Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Max Havelaar of De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van Max Havelaar of De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy
Afbeelding van Max Havelaar of De koffiveilingen der Nederlandsche HandelmaatschappyToon afbeelding van titelpagina van Max Havelaar of De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.03 MB)

Scans (17.22 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.95 MB)

tekstbestand






Editeur

Mimi Douwes Dekker



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Max Havelaar of De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy

(1900)– Multatuli–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 244]
[p. 244]

Twintigste hoofdstuk.

't Was avend. Tine zat te lezen in de binnengalery, en Havelaar teekende een borduurpatroon. Kleine Max tooverde een legprent in elkaar, en maakte zich driftig omdat hy niet vinden kon: ‘het rooye lyf van die mevrouw.’

 

- Zou 't nu zóó goed wezen, Tine? vroeg Havelaar. Kyk, ik heb dien palm wat grooter gemaakt... 't is nu juist the line of beauty van Hogarth, niet waar?

- Ja, Max! Maar die vetergaten staan te dicht op elkander.

- Zoo? En die andere strooken dan? Max, laat me je broekjen eens zien! Ei, heb je die strook aan? Ach, ik weet nog waar je die geborduurd hebt, Tine!

- Ik niet. Waar dan?

- 't Was in den Haag, toen Max ziek was en we zoo geschrokken waren omdat de dokter zei dat hy een zoo ongewoon gevormd hoofd had, en dat er zooveel zorg vereischt; werd om aandrang naar de hersenen te voorkomen. Juist in die dagen was je bezig aan die strook.

 

Tine stond op, en kuste den kleine.

 

- Ik hèb haar buik, ik hèb haar buik! riep 't kind vroolyk, en de rooie mevrouw was kompleet.

 

- Wie hoort daar een tontong slaan? vroeg de moeder.Ga naar eind(175)

- Ik, zei kleine Max.

- En wat beduidt dat?

- Bedtyd! Maar... Ik heb nog niet gegeten.

- Eerst kryg je eten, dat spreekt vanzelf.

 

En ze stond op, en gaf hem zyn eenvoudig maal dat ze uit een goed gesloten kast in haar kamer scheen gehaald te hebben, want men had het knippen van vele sloten gehoord.

 

- Wat geef je 'm daar? vroeg Havelaar.

- O wees gerust, Max: 't is beschuit uit een blik van Batavia! En ook de suiker is altyd achter slot geweest.

[pagina 245]
[p. 245]

Havelaars gedachten keerden terug naar 't punt waarop ze waren afgebroken.

 

Weet je wel, ging hy voort, dat wy de rekening van dien dokter nog niet betaald hebben... o, dat is zeer hard!

- Lieve Max, we leven hier zoo spaarzaam, weldra zullen wy alles kunnen afdoen! Bovendien, je zult wel spoedig resident worden, en dan is alles geregeld in weinig tyds.

- Dat is nu juist een zaak die me verdrietig maakt, zei Havelaar. Ik zou zoo heel ongaarne Lebak verlaten... dit zal ik je uitleggen. Geloof je niet dat we nog meer van onzen Max hielden na zyn ziekte? Nu, zóó ook zal ik dat arme Lebak liefhebben na de genezing van den kanker waaraan 't lydt sedert zooveel jaren. De gedachte aan bevordering doet me schrikken, ik kan hier niet gemist worden, Tine! En toch, aan den anderen kant, als ik weer bedenk dat we schulden hebben...

- Alles zal wel goedgaan, Max! Al moest je nu van hier, dan kan je later Lebak helpen als je Gouverneur-Generaal bent.

 

Daar kwamen woeste strepen in Havelaars borduurpatroon! Er was toorn in dat bloemsel, die vetergaten werden hoekig, scherp, ze beten elkaar...

 

Tine begreep dat ze iets miszegd had.

 

- Lieve Max... begon ze vriendelyk.

- Vervloekt! Wil je die stumpers zóó lang laten hongeren? Kan jy leven van zand?

Lieve Max!

 

Maar hy sprong op. Er werd niet meer geteekend, dien avond. Hy ging toornig op-en-neer in de binnengalery, en eindelyk sprak hy op een toon die ruw en hard zou geklonken hebben aan iederen vreemde, doch door Tine heel anders werd opgevat:

 

- Vervloekt, die lauwheid, die schandelyke lauwheid! Daar zit ik nu sedert een maand te wachten op recht, en intusschen wordt er vreeselyk geleden door dat arme volk. De Regent schynt er op te rekenen dat niemand hem aandurft! Zie...

 

Hy ging op zyn kantoor, en kwam terug met een brief in de hand, een brief die voor me ligt, lezer!Ga naar eind(149)

 

Zie, in dezen brief durft hy me voorstellen doen over de soort van arbeid dien hy wil laten verrichten door de menschen die hy onwettig heeft opgeroepen. Is dit niet de onbeschaamdheid te vèr gedreven?Ga naar eind(176) En weet je wie dat zyn. Dat zyn vrouwen met kleine kinderen, met zuigelingen, zwangere vrouwen die van Parang-Koedjang zyn gedreven naar de hoofdplaats

[pagina 246]
[p. 246]

om voor hem te werken! Mannen zyn er niet meer! En ze hebben niets te eten, en ze slapen op den weg, en eten zand! Kan jy zand eten? Moeten ze zand eten tot ik Gouverneurgeneraal ben? Vervloekt!

 

Tine wist zeer goed op wien Max eigenlyk boos was, als hy zoo sprak tot haar die hy zoo liefhad.

 

- En, ging Havelaar voort, dat loopt alles ter myner verantwoording! Als er op dit oogenblik van die arme wezens ronddwalen daarbuiten... als zy 't schynsel zien van onze lampen, zullen zy zeggen: ‘daar woont de ellendeling die ons beschermen zou! Daar zit hy rustig by vrouw en kind, en teekent borduurpatroontjes, en wy liggen hier als boschhonden op den weg te verhongeren met onze kinderen!’ Ja, ik hoor het wel, ik hoor het wel, dat roepen om wraak over myn hoofd! Hier, Max, hier!

 

En hy kuste zyn kind met een wildheid die 't verschrikte.

 

- Myn kind, als men je zeggen zal dat ik een ellendeling ben die geen moed had om recht te doen... dat er zooveel moeders zyn gestorven door myn schuld... als men je zeggen zal dat het verzuim van je vader den zegen wegstal van je hoofd... o Max, o Max, getuig dan wat ik leed!

 

En hy berstte in tranen uit, die Tine afkuste. Zy bracht daarop kleinen Max naar zyn bedjen - een stroomat - en toen ze terugkwam, vond ze Havelaar in gesprek met Verbrugge en Duclari die zoo-even waren binnen getreden. Het gesprek liep over de verwachte beslissing van de Regeering.

