Wintersport
(1893)–Pim Mulier– Auteursrecht onbekendBezoek aan de elf steden van Friesland.Reeds uit deze benaming kan men zien, dat het alweder een van die aardige, oude gebruiken is, die gelukkigerwijze nog niet zijn vervallen. De elf steden van Friesland toch zijn de navolgende plaatsen: Leeuwarden, Dokkum, Franeker, Harlingen, Workum, Bolsward, Stavoren, Sneek, IJlst, Sloten en Hindeloopen. Sinds jaren wordt die tocht door | |
[pagina 117]
| |
verschillende goede rijders en rijdsters ondernomen en dat er een massa goede schaatsen over de Friesche wateren glijden, kan blijken uit het feit dat in het jaar '90 meer dan 500 menschen den tocht hebben gemaakt. De meeste dier gezelschappen bestaan uit 4 of 5 personen. Somwijlen waren het drie vrouwen en één man, die 15 of 16 uur schaatsen reden, soms was het een zoon, die met zijn vader, een goeden vijftiger, over de bevroren wateren en meren, den tocht deed en meer dan 15½ uur op de schaatsen stond. Dan waren het een 4-tal broers, die een jongeren spruit van nog geen 14 jaar mede op sleeptouw namen. De afstand bedraagt ca 185 K.M. en wordt gewoonlijk binnen de 15 uur, doch meestal in 15½ uur afgelegd. Zoo reden op 28 December 1890 Siek Dijkstra, Alle Dijkstra, Hendrik Schurer, Hotze Schurer en Jacob Jacobs van der Veer 's morgens te 4 uur van Koudum, te 5.15 waren zij te Sloten, te 6.20 te IJlst, te 6.45 te Sneek, te 8.55 te Leeuwarden, te 10.45 te Dokkum, te 1.30 te Franeker, te Harlingen te 2.20, te Bolsward te 4.20, te Workum te 5.5, te Hindeloopen te 8.50 en te Stavoren te 6.50. Nu is mij door Leeuwarder Heeren, zooals de Heer Mr. J. Hofstede en R. Bloembergen verteld, dat men de tocht eigenlijk uit en thuis moet doen, zoodat deze rijders nog weer van Stavoren naar Koudum hadden moeten rijden. Is dit niet het geval, dan zou men te Dokkum beginnende, (de plaats die het verst van een andere verwijderd is), slechts eenmaal Leeuwarden behoeven aan te doen en dan Westwaartsom tot Sneek rijdende, den afstand Leeuwarden - Dokkum en Sneek - Leeuwarden uitsparen. De bovengenoemde rijders gebruikten echter voor deze tocht 14.50 of ca 15 uur. De Heeren Brouwer en gezelschap hebben de tocht binnen de 14 uur gedaan doch waren toen ook weder te Leeuwarden zooals het schijnt te behooren. De Heer S. Brouwer is steeds een der medestrijders in de studentenwedstrijden en een goede schaats. Drie jongelieden van Rauwerd, Hobbe Beerdt | |
[pagina 118]
| |
van Slooten en de Gebr. Sipke en Age Gerlofs Bottema deden op 27 Dec. 1890 eveneens een tocht binnen de 14½ uur. Drie jongelieden van Drogeham, Jan Atsma, Gerber de Vries en Ate Zijlstra deden de elf steden van 's morgens 4 uur tot 9.30 's avonds, derhalve in 17½ uur. D.K. Meintena en M. Looijinga vertrokken te 5.30 van Mantgum en waren aldaar te 8.30 weer terug. Zij hadden er dus 15 uur over gereden. De lust om dozen tocht eens te ondernemen en vooral om den tijd te verbeteren, had mij reeds lang geplaagd en op 20 December vroegtijdig in hotel Weidema te kooi gaande, werd ik den volgenden morgen te 6 uur door den kellner gewekt; liet mij rug en beenen stevig met arnica inwrijven, stak mij in tricot en bijbehooren, en deed, om niet te veel opzien te verwekken over mijn trui een vest aan. Met een dikke wollen muts op kreeg ik iets van het gesoigneerde, dat den Frieschen schipper eigen is. Een stuk chocolade, een horloge, een paar zakdoeken, eenige guldens, een mes, touwtje, riemen en één schaats op den rug voor het breken en precies 7 uur stond ik op het smalle grachtje voor het hotel. Daarna links om en de Singels op, naar de Ee