen, en er van onze aangeknoopte betrekking niets kan worden. Ons geluk hangt geheel en al af van Uw in 't vervolg te houden gedrag, de voornaamste hinderpaal is thans uit den weg geruimd, het | |
[pagina 55]
| |
staat nu te beproeven of Gy my wezenlyk lief hebt. Een volgende keer zal ik Uw brief beantwoorden, daar het my op het oogenblik onmogelyk is zulks te doen. Adieu waarde vriend, leef gelukkig en wees hartelyk gegroet van myne familie en van Uwe opregte vriendin Caroline.
Van den 8sten October is er weder een brief van haar, waarin zy o.a. zeide: ‘Gy wenscht te weten wat wy van u vernomen hebben: vooreerst schynt gy uwe onverschilligheid omtrent geld al te zeer getoond te hebben, vooral met biljart spelen, uwe beurs schynt zeer ruim om 's wekelyks f 100 te kunnen verspelen. Verder hebt gy klappen uitgedeeld: meer zal ik maar niet zeggen, daar gy wel begrypt hoe Papa zich hierover ergert... hoewel ik verzekerd ben dat alles overdreven en vergroot is grieft het my verschrikkelyk zulke beschuldigingen tegen u te vernemen.’ Al deze brieven, namelyk die van Djatie Rongo, zyn geadresseerd:
Maar velen dragen datum noch postmerk, en hebben voor eenig opschrift: A Monsieur E. Dekker E/M. Wat my gissen doet dat deze allen geschreven zyn | |
[pagina 56]
| |
tydens Caroline's verblyf te Batavia. Ze zyn zelden langer dan één of twee bladzyden, maar een paar met potlood geschreven heeft Dekker zelf nagetrokken, byvoorbeeld dit: ‘Verschoon myn schrift want ik heb nu niets anders dan potlood. Hoe is het sedert gisteren avond? Hier zyn het allen lange gezigten. Gy gaat morgen zeker exerceeren, niet waar? Om niet weder eene straf te ondergaan. Gy weet hoe prettig dat voor my is. Adieu. C.’ In een ander briefje lees ik: ‘Waarde Vriend, Het spyt my wel dat gy niet beter zyt, maar waarom juist verleden nacht gewaakt?’ Dit brengt my in herinnering hoe Dek vertelde tydens een ziekte van pastoor Scholten dikwyls by hem gewaakt te hebben. En hoe hy eens voor zyn bed zittende, was ingeslapen. Toen hy 's morgens wakker werd en in 't bed keek was hy geheel beduust want het was leeg; de goede pastoor bleek zich aangekleed te hebben en uit wandelen te zyn gegaan. De laatste brief is van Caroline's vader en wel van Djatie Rongo 24 Aug. 1842, geadresseerd aan den heer D. Dekker, benoemd ambtenaar voor Sumatra te Batavia, waarin hem om verschil van karakter formeel de hand van Caroline geweigerd werd. Daarby lag nog een uitknipsel uit een courant waaruit blykt dat zy weinig maanden daarna gehuwd is. | |
[pagina 57]
| |
Getrouwd
Nicolas G........, kapitein, magazynmeester
Samarang 5 January 1843.
Onder multatuli's verzen is het volgende albumblad waarmede ik dit hoofdstuk zal besluiten.]
Aan Mejufvr. Caroline V........ Wel vliegen jaren heen op de adem van den tyd,
Wel gaat zooveel voorby wat eens het hart ons streelde.
Wel heeft men elken dag aan andre zorg gewyd,
En telt de beuzling niet waar men als kind mee speelde;
Wel werpen wy den krans die eens ons tooide heen,
En zoeken schooner bloem om schooner krans te vlechten,
Vergeten menigmaal de weelde van 't verleen,
Om 't nooit verzadigd hart aan nieuw genot te hechten...
Maar toch, hoe alles keer, herinnring blyft ons by!
Herinnring aan het zoet van lang verloopen jaren;
En, ga dan ook de droom der eerste jeugd voorby,
Wy denken toch aan hen die toen ons dierbaar waren.
Die tyd komt ook voor u! Eens ziet ge op 't heden neer,
Als stipje in 't maatloos ruim van 't onbegrensd verleden;
Eens siert de bloemenkrans der jeugd u 't hoofd niet meer,
Wanneer we in later tyd op andre paden treden.
| |
[pagina 58]
| |
Als dan uw oog welligt op deze bladen staart
En gy aan vroeger tyd met weemoed zult gedenken,
Wyd dan een oogenblik aan hem wien ge alles waart,
En wil zyn naam een deel van uw herinn'ring schenken!
God geve dat daartoe dit schrift onnoodig zy!
Uw naam staat in myn hart met hechter schrift geschreven.
Uw beeld blyft, ga dan ook de droom der jeugd voorby
In myn herinnering, zoolang ik adem, leven!
Batavia Mei 1841.
|
|