 

- Ik begryp zeer goed dat de resident in een moeielyken toestand is, zei Duclari. Hy kan 't Gouvernement niet aanraden gevolg te geven aan uw voorstellen, want dan zou er te veel aan den dag komen. Ik ben reeds lang in 't Bantamsche, en weet er veel van, meer nog dan uzelf, m'nheer Havelaar! Ik was reeds als onderofficier in deze streken, en dan komt men zaken te weten die de inlander zoo niet durft zeggen aan de ambtenaren. Maar als nu na een openlyk onderzoek dat alles aan den dag komt, zal de Gouverneur-generaal den resident ter verantwoording roepen, en hem afvragen hoe 't komt dat hy in twee jaren niet ontdekt heeft, wat u terstond in 't oog is gevallen? Hy moet dus natuurlyk trachten zoodanig onderzoek te voorkomen...

- Ik heb dit ingezien, antwoordde Havelaar, en, wakker gemaakt door zyn poging om den Adhipatti te bewegen iets tegen my intebrengen, - hetgeen schynt aantetoonen dat hy beproeven wil de kwestie te verleggen, door by-voorbeeld my

[pagina 247]
[p. 247]

te beschuldigen van... ik weet niet wat - heb ik me hiertegen gedekt door afschriften van myn brieven rechtstreeks aan de Regeering te zenden. In een daarvan komt het verzoek voor, ter verantwoording te worden geroepen wanneer er misschien mocht worden voorgegeven dat ik iets misdaan had. Als nu de resident my aantast, kan daarop in gewone billykheid geen beslissing worden genomen zonder dat men my vooraf heeft gehoord. Dat is men zelfs een misdadiger schuldig, en daar ik niets misdaan heb...

 

- Daar komt de post aan! riep Verbrugge.

 

Ja, 't was de post! De post, die den volgenden brief meebracht van den Gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie aan den gewezen adsistent-resident van Lebak, Havelaar.

 

‘Kabinet.

No 54.

Buitenzorg, 23 Maart 1856.

 

De wyze, waarop door u is te werk gegaan, by de ontdekking of vooronderstelling van kwade praktyken van de Hoofden in de afdeeling Lebak, en de houding daarby door u tegenover uwen Chef, den Resident van Bantam, aangenomen, hebben in hooge mate myne ontevredenheid verwekt.

In uwe bedoelde handelingen worden evenzeer gemist bezadigd overleg, beleid en voorzichtigheid, zoo zeer vereischt in eenen ambtenaar met uitvoering van gezag in de binnenlanden bekleed (sic) als begrippen van ondergeschiktheid aan uwen onmiddellyken superieur.

Reeds weinige dagen na de aanvaarding uwer betrekking hebt gy kunnen goedvinden, zonder voorafgaande raadpleging van (sic) den Resident, het hoofd van het Inlandsen Bestuur te Lebak te maken tot het doelwit van bezwarende onderzoekingen.

In die onderzoekingen hebt gy aanleiding gevonden, zonder zelfs uwe beschuldigingen tegen dat Hoofd door feiten, veel minder bewyzen te staven, tot het doen van voorstellen, die de strekking hadden een' Inlandsch Ambtenaar van den stempel van den Regent van. Lebak, een' zestigjarigen doch nog yverigen Landsdienaar, aan naburige aanzienlyke Regentengeslachten vermaagschapt, en omtrent wien steeds gunstige getuigenissen waren uitgebracht, aan eene hem moreel geheel vernietigende bejegening te onderwerpen.

Daarenboven hebt gy, toen de resident zich ongenegen betoonde aan uw voorstellen gereedelyk gevolg te geven, geweigerd aan het billyk verlangen van uwen Chef te voldoen, om volle opening te geven van hetgeen u omtrent de handelingen van het Inlandsche Bestuur te Lebak, bekend was.

[pagina 248]
[p. 248]

Zulke handelingen verdienen alle afkeuring, en doen lichtelyk gelooven aan ongeschiktheid voor het bekleeden eener betrekking by het Binnenlandsch Bestuur.

Ik heb my verplicht gezien, u van de verdere vervulling der betrekking van Adsistent-resident van Lebak te ontheffen.

Uit aanmerking evenwel van gunstige rapporten, vroeger omtrent u ontvangen, heb ik in het voorgevallene geen reden willen vinden, om u het uitzicht op eene wederplaatsing by het Binnenlandsch Bestuur te benemen. Ik heb u daarom voorloopig belast met de waarneming der betrekking van Adsistent-resident van Ngawi.

Van uwe verdere handelingen in die betrekking zal het geheel afhangen of gy by het Binnenlandsch Bestuur zult kunnen geplaatst blyven.’

En daaronder stond de naam van den man, op wiens ‘yver, bekwaamheid en goede trouw’ de Koning zeide te kunnen staatmaken, toen hy diens benoeming tot Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie onderteekende.Ga naar eind(177)

- We gaan van hier, beste Tine, zei Havelaar gelaten, en hy reikte den kabinetsbrief aan Verbrugge, die 't stuk las te-zamen met Duclari.

Verbrugge had tranen in de oogen, maar sprak niet. Duclari, een zeer beschaafd mensch, berstte in een wilden vloek uit:

- G.......... ik heb hier in 't bestuur schelmen en dieven gezien... ze zyn in eere van hier gegaan, en men schryft aan U zulk een brief!

- 't Is niets, zei Havelaar, de Gouverneur-generaal is een eerlyk man: hy moet bedrogen zyn... hoewel hy zich tegen dat bedog had kunnen hoeden door my eerst te hooren. Hy is verstrikt in 't web van de buitenzorgsche ambtenary. We kennen dat! Maar ik zal tot hem gaan en hem aantoonen hoe hier de zaken staan. Hy zal recht doen, ik ben er zeker van!

- Maar, als ge naar Ngawi gaat...

- Juist, ik weet dit! Te Ngawi is de Regent verwant aan het Djokjasche hof. Ik ken Ngawi, want ik was twee jaar lang in de Baglen, dat in de buurt is.Ga naar eind(178) Ik zou te Ngawi hetzelfde moeten doen wat ik hier gedaan heb: dat zou nutteloos heenen-weer reizen zyn. Bovendien, 't is my onmogelyk dienst te doen op de proef alsof ik me slecht gedragen had! En eindelyk, ik zie in dat ik om een eind te maken aan al dat geknoei, geen ambtenaar moet wezen. Als ambtenaar staan er tusschen de Regeering en my te veel personen die belang hebben by 't loochenen der ellende van de bevolking. Er zyn nog meer redenen die my beletten naar Ngawi te gaan. Die plaats was niet vakant... ze is voor my open gemaakt, kyk!

[pagina 249]
[p. 249]

En hy toonde in de Javasche-Courant die met dezelfde post was aangekomen, dat inderdaad by 't zelfde besluit der Regeering waarby hem het Bestuur van Ngawi werd opgedragen, de adsistent-resident van die provincie verplaatst werd naar een andere afdeeling die vakant was.

 

- Weet ge waarom ik juist naar Ngawi moet, en niet naar die vakante afdeeling? Dat zal ik je zeggen! De resident van Madioen, waaronder Ngawi behoort, is de schoonbroeder van den vorigen resident van Bantam. Ik heb gezegd dat de Regent vroeger zulke slechte voorbeelden had gehad...