toe, doch ik raakte verzeild op een soort sloot, die naar de ijsbaan voerde. Een bakkersjongen hielp mij weer terecht en ik reed de Ee op. In 't eerst was 't ijs verlicht door de stadslantaarns, doch daarna werd het zeer donker,het ijs was ellendig. Het was een oud, tot hobbels en kuilen gereden baantje, waar men geen streek op doen kon. Toch kwam ik er goed af. Ik had, om het welslagen van den tocht niet van een val te kunnen doen afhangen, een paar zakdoeken op mijne knieën gebonden en dikke handschoenen aan. Hierdoor liepen de twee tuimelingen, die ik deed, goed af. Het was vinnig koud en ik kon mij, daar ik onmogelijk harder durfde | |
[pagina 119]
| |
gaan, niet warm rijden. Halverwege Dokkum buigt de Ee rechts om, maar toen hield ook tevens de baan op en moest ik ca 500 M. door de sneeuw loopen. Daarna weer een eind zeer goed ijs, en toen weder ca 1000 M. door de sneeuw, die zoowat een hand
hoog lag. Daarna zag ik het tweede levende wezen, een baanveger. Dit gaf moed en ik zette nu zoo hard mogelijk door naar Dokkum. Het was intusschen licht geworden, doch nog zeer koud. ‘Het staat te luisteren,’ zeggen de boeren in Noord-Holland. ‘'t Morgen gaapte’, zeggen de Zuid-Hollanders. Ja het was zoo, stralend kwam de zon boven den nevel uit en toen ik te Dokkum kwam was het over half negen. Fluks een ophaalbrug onder door en op schaatsen een herberg binnen, waar een oud moeke een jongetje dat op een stoel stond, aankleedde. ‘Heere da's aardig, da hewwe in lang niet had’, zei ze en krabbelde op mijn papiertje haar naam en den tijd, dien ze van uit haar venster op de toren kon zien. Daarna ging ik onmiddellijk weer op Leeuwarden aan, hetwelk ik nu te 9 uur 45 min. dus in ca 5 kwartier bereikte. De sneeuw was hier en daar reeds in banen veranderd, (want er waren nog een 4tal baanvegers bijgekomen) en na mij in draf naar het huis van den heer Hofstede gespoed te hebben, gingen we gezamenlijk te 10 uur 20 min. van Leeuwarden en waren te 10 uur 50 min. te Franeker en onmiddellijk | |
[pagina 120]
| |
doorrijdende te 11 uur 20 min. te Harlingen. De heer Hofstede is een taai, gespierd rijder, doch verschilde iets in lengte van streek met mij, hetgeen nog al vermoeide. Na hem voor zijn vriendelijke hulp zeer bedankt te hebben, reed ik naar Bolsward, alwaar ik te 12 uur 35 min. aankwam. Dit eind heb ik flink doorgereden, om in Bolsward te kunnen rusten. Door een misverstand was de gids, dien ik daar zou krijgen nog niet gearriveerd, doch moest gehaald worden. Eerst te 1.15 kon ik weder vertrekken met mijn gids, een bakker aldaar en een vrij goed rijder; hij kreeg echter na 5 min. een gebrek aan een zijner schaatsen en reed terug om andere te halen. Eindelijk gingen we op weg, waarbij hij het al spoedig enorm warm kreeg. Toch reed hij flink en waren we te 1.45 te Workum (dus in ½ uur). Was de pas te Bolsward door mijn neef J. Haitsma Mulier geteekend, te Workum was het J. Sensma, herbergier in de Zwaan, die mij quiteerde. Nu met volle stoom naar Hindeloopen, waar wij, om de vaart waarmede we binnen de gemeentebaan stoven, veel bekijks hadden. Bij de bejaarde weduwe Boer in de Wijnberg, wier gracieuse handteekening nog steeds in m'n bezit is, werd ik weder te 2 uur geexpedieerd, nadat Tuininga en ik ons aan geklopte eieren hadden te goed gedaan. Daarna hadden wij een moeielijken weg naar Stavoren, daar die dikwerf ondergesneeuwd was.Ga naar voetnoot* Te 2.50 kwamen we daar aan en stapten | |
[pagina 121]
| |
het station binnen, waar we weer wat aten, daar wij beiden zeer hongerig waren en waar de stationchef mij controleerde.