- Ah, riepen Verbrugge en Duclari tegelyk. Ze begrepen waarom Havelaar juist naar Ngawi verplaatst werd om op de proef te dienen, of hy misschien beteren zou!

- En om nòg een reden kan ik niet daarheen gaan, zeide hy. De tegenwoordige Gouverneur-generaal zal spoedig aftreden... zyn opvolger ken ik, en ik weet dat er van hem niets te wachten valt.Ga naar eind(179) Om dus nog tydig voor dat arme volk iets te verrichten, moet ik den tegenwoordigen Gouverneur spreken voor zyn vertrek, en als ik nu naar Ngawi ging, zou dat onmogelyk wezen. Tine, hoor eens!

- Lieve Max?

- Je hebt moed, niet waar?

- Max, je weet dat ik moed heb... als ik by je ben!

- Welnu!

 

Hy stond op en schreef 't volgend rekwest, naar myn inzien een voorbeeld van welsprekendheid.

 

‘Rangkas Betoeng, 29 Maart 1856.

 

Aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indie.

 

Ik had de eer te ontvangen uwer Excellentie's kabinetsmissive van 23 dezer No. 54.

Ik zie me genoodzaakt, in antwoord op dat stuk, Uwe Excellentie te verzoeken my te verleenen een eervol ontslag uit 's Lands dienst.Ga naar eind(180)

max havelaar.’

 

Er was te Buitenzorg tot het verleenen van 't gevraagd ontslag niet zoo langen tyd noodig als er scheen vereischt geweest te zyn voor de beslissing hoe men Havelaars aanklacht kon afwenden. Dit toch had een maand gevorderd, en 't gevraagd ontslag kwam binnen weinige dagen te Lebak aan.

 

- Goddank, riep Tine, dat je eindelyk jezelf kunt zyn!

 

Havelaar ontving geen last om 't Bestuur zyner Afdeeling

[pagina 250]
[p. 250]

voorloopig overtegeven aan Verbrugge, en meende dus zyn opvolger te moeten afwachten. Deze bleef lang uit omdat hy uit een geheel anderen hoek van Java komen moest. Na byna drie weken wachtens schreef de gewezen adsistent-resident van Lebak, die echter nog altyd als zoodanig was opgetreden, den volgenden brief aan den kontroleur Verbrugge:

No 153.

Rangkas Betoeng, 15 April 1856.

Aan den Kontroleur van Lebak.Ga naar eind(181)

 

Het is u bewust dat ik by Gouvernements Besluit van den 4den dezer, No 4, op myn verzoek eervol ben ontslagen uit 's lands dienst.

Misschien ware ik in myn recht geweest, na de ontvangst van die beschikking myn betrekking van adsistent resident terstond neerteleggen, daar het een anomalie schynt een funktie te vervullen zonder ambtenaar te wezen.

Ik ontving evenwel geen aanschryving om myn betrekking overtegeven, en gedeeltelyk uit besef van de verplichting myn post niet te verlaten zonder behoorlyk afgelost te zyn, gedeeltelyk uit oorzaken van ondergeschikt belang, wachtte ik de komst van myn opvolger af, in de meening dat die ambtenaar spoedig - althans deze maand - zou arriveeren.

Thans verneem ik van u dat myn vervanger nog niet zoo spoedig kan verwacht worden - ge hebt, meen ik, die tyding te Serang gehoord - en tevens dat het den resident verwonderde dat ik, in de zeer byzondere pozitie waarin ik verkeer, nog niet heb verzocht het Bestuur aan u te mogen overdragen.

Niets kon my aangenamer zyn dan dit bericht. Want ik behoef u niet te verzekeren dat ik, die verklaard heb niet anders te kunnen dienen dan ik hier deed... ik die voor deze wyze van dienen ben gestraft met berisping, met een ruïneuze en deshonorante overplaatsing... met den last om de arme lieden te verraden die op myn loyauteit vertrouwden - met de keus alzoo tusschen oneer en broodsgebrek: - dat ik na dit alles met moeite en zorg elk voorkomend geval te toetsen had aan myn plicht, en dat de eenvoudigste zaak my zwaar viel, geplaatst als ik was tusschen myn geweten en de principes van 't Gouvernement waaraan ik trouw schuldig ben zoolang ik niet ontheven ben van myn ambt.

De moeielykheid openbaarde zich vooral by 't antwoord dat ik geven moest aan klagers.

Eens toch had ik beloofd niemand te zullen overleveren aan de rankune zyner hoofden! - Eenmaal had ik - onvoorzichtig genoeg! - myn woord ter borg gesteld voor de rechtvaardigheid van 't Gouvernement.

De arme bevolking kon niet weten dat die belofte en die

[pagina 251]
[p. 251]

borgstelling gedesavoueerd waren, en dat ik arm en onmachtig alleen stond met myn zucht voor recht en menschelykheid.

En men ging met klagen voort!

Het was grievend, na de ontvangst der kabinetsmissive van 23 Maart, dáár te zitten als vermeende toevlucht, als machtelooze beschermer.

Het was hartverscheurend de klachten aantehooren over mishandeling, uitzuiging, armoede, honger... terwyl ikzelf nu met vrouw en kind honger en armoede te-gemoet ga.

En ook 't Gouvernement mocht ik niet verraden. En mocht tot die arme lieden niet zeggen: ‘gaat en lydt, want het Bestuur wil dat gy gekneveld wordt!’ Ik mocht myn onmacht niet erkennen, één als ze was met de schande en de gewetenloosheid der raadgevers van den Gouverneur-generaal.

Ziehier wat ik antwoordde:

‘Terstond kan ik u niet helpen! Doch ik zal naar Batavia gaan, ik zal den Grooten-Heer spreken over uw ellende. Hy is rechtvaardig, en hy zal u bystaan. Gaat voorloopig rustig naar huis... verzet u niet... verhuisd nog niet... wacht geduldig: ik denk, ik... hoop dal er recht zal geschieden!’

 

Zóó meende ik, beschaamd over de schending myner toezegging van hulp, myn denkbeelden in overeenstemming te brengen met myn plicht omtrent het Bestuur dat my nog deze maand betaalt, en ik zou aldus tot de komst van myn opvolger zyn voortgegaan, indien niet een byzonder voorval my heden in de noodzakelykheid bracht aan die dubbelzinnige verhouding een eind te maken.

Zeven personen hadden geklaagd. Ik gaf hun bovenstaand antwoord. Zy keerden naar hun woonstede terug. Onder-weg ontmoet hen hun dorpshoofd. Hy moet ze verboden hebben hun kampong weder te verlaten, en nam ze - naar men my rapporteert - hun kleederen af, om hen te dwingen tehuis te blyven. Eén hunner ontsnapt, vervoegt zich weder by my, en verklaart: niet naar zyn dorp te durven terugkeeren.

Wat ik nu dien man moet antwoorden, weet ik niet!

Ik kan hem niet beschermen... ik mag hem myn onmacht niet bekennen... ik wil 't aangeklaagd dorpshoofd niet ververvolgen, daar zulks den schyn zou meebrengen alsof deze zaak pour le besoin de ma cause door my was opgerakeld: ik weet niet meer wat te doen...

Ik belast u, onder nadere goedkeuring des Residents van Bantam, van af morgen-ochtend met het bestuur de afdeeling Lebak.

 

De Adsistent-resident van Lebak,

 

max havelaar.

[pagina 252]
[p. 252]

Daarop vertrok Havelaar met vrouw en kind van Rangkas-Betoeng. Hy weigerde alle geleide. Duclari en Verbrugge waren diep geroerd by 't afscheid. Ook Max was aangedaan, vooral toen hy op de eerste wisselplaats eene talryke menigte vond, die weggeslopen was uit Rangkas-Betoeng, om hem daar te begroeten voor het laatst.

 

Te Serang stapte de familie by den heer Slymering af, die haar met de gewone indische gastvryheid ontving.Ga naar eind(182)

 

's Avends kwam er veel bezoek by den resident. Men zeide zoo beteekenisvol mogelyk, gekomen te zyn om Havelaar te begroeten, en Max ontving menigen welsprekenden handdruk...

 

Maar hy moest naar Batavia om den Gouverneur-generaal te spreken...

 

Dáár aangekomen, liet hy om gehoor verzoeken. Dit werd hem geweigerd omdat er een fytzweer was aan den voet van zyn Excellentie.

 

Havelaar wachtte tot die fytzweer genezen was. Toen liet hy andermaal verzoeken gehoord te worden.

 

Zyn Excellentie ‘had het zoo druk dat zy zelfs aan den Direkteur-Generaal van financien een audientie had moeten weigeren’ en kon dus ook Havelaar niet ontvangen.

 

Havelaar wachtte tot zyn Excellentie zou heengeworsteld zyn door die drukte. Intusschen voelde hy iets als nayver op de personen die aan zyn Excellentie waren toegevoegd in den arbeid. Want hy werkte gaarne snel en veel, en gewoonlyk smolten zulke ‘drukten’ weg onder zyn hand. Hiervan echter was nu natuurlyk geen spraak. Havelaars arbeid was zwaarder dan arbeid: hy wachtte!

 

Hy wachtte. Eindelyk liet hy op-nieuw verzoeken om gehoord te worden. Men gaf hem ten antwoord ‘dat zyn Excellentie hem niet kon ontvangen, wyl hy hierin verhinderd werd door de drukte van haar aanstaand vertrek.

 

Max beval zich aan in de gunst van zyn Excellentie om één half uur gehoor, zoodra er een kleine ruimte wezen zou tusschen twee ‘drukten.’

 

Eindelyk vernam hy dat zyn Excellentie den volgenden dag vertrekken zou! Dit was hem een donderslag. Nog altyd hield hy zich krampachtig vast aan 't geloof dat de aftredende Landvoogd eerlyk man, en.... bedrogen was.Ga naar eind(183) Een vierendeels uur ware voldoende geweest om de rechtvaardigheid zyner zaak te bewyzen, en dit vierendeel uurs scheen men hem niet te willen geven.

[pagina 253]
[p. 253]

Ik vind onder Havelaars papieren de minuut van een brief dien hy aan den aftredenden Gouverneur-generaal schynt geschreven te hebben op den laatsten avend voor diens vertrek naar 't moederland. Op den rand staat met potlood aangeteekend: ‘niet juist’ waaruit ik opmaak dat sommige zinsneden by 't afschryven veranderd zyn. Ik doe dit opmerken, om niet uit het gemis aan letterlyke overeenstemming van dit stuk, twyfel te doen geboren worden aan de echtheid der andere officieele stukken die ik meedeelde, en die allen door een vreemde hand voor eensluidend afschrift zyn geteekend. Misschien heeft de man aan wien deze brief gericht was, lust den volkomen-juisten daarvan publiek te maken.Ga naar eind(184) Men zou door vergelyking kunnen zien hoever Havelaar is afgeweken van zyn minuut. Zakelyk korrekt was de inhoud aldus:

 

‘Batavia, 23 Mei 1856.

 

‘Excellentie! Myn ambtshalve bij missive van 28 Februari gedaan verzoek om aangaande de Lebaksche zaken te worden gehoord, is zonder gevolg gebleven.

Evenzoo heeft Uwe Excellentie niet gelieven te voldoen aan myn herhaalde verzoeken om audientie.

Uwe Excellentie heeft dus een ambtenaar die gunstig by het Gouvernement bekend stond - dit zyn Uwer Excellentie's eigen woorden! - iemand die zeventien jaren het Land in deze gewesten diende, iemand die niet alleen niets misdeed, maar zelfs met ongekende zelfverloochening het goede beoogde en voor eer en plicht alles veil had... zóo iemand heeft Uwe Excellentie gesteld beneden den misdadiger. Want dien hoort men ten-minste.

Dat men Uwe Excellentie omtrent my misleid heeft, begryp ik. Maar dat Uwe Excellentie niet de gelegenheid heeft aangegrepen om die misleiding te ontgaan, begryp ik niet.

Morgen gaat Uwe Excellentie van hier, en ik mag haar niet laten vertrekken zonder nog eenmaal gezegd te hebben dal ik myn plicht heb gedaan, geheel-en-al myn plichtmet beleid, met bezadigdheid, met menschlievendheid, met zachtheid en met moed.

De gronden waarop gebazeerd is de afkeuring in Uwer Excellentie's kabinetsmissive van 23 Maart, zyngeheel-en-al verdicht en logenachtig.

Ik kan dit bewyzen, en dit ware reeds geschiedt, als Uwe Excellentie my één half uur gehoor had willen schenken. Als Uwe Excellentie één half uur tyd had kunnen vinden om recht te doen!

Dit is zoo niet geweest! Een deftig gezin is daardoor tot den bedelstaf gebracht...

Hierover evenwel klaag ik niet.

[pagina 254]
[p. 254]

Maar Uwe Excellentie heeft gesanktioneerd: het stelsel van misbruik van gezag, van roof en moord, waaronder de arme javaan gebukt gaat, en dáárover klaag ik.

Dàt schreit ten hemel!

Er kleeft bloed aan de overgegaarde penningen van uw dus ontvangen indisch traktement, Excellentie!Ga naar eind(185)

Nog éénmaal vraag ik om een oogenblik gehoor, zy het dezen nacht, zy het morgen vroeg! En alweder vraag ik dit niet voor my, maar voor de zaak die ik voorsta, de zaak van rechtvaardigheid en menschelykheid, die tevens de zaak is van welbegrepen politiek.

Als Uwe Excellentie het met haar geweten kan overeenbrengen, van hier te vertrekken zonder my te hooren, het myne zal gerust zyn by de overtuiging al het mogelyke te hebben aangewend om de treurige, bloedige gebeurtenissen te voorkomen, die weldra 't gevolg zullen wezen van de eigenwillige onkunde waarin de Regeering wordt gelaten tenopzichte van hetgeen er omgaat onder de bevolking.Ga naar eind(186)

max havelaar.’

 

Havelaar wachtte dien avend. Hy wachtte den ganschen nacht.