Na bouillion en een paar eieren met broodjes in een minimum van tijd te hebben verorberd, togen we te 3.10 weer op weg. Tuininga begon nu een beetje moei te worden, zoodat ik van tijd tot tijd vóór reed, doch niet zoo hard als 't kon. Mijn trouwe gids bracht me nu over de meeren en over ondergeloopen velden via Balk op weg naar Sloten. Welk een prachtig gezicht. Pas hadden we de bosschen van Gaasterland, die aan een Geldersche natuur doen denken, achter den rug of we kwamen op de groote meren. De zon ging bloedrood onder en statig bescheen de maan het onafzienbare ijsveld. Midden in het meer waren een paar enorme scheuren, ca ½ meter breed, en zoo lang men zien kon. Dit komt van de temperatuur veranderingen, die het ijs doen af- of toenemen in volume en het bij felle vorst opdringt, zoodat de stukken er met een knal uitspatten. Men noemt het daar ‘het kisten’. Het was een prachtig gezicht. Er waren echter bruggemannen bij, die met een lantaren de plaatsen aanduidden, waar die scheu- | |
[pagina 122]
| |
ren zich bevonden. In de verte zagen wij flauw een paar lichten en een groep boomen bij twee kolossale ophaalbruggen. ‘Daar mo we op an, mar jou motte net so
duvelse hurd ride’ zei Tuininga. Eindelijk waren we de meren en ondergeloopen landen over en kwamen we te 4 uur 45 min. te Sloten, waar mijn geachte neef Haersma de With mijn paspoort afteekende, met de in de gegeven omstandigheden lastige vraag: ‘Blijf je eten?’ Doch voort gingen we weer, nu op IJlst aan, waar we te 5.50 aankwamen. Hier zeide ik mijn trouwen gids vaarwel, en na hem betaald en een flinken handdruk gegeven te hebben was ik te 6 uur precies aan de stadsherberg te IJlst gecontroleerd door J.S. Heslinga en was te 6.15 te Sneek; ik had een prachtige baan voor mij en reed zoo hard ik kon; van tijd tot tijd een beetje uitgejouwd door boeren, die ik voorbijreed, doch dat maakt den mensch kwaadaardig en des te harder gaat het. | |
[pagina 123]
| |
Te Sneek werd ik door G.S. Bokma geviseerd en was te 6.25 van de strooplank en op de baan. Intusschen was de maan achter wolken weggescholen en hoewel ik zoo hard mogelijk reed, moest ik toch opletten niet te vallen. Te ca kwart voor 8en kreeg ik de lichten van Leeuwarden in
het gezicht en gooide de armen van de rug, - en deze lustig zwaaiende kwam ik te 7.55 aan het einde van den gracht. Te 8 uur in 't hôtel Weidema werd het zeer vies geworden papiertje door den oberkellner geviseerd, (die me eerst te | |
[pagina 124]
| |
9½ uur verwacht had) zooals hij zeide, en was de geheele rit volbracht in 12 uur 55 minuten. Zelden heb ik zoo'n prettigen dag gehad. De heeren B.B. Taring, (Champ. of Lond. t. Metropol. Ass.), Louis Tebbutt en C.G. Tebbutt (houder van het 3uurs record), hebben getracht bovengenoemden tijd te slaan, doch het mocht hun niet gelukken. Toch is hun tocht zeer verdienstelijk. Laudanda est voluntas en het is zeker voor een vreemdeling, al kent hij ook het land zoo goed als Tebbutt, die elke vaart in N.-Holland en Z.-Holland weet te vinden, toch een aardige en prijzenswaardige onderneming, om dit Nederlandsch gebruik te willen navolgen. Zij vertrokken te 4.50 uit Leeuwarden en kwamen te 6.40 te Dokkum, waar zij hun bewijs door een baanveger op 't ijs lieten teekenen. (N.B. Dit is feitelijk | |