 

Hy had gehoopt dat misschien verstoordheid over den toon van zyn brief bewerken zou, wat hy vergeefs getracht had te bereiken door zachtheid en geduld. Zyn hoop was ydel! De Gouverneur-generaal vertrok zonder Havelaar te hebben gehoord. Er was weder een Excellentie ter-ruste gegaan in 't moederland!

 

Havelaar doolde arm en verlaten rond. Hy zocht...

 

Genoeg, myn goede Stern! Ik, Multatuli, neem de pen op. Ge zyt niet geroepen Havelaars levensgeschiedenis te schryven. Ik heb u in 't leven geroepen... ik liet u komen van Hamburg... ik leerde u redelyk goed hollandsch schryven, in zeer korten tyd... ik liet u Louise Rosemeyer kussen, die in suiker doet... het is genoeg Stern, ge kunt gaan!

 

Die Sjaalman en zyn vrouw...

 

Halt, ellendig produkt van vuile geldzucht en godslasterlyke femelary! Ik heb u geschapen... ge zyt opgegroeid tot een monster onder myn pen... ik walg van myn eigen maaksel: stik in koffi en verdwyn.

[pagina 255]
[p. 255]

Ja, ik, Multatuli ‘die veel gedragen heb’ neem de pen op. Ik vraag geen verschooning voor den vorm van myn boek. Die vorm kwam my geschikt voor ter bereiking van myn doel.

 

Dit doel is tweeledig:

 

Ik wilde in de eerste plaats het aanzyn geven aan iets dat als heilige poesaka zal kunnen bewaard worden door kleinen Max en zyn zusje, als hun ouders zullen zyn omgekomen van ellende.

 

Ik wilde aan die kinderen een adelbrief geven van myne hand.

 

En in de tweede plaats: ik wil gelezen worden.

 

Ja, ik wil gelezen worden! Ik wil gelezen worden door staatslieden, die verplicht zyn te letten op de teekenen des tyds... door letterkundigen, die toch ook eens 't boek moeten inzien waarvan men zooveel kwaads spreekt... door handelaren, die belang hebben by de koffiveilingen... door kameniers, die me huren voor weinige centen... door Gouverneurs generaal inruste... door Ministers in bezigheidGa naar eind187)... door de lakeien van die Excellentien... door de bidpredikers, die more majorum zullen zeggen dat ik den Almachtigen God aantast, waar ik slechts opsta tegen 't godje dat zy maakten naar hun beeld... door duizenden en tienduizenden van exemplaren uit het droogstoppelras, die - voortgaande hun zaakjes op de bekende wys te behartigen - 't hardst zullen meeschreeuwen over de mooijigheid van m'n geschryfGa naar eind188)... door de leden der Volksvertegenwoordiging, die weten moeten wat er omgaat in 't groote Ryk over zee, dat behoort tot het Ryk van Nederland...

 

Ja, ik zal gelezen worden!

 

Als dit doel bereikt wordt, zal ik tevreden zyn. Want het was me niet te doen om goed te schryven... Ik wilde zóó schryven dat het gehoord werd. En, even als iemand die roept: ‘houdt den dief!’ zich weinig bekommert over den styl zyner geïmprovizeerde toespraak aan 't publiek, is 't ook my geheel om 't even hoe men de wyze zal beoordeelen waarop ik myn ‘houdt den dief’ heb uitgeschreeuwd.

 

‘Het boek is bont... er is geen geleidelykheid in... jacht op effekt... de styl is slecht... de schryver is onbedreven... geen talent... geen methode...

 

Goed, goed, alles goed! Maar... de javaan wordt mishandeld!

 

Want: wederlegging der hoofdstrekking van myn werk is onmogelyk!Ga naar eind189)

[pagina 256]
[p. 256]

Hoe luider overigens de afkeuring van myn boek, hoe liever 't my wezen zal, want des te grooter wordt de kans gehoord te worden. En dit wil ik!

 

Doch gy, die ik stoor in uw ‘drukten’ of in uw ‘rust’ gy Ministers en Gouverneurs-generaal, rekent niet te zeer op de onbedrevenheid myner pen. Ze zou zich kunnen oefenen, en met eenige inspanning misschien geraken tot een bekwaamheid die ten laatste zelfs de waarheid zou doen gelooven door 't Volk! Dan zou ik aan dat Volk een plaats vragen in de VertegenwoordigingGa naar eind(190) al ware 't alleen om te protesteeren tegen certificaten van rechtschapenheid, die door Indische specialiteiten vice versa worden uitgereiktGa naar eind191) misschien om op 't vreemd denkbeeld te brengen dat men zelf waarde hecht aan die hoedanigheid...

 

Om te protesteeren tegen de eindelooze expeditien en heldendaden tegen arme ellendige schepsels, die men vooraf door mishandeling dwong tot opstand.

 

Om te protesteeren tegen de schandelyke lafhartigheid van cirkulaires die de eer der Natie schandvlekken door 't inroepen van publieke liefdadigheid voor de slachtoffers van kronischen zeeroof.Ga naar eind192)

 

't Is waar, die opstandelingen waren uitgehongerde geraamten, en die zeeroovers zyn weerbare mannen!

 

En als men my die plaats weigerde... als men my by voortduring niet geloofde...

 

Dan zou ik myn boek vertalen in de weinige talen die ik ken, en in de vele talen die ik leeren kan, om te vragen aan Europa, wat ik vruchteloos zou hebben gezocht in Nederland.

 

En er zouden in alle hoofdsteden liederen worden gezongen met refreinen als dit: er ligt een roof staat aan de zee, tusschen Oostfriesland en de Schelde!

 

En wanneer ook dit niet baatte?

 

Dan zou ik myn boek vertalen in 't maleisch, javaansch, soendasch, alfoersch, boegineesch, battaksch...

 

En ik zou klewangwettende krygszangen slingeren in de gemoederen van de arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli.

 

Redding en hulp, op wettelyken weg, waar het kan... op wettigen weg van geweld, waar het moet.

 

En dit zou zeer nadeelig werken op de Koffiveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappy!Ga naar eind193)

[pagina 257]
[p. 257]

Want ik ben geen vliegenreddende dichter, geen zachtmoedige droomer, zooals de getrapte Havelaar die zyn plicht deed met den moed van een leeuw, en honger lydt met het geduld van een marmot in den winter.

 

Dit boek is een inleiding...

 

Ik zal toenemen in kracht en scherpte van wapenen, naarmate het noodig zal wezen...

 

God geve dat het niet noodig zy!

 

Neen, 't zal niet noodig zyn! Want aan U draag ik myn boek op, Willem den derden, Koning, Groothertog, Prins... meer dan Prins, Groothertog en Koning... keizer van 't prachtig ryk van insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd...

 

Aan U durf ik met vertrouwen vragen of 't uw keizerlyke wil is:

 

Dat Havelaar wordt bespat met den modder van Slymeringen en Droogstoppels?

 

En dat daarginds Uw meer dan dertig millioen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in UWEN naam?Ga naar eind194)

eind(175)
Tontong (tomtom, tamtam) is 'n groot hangend uitgehold houten blok waarop men de uren slaat. De naam is alweer 'n onomaiopee.
eind(149)
Nooit gaf iemand blyk van begeerte om bewysstukken als de hier bedoelde intezien.
eind(176)
Deze brief van den Adhipatti is nog in myn bezit, en wel - nogal karakteristiek! - saamgeknepen en in stukken gescheurd, maar nog altyd volkomen leesbaar. De toeleg van dat schryven was, my in z'n knevelary te betrekken, 't geen gelukt zou wezen indien ik z'n voorstellen had goedgekeurd, of argeloos daarover in korrespondentie was getreden.
eind(177)
In de derde alinea van dezen brief wordt my 't vervullen van myn voorgeschreven plicht tot verwyt gemaakt door den man die in de eerste plaats geroepen was my te berispen en zelfs te straffen indien ik dien plicht had verzuimd. Wat vervolgens z'n ontevredenheid aangaat over de door my ‘aangenomen houding tegenover den Resident van Bantam’ ze was geheel ongegrond en de heer B.v.K. zelf betuigde my later, niet te begrypen wat daarmee kon bedoeld zyn. De bewering dat er omtrent den Regent ‘steeds gunstige getuigenissen waren afgelegd’ was een onwaarheid. Herhaaldelyk was er in de conduite-staten over dat Hoofd geklaagd. De opmerking dat ik myn beschuldiging niet door ‘feiten, veel minder bewyzen’ gestaafd had, klinkt zonderling in den mond van den man die geen gehoor verkoos te geven aan myn dringende bede, my in de gelegenheid te stellen myn beschuldigingen door ‘feiten en bewyzen te staven.’ Onwaar is 't dat ik geweigerd hebben zou ‘volle opening te geven van wat my omtrent de handelingen van het Inlandsch Bestuur te Lebak bekend was.’ Juist om tot die ‘volle opening te kunnen overgaan, drong ik op 'n vry en openlyk onderzoek aan. Maar ik wilde voorkomen dat het weder zou uitloopen op 'n vruchteloos “aboucheeren” gelyk onder myn voorganger zoo dikwyls geschied was zonder ander gevolg dan dat de klagers officieel gestraft of in 't geheim mishandeld werden. Ongeschiktheid voor 't bekleeden eener betrekking by het Binnenlandsch Bestuur’ moest wel beteekenen dat ik niet kon werken in den ‘geest des Gouvernements’ niet in den geest der Slymeringen, niet in den geest van den verheven Duymaer van Twist. De Natie had behooren te eischen dat al die varieteiten van plichtverzakende deugnieten zich geschikt maakten om te werken ‘in den geest’ van Havelaar. Hoe rymt vervolgens de erkentenis dat ik by de Regeering gunstig stond aangeschreven, met de laaghartige insinuatie in de Tweede Kamer, dat hy ‘over den schryver van dat boek zooveel - kwaads alzoo? zou kunnen zeggen?’ Wat de plaatsing te Ngawi aangaat, er bestonden nog meer redenen dan ik opgaf om die aanstelling van de hand te wyzen. Maar de in alle inlandsche zaken zoo grondig onwetende Van Twist kende die niet. Hy liep in 't kiezen voor my van die betrekking, alweer aan de leiband van de buitenzorgsche kommiezery, die er waarachtig groot belang by had dat ik niet aan 't woord kwam. Het was 'n uitgemaakte zaak dat ik te Ngawi moest ‘vallen.’ Het openbaren der kuiperytjes die hiertoe in 't werk werden gesteld, zou zeer pikant wezen, maar ik onthoud me nu daarvan omdat ik geen vryheid heb m'n bronnen te noemen. Misschien wordt dit bezwaar eenmaal opgeheven. De laatste alinea van den heerlyken kabinetsbrief beteekent alweer dat er zou moeten blyken of Havelaar bekwaam en genegen was dienst te nemen onder de vereerders van den ‘geest des gouvernements.’ En dit zou moeten getuigd worden door dezen of genen hoofdambtenaar van 't allooi der Slymeringen! Ieder ziet dat de onbekwaamheid van Van Twist zich niet tot de inlandsche zaken bepaalde en dat de man ook in ‘the proper study of men’ 'n brekebeen was. Men bedenke dat hy Havelaar's brieven onder de oogen had, brieven die geschreven waren met de voorbedachte strekking den man wakker te schudden. Nederlanders, welke soort van wezens toch laat gy u opdringen als Landvoogden van Insulinde?
eind(178)
Dat in de buurt is. Ook hier alweder is van toepassing wat ik op blz. 152 zeide over 't leeren kennen van den toestand eener landstreek door 't verblyf in een nabygelegen provincie.
eind(179)
Die opvolger wan de heer Pahud, 'n pronkjuweel alweer van onbeduidendheid, en dus een man naar 't hart van de Natie die hem vyf jaar als Minister, vyf jaar ook als Gouverneur-generaal heeft kunnen gebruiken. Gelyk er in den tekst van deze uitgaaf uitdrukkelyk staat, wist ik in '56 - wat thans m'n drie millioen landgenooten wel met my eens zullen wezen - ‘dat er van dien man niets te wachten viel.’ Zóó is dan ook de lezing in 't Hs. van den Havelaar. Maar òf de heer Van Lennep zelf, òf de zetter, òf deze of geene korrekter - weet ik 't? - een van allen dan, heeft goedgevonden dien tekst te vervalschen. Men leest in vorige uitgaven: zyn opvolger - den opvolger namelyk van Van Twist - ken ik niet, en ik weet niet of er van hem iets te verwachten valt. Wat de strekking was van deze blykbaar opzettelyke verandering - 'n drukfout kan 't niet zyn - weet ik niet, maar ze komt my oneerlyk voor.
eind(180)
Een Javaannutter in Friesland - ik meen te Bolsward - onthaalde z'n Publiek op de mededeeling dat: ‘die Havelaar beneden alles en op 'n onaangename wys uit den dienst geraakt was.’ Ik heb niet vernomen dat men den man de deur uitwierp. Welk nut het voor den Javaan heeft, dat men den man lastert die voor hem weggaf al wat-i offeren kòn, begryp ik niet. Zie daarover - in den bundel Verspreide stukken - m'n brief aan die kostelyke maatschappy.
eind(181)
By 't lezen van dezen brief aan den kontroleur gelieve men in 't oog te houden dat-i geschreven werd aan den man die van al 't voorgevallene te Lebak getuige, en daarin ambtelyk betrokken was geweest. Ook vooral met het oog op de mededeeling die in de laatste alinea's voorkomt, geloof ik niet dat er bondiger bewys voor de waarheid der geheele strekking van m'n boek denkbaar is dan in dit dokument geleverd wordt.
eind(182)
In 'n batavische courant werd me verweten dat ik by den heer Brest van Kempen afstapte. Wel, ik deed dit op zyn uitdrukkelyk verzoek, en 't was van myn kant 'n edelmoedigheid. De man vreesde voor oproer, waartoe inderdaad reden was. Reeds te Lebak hàd ik al m'n invloed noodig om de bevolking in rust te houden, waarop dan ook in m'n laatsten brief aan den kontroleur gedoeld wordt. Het zou 'n verkeerden indruk hebben gemaakt, indien ik by 't verlaten van Bantam blyk had gegeven in onmin met den Resident te zyn, wat dan ook werkelyk het geval niet was. Maar zeker zou dit wèl 't geval geweest zyn, indien ik toen al de motieven had gekend die hem bewogen moordenaars en dieven de hand boven 't hoofd te houden. Gelyk uit den Havelaar blykt, dacht ik slechts aan een door gewoonte verwrongen plichtbesef van de soort als ik sedert jaren overal ontmoet had. Later evenwel ontdekte ik dat het ontzien van den ‘geest des gouvernements’ in dit byzonder geval samenhing met 'n indruk van nog lager soort, van... de allerlaagste soort? Het lust me niet, my daarover op dit oogenblik uittelaten. Misschien is de gewezen minister van kolonien Hasselman genegen den belangstellenden onderzoeker nauwkeuriger intelichten. Ook kan deze staatsdienaar - een myner voorgangers te Lebak - getuigen of ik de beschuldiging van ‘overdryving’ in 't schetsen van den toestand dier provincie verdien? Hy zal erkennen dat ik beneden de waarheid bleef.
eind(183)
Dat zeg ik Van Twist zelf in den ‘Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste.’ Dat men hem bedrogen had, blyft waar. Maar niet gegrond bleek m'n goedige meening dat-i eerlyk man wezen zou. Een eerlyk man tracht te herstellen wat door zyn schuld bedorven werd, en nooit gaf V.T. het geringste blyk dat-i hieraan wilde meewerken. Integendeel. Juist van hèm ging de helsche wenk uit, dat men onder voorwendsel myner mooischryvery - bah! - m'n aanklacht smoren kon.
De begeerte om Noot 183 aantevullen noopt my hier een stuk uit een brief van Multatuli aan den heer Vosmaer te doen volgen. Aan kleine bedenkingen van kieschheid mag ik niet toegeven, waar ik in staat ben nadere inlichtingen medetedeelen over de gebeurtenissen te Lebak.
De brief aan den heer Vosmaer is gedateerd van 25 April 1874. Het onderhoud met den heer Hasselman had plaats in 't begin van 1868.
M. Douwes Dekker - Schepel.
 