[pagina 125]
| |
niet geoorloofd). Te 7.55 waren zij te Leeuwarden terug, (het ijs was hobbelig); Taring viel dan ook 4maal, Louis Tebbutt 3maal en C. Tebbutt eens. Te 8.30 waren zij, na te Leeuwarden gerust te hebben, weer op weg, over prachtig ijs naar Sneek (9.40). Te 9.55 kwamen zij te IJlst. Te 11.10 bereikten zij Sloten, daar zij niet, (zooals Tuinstra en ik deden) door de sneeuw reden, doch liepen. Eindelijk gingen zij daartoe over en bereikten Balk, vanwaar zij weer goed ijs vonden, afgewisseld door sneeuw. Na een kwartier rust op weg naar Stavoren, waar zij te 1.5 aankwamen, en toen naar Hindeloopen (1.50), te 2.40, (dus na 50 m. rust) weder op weg naar Workum; te Bolsward waren zij te 3.50. Te 4 uur toog men op weg naar Harlingen, waar zij te 5.5 (over goed ijs) aankwamen. Te Franeker (na 15 min. rust te Harlingen) waren zij te 6.10; te 6.15 reden zij in een soort half-duister naar Leeuwarden (op zeer goed ijs). Te 7.27 bereikten zij het hôtel de Doelen, zoodat zij 14 uur en 37 min. hebben noodig gehad. Als men nu nagaat, dat zeer veel Friesche boeren het in dien tijd kunnen doen, (minstens een 100 á 200) daar men altijd met sneeuw en een beetje duisternis heeft te worstelen, dan blijkt daaruit, hoe vele goede krachten wij in onze noordelijke provinciën bezitten. Somwijlen doen de amateursrijders flinke tochten, met het doel die in korten tijd te volbrengen. De eenige ‘wedstrijd’ of afstandsrit, die uitgeschreven is, had op 1 Maart 1888 plaats. Er waren 13 mededingers, die van Haarlem naar Leiden reden. No. 1 was Klaas Pander in 1 uur 6 min. 15 sec., 2e W. Mulier in 1 uur 9 min. 30 sec., 3e A. Jansen in 1 uur 10 min., 4e Jan Houtman in 1 uur 10 min. 22 sec. De Gebr. A.L. en G.M.M. Couvée deden op 22 Dec. 1891 eveneens een mooien tocht. Te 12.05 reden zij van Voorburg. In 40 minuten waren zij aan de brug van de S.S.M. te Leiden, na 19 maal te hebben moeten overstappen. Langs de Singels tot de Rijnkade gebruikten zij 13 min. | |
[pagina 126]
| |
15 sec.; langs den Rijn tot Alfen (St. Joris) in 40 min. 52 sec., dus totaal Voorburg - Alfen in 1 uur 35 min. Te Alfen namen zij 34 minuten rust, vertrokken te 2.14 naar Utrecht, aankomst Damlust aldaar 4 uur 28 min. 52 sec. (op Wichers-Salisschaatsen). Met Jhr. K. Schorer deed ik eens den volgenden tocht: Te half 9 bonden wij aan de Amsterdamsche poort te Haarlem op, aankomst te Amsterdam 9.40 (gasfabriek), te 10.15 aan de overzijde van het IJ op schaatsen staande, waren wij te 11 uur 5 sec. te Monnikendam.
Daar rustten wij en reden naar Marken in 9 min.; terugkomende in circa 5 min. Te half 1 uit Monnikendam gaande, waren we te 1.58 te Hoorn. Te 2.40 uit Hoorn terugkeerende, ontmoetten wij allerhande slag van volk als Markers, Vollendammers, Huijzers en boeren, die op schaatsen hunne melk naar de klanten brachten. Wij waren te 3.20 in Edam en, via Monnikendam te 4.30 aan het Tolhuis te Amsterdam. Daarna hadden wij beter gedaan de spoor te nemen, want eerst te 5.10 waren wij aan de gasfabriek en reden in 't donker naar Haarlem, waar we eerst te 7.10 aankwamen, na ieder minstens 6 keer gevallen te zijn. (Deze afstand hadden wij 's morgens in 1 uur 10 min. gereden). |
|