..........................
Uw ‘Vaderland’ dus, en ik was er erg bly mee. Ik hoop dat uw studie afzonderlyk worde uitgegeven.Ga naar voetnoot*)
Zeer in 't byzonder deed het my goed dat ge wyst op dien brief aan den G.G. in ruste. Ik voor my wenschte wel dat de heele Havelaar achterwege was gebleven, en dat ik alleen dien brief gepubliceerd had! Maar... er waren oorzaken die me drongen - en dwongen! - 'n boek te schryven, en zoo'n boek. Nog altyd betreur ik dat ik my tot schryver liet maken. Als 't over te doen was, werk ik horlogemaker of schrynwerker. Nog altyd stuit het my vreeselyk ideen aan Publiek te geven.
Het is die brief aan Van Twist en uw wyzen daarop, die my noopte, 't blaadje dat voor M. bestemd was, aan u te zenden. Ik voelde lust u iets meetedeelen over de Havelaarsgeschiedenis die me pikant voorkomt. Maar meen niet dat dit iets te maken heeft met uw studie over m'n geschryf, o neen. Integendeel! 't Schandaaltje - want ergeren zult ge u! - dat ik u meedeel moet onder ons blyven, of behoort althans volstrekt niet in uw studie thuis.
Toen de Havelaar verschenen was, hoopte ik op uitdagingen om te bewyzen wat ik geschreven had. Ge weet hoe die achterbleven. Eerst het - naar myn inzien opzettelyk overdreven - geseur over de hoedanighied van 't boek, vry spoedig daarop de algemeene kreet dat ik zoo'n byzonder slecht mensch was, en eindelyk 't gewone: hy heeft overdreven. (Juist andersom, ik had verzacht, en de stipte waarheid geofferd aan wat my voorkwam als eisch van de kunst.)
Hoe dit zy, bewyzen werden niet gevraagd, en ik zàt met m'n pleidooi en mooischryvery. In de Minnebrieven publiceerde ik 'n paar stukken... och, waartoe? Men was stilzwygend overeengekomen my niet toetelaten tot bewys. Ik vind dat weiwillenden de vraag moesten stellen: ‘Zyn die verklaringen van den kontroleur echt of valsch?’
Toen er onder 't ministerie Van Zuylen, S. Hasselman kwestie van was de kamer te ontbinden - ik schreef u reeds daarover - zei my Hasselman eens:
- ... maar dat begryp ik niet van je, dat je niet myn rapport over den toestand in 't Lebaksche heb gepubliceerd! Je hebt by lange na 't ergste niet genoemd! 't Was me een boeltje!
Ik begreep hem niet omdat ik me niet herinnerde dat hyzelf een myner voorgangers te Lebak was geweest.
- Wel zeker! Ik zat telkens uittekyken of je myn rapport niet publiceerde. Daar stond meer in, dat verzeker ik je.
Een oogenblik later over Brest van Kempen sprekende:
- Ja, dat die er geen eind aan maken zou, was te begrypen. Je weet toch dat-i onder den Regent zat! De regent leverde hem meiden. - (Stipt letterlyk!)
Dit werd door den Minister van Kolonien aan Havelaar gezegd, of... door den heer Hasselmam, hoe wil je? 't Viel voor op 't Departement, in 't kabinet van den minister, maar de toon was fideel. (Dit blykt nog al, niet waar?)
Juist die fideliteit zou me weerhouden hebben te zeggen: ‘geef me dat op schrift’ of: ‘ik houd je aan dat woord.’ Hasselman praatte losweg en inofficieel, 't Is de vraag of ik loyaal gedaan had, z'n woorden te maken tot punt van uitgang myner eischen om recht. Doch ik dacht er niet aan, en heb geen verdienste van m'n discretie. Want de heele aanraking met Hasselman tendeerde op 'n groote verandering waarmee myn herstel zou samengaan. Ik had dus geen reden op dàt oogenblik werk te maken van myn belang. Er was bepaald dat my recht zou gedaan worden, en 't kwam dus niet meer te pas getuigen interoepen...ditmaal den minister van kolonien zelf!
Hoe nu zoo'n Hasselman berusten kon en kan in de wyze waarop ik behandeld word, is... geen raadsel. Hy is gewis geen slecht mensch, doch als de meesten lauw en half.
Ik erken dat ik nu gaarne z'n getuigenis op schrift had! 't Is de vraag of hy 't geven zou, als ik 't nu de but en blanc vroeg. Toch geloof ik niet dat hy liegen zou.
Reeds lang zou ik èn daarvan, èn van zyn rapport over den toestand in 't Lebaksche werk hebben gemaakt, als men 't oordeel òver de Havelaarszaak had gelieven te laten afhangen van bewys. De taktiek is geweest my niet tot bewys toetelaten. De ‘liberalen’ hebben van de schets die ik leverde - schoon ze niet in 't minste verband stond met zoogenaamde politiek of regeeringsbeleid - gebruik gemaakt om op 't kussen te komen. Dáárin geslaagd smoorden ze my zoo hard ze konden. Heel in den beginne van Van de Putte's eerste ministerie zeide hy in de kamer: ‘Saïdjah-geschiedenissen zullen niet meer voorkomen’ als of dat de beteekenis was van z'n optreden! Wat 'n valsheid! De conservatieven zouden my meer dienst gedaan hebben, als ik maar niet zoo onwel was met hun god. Welnu, zy zyn consequent.
Als ik geloofde zou ik ook 'n vyand zyn van ieder die myn God aanviel. Maar de liberalen!
Zeg my eens s.v.p. of gy kans ziet my aan 'n middel te helpen om Hasselman's confidentie te gebruiken. Als ik hem schreef? ‘Dat hebt ge my gezegd. Mag ik dat publiceeren?’
Nu moet ge weten dat ik die byzonderheid in de verhouding van Slymering met den Regent niet wist. En ik ben er bly om. Zoo licht had ik er op gedoeld in den Havelaar, en dan ware de zaak afgedaald tot cronique scandaleuse op de gemeenste soort. Thans na de manier waarop myn pogingen door Regeering en Natie ontvangen zyn, is 't wat anders vindt ge niet?
Van achteren beschouwd, maak ik me toch driftig by 't herdenken, en 't is wel naïf van me geweest, toeteschryven aan verschil van plichts-opvatting, wat later bleek thuis te hooren op 'n terrein van geen plicht hoegenaamd. Neen, dit is niet juist. De kwasi-politische regeeringssysteemruitery van zoo'n resident blyft bestaan al ware ze dan ook ditmaal gecompliceerd met invloeden van nog lager soort. Maar och, hoe onnoozel van me te Lebak te meenen dat ik slagen zou! 't Is om medelyden met mezelf te krygen. En daarna 't échec by Van Twist! En in Nederland! Bitter!
voetnoot*)
Vosmaer's ‘Zaaier’ is namelyk oorspronkelyk als feuilleton in het hier genoemde dagblad verschenen.
eind(184)
Dit heeft het niet gedaan. My dunkt dat we, na vyftien jaar wachtens, myn tekst voor den juisten mogen houden.
eind(185)
Toch Specialiteit voor indische zaken! Toch Liberaal! Toch Lid van de Eerste-Kamer. Toch eere-voorzitter van Mettray! Toch ‘bizonder geacht’ in 't hoogzedelyk en godvruchtig Nederland! Telkens vraagt men my 'n ‘program’ van Regeeringsvorm, en sommigen meenen zekeren grond tot ontevredenheid te hebben, omdat ik, bittere aanmerkingen makende, zoodanig program tot-nog-toe niet mededeelde. Eilieve, welk ander program is in toestanden als de onze mogelyk, dan de wenk dien ik gaf in de laatste bladzyden van ‘Pruisen en Nederland?’ Wetten en bepalingen baten niets, zoo lang men de uitvoering daarvan en het toezicht daarover, opdraagt aan schelmen. Ook hier is de leer toepasselyk die er te halen valt uit het voorval op 'n audientie by den Keizer van Rusland, dat ik aan haalde in m'n eerste brochure over Vryen-arbeid, uitgaaf 1874, blz. 137.
eind(186)
Vgl. blzz. 263 en 264. Ook de noot op 't woord amokh op blz. 294. Moeten dan volstrekt de gruwelen van Gawnpore in ons lief Insulinde herhaald worden? En wat anders dan woest uitbersten zal ten-laatste den lang getrapten, - en daardoor gedemoralizeerden - Javaan overblyven? Op welke Buitenplaats zullen dan de Van Twisten zitten, zy die de schuld dragen aan 'n woede zooals voorspeld wordt in Sentots vloekzang?
eind187)
Ministers in bezigheid. Daaronder waren er die hun verheffing te danken hadden aan de door Havelaar te-weeggebrachte ‘rilling.’ Kort na de verschyning van dat werk benoemde men een indischen rykworder tot Minister van Kolonien. Hy zou zorgen dat ‘geschiedenissen als van Saïdjah voortaan tol de onmogelykheden behoor en zouden!’ Wat hy gedaan heeft om dien vromen wensch te bereiken weet ik niet. En dat weet niemand. In-plaats daarvan heeft hy de Natie met den liefelyken oorlog op den Sumatraschen noordhoek begiftigd.
eind188)
Deze laatste beide volzinnen zyn later bygevoegd. Ik erken, in 1859 niet voorzien te hebben dat het hier bedoelde volkje my zou toejuichen. Toch had ik het kunnen weten, 't Ligt in den aard der zaak dat schelmen 't luidst meeschreeuwen als er ‘houdt den dief’ wordt geroepen.
eind189)
Dat weerleggen is dan ook niet beproefd. Op één uitzondering na - die welke ik behandelde in Noot 151 - heeft men nooit openlyk eenig in den Havelaar vermeld feit in twyfel durven trekken.
eind(190)
Nu niet meer, kiezers, ik zou me waarlyk zeer misplaatst voelen in uwe Kamer, tegenover uw ministers! Ook daaromtrent beroep ik my op m'n werkjen over Specialiteiten.
eind191)
Van Twist gaat by zyn medegrondbezitters - onverschillig van welke z.g.n. staatkundige kleur - nog altyd voor byzonder achtenswaardig door. Hy spreekt mee over Indische zaken, niet alleen alsof er niets op hem viel aantemerken, maar zelfs op den toon van 'n deskundige en bevoegde by uitnemendheid. En de Natie neemt er genoegen mee!
eind192)
Nederlanders, dit is geschied! Tot schande van uw Regeering in Indie, werd die vuistslag in 't aangezicht uwer Marine gegeven, en de eer der uitvinding van deze laagheid komt weer den verheven Landvoogd toe, die geen tyd had om Havelaar te hooren.
eind193)
Ziehier eindelyk den regel dien den titel van 't boek stempelt tot epigram, 't Is verdrietig schryven voor lezers die men alles moet uitleggen.
eind194)
Op de beide vragen die 't boek besluiten, ontving ik nog altyd geen antwoord, waarschynlyk houdt de koning zich bezig met belangryker zaken dan rechtdoen en 't behouden van Insulinde voor Nederland. Ik zal Z.M. 'n exemplaar van deze nieuwe uitgaaf aanbieden, en in afwachting van beter succes - evenals m'n vriend Chresos uit de Minnebrieven, doch altyd onder protest - vertellinkjes dichten voor 'n Publiek dat niet lezen kan. Immers, indien dit niet het geval was, zou de Natie hebben aangedrongen op recht in de Havelaarszaak.
Volgens de laatste berichten uit Indiën is Lebak een woesteny. Geheele dorpen zyn uitgestorven.
nieder-ingelheim,
Augustus, 1881.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken