Inhoudsopgave
Dat ben jij.
[Door kelken van onwezenlijk kristal]
['k Maak in gedachten vaak een bedevaart]
[IJv'rig in schachten van natuur en taal]
[Dof violet is 't west en paarsig grijs.]
[Onwillig willig blind voor wereldglans]
['k Zend, ijmker, dikwijls mijn gedachtenschaar]
Jehova's uitvaart
[Mijn Brahman, wereldvuur, waaruit mjn ziel]
['t Is nacht. 'k Zit op de hei. Nergens geluid.]
[Blond kindje speelt piano. Plechtig staan]
['t Is laat al in de nacht. Doodstil is 't huis.]
[Beweeglijk bloemperk op stil blauw kanaal]
[Er zit een schim, wanneer we als vroeger praten.]
[Het teerste, door schaamacht'ge scherte verzwegen]
['k Zie nu al hoe 'k, als jij gestorven bent]
[Ja, één keer nog je leven overdoen]
Bevrijding
['k Weet nog, hoe 'k vaak tegen mijn liefde zei]
[Dan lachte zij: O jou geleeide! Wat]
[Nu slaapt ze in Brahman, veilig voor altijd]
[Nu zàl er stilte zijn, mijn leven lang]
[Maar dan - want nooit kan sterven, wat eens diep]
['k Weet dat vlak bij me, in 't hart van God gedoken]
[Kortlevend plankton van de Brahmanzee]
[Ver, ver - in droom - Ik hoor mijn jagerskreet]
[De ontzetting soms, ver, uit de diepste schacht]
[Soms zomeravonds, als ik 't oude huis]
[Vizioen, hoe handen woelen in de wrong]
['k Voel mij de mensch niet meer dan 't dier verwant]
[En als de storm 't zwiepende weefgetouw]
[En als de zon voor de uittocht uit haar zaal]
[En 't is alsof, gekazuifeld met statie]
[En golvend in mijn Brahman, diep en koel]
Bal
[Doorschijnende halve bol van nevel, ligt]
[Ik ben de weg, de waarheid en het leven]
[God zou de ziel vergodlijken door smart?]
[Als Christus' God, almacht'ge duivel, wàs]
[Mijn vad'ren staken blakerende brand]
[Mooi meisje, dat met koelwit bruidsgewaad]
[Langs grieksche beelden torst een oude vrijster]
Herinnering
[Zooals de ruiter over 't Bodenmeer]
[En aan die man, die dood op de oever gleed]
[Hij ziet zijn leven, eind'looze woestijn]
[En bij het rijzen van de schem'ring lag]
[De gele wolken werden langzaam rood.]
[De wolken werden grijs. Geen zwaluw was]
[Hij moest naar binnen. Nog eventjes maar.]
[Dan dacht hij: Hoe zal later 't leven zijn?]
[En vouwde, als altijd, vroom zijn kleeren op]
October
[Door 't zonlicht zijn vergeestlijkt de satijnen]
[IJl ligt de wilgenschaduw op de wei]
[Wie leeft de leer van 't eigen zelf verzaken]
Maanopgang
[Hoog op de kaap, waar zich te pletter stoot]
[Ik sprak enthousiast over 't Parthenon]
[Stuk gruiz'len, 't strand op, van de horizont]
Mummie
[Door raam van dorpskerk teek'nen beuketakken]
[Fel wou, niet mocht, niet kon, toch moest hij 't uiten]
[Of de aarde een sterrehemel schijnen wou]
[In 't meer, hier blauw als lucht, ginds groen als weiland]
In de Hoogte
[Groteske kunstemaker, opgestegen]
[De menschengeest, zei 'k? Ja, was dat maar waar!]
[Die stond, klaar, op een zolder van mijn geest]
[Maar 'k danste 't liefst volgens wiskund'ge wet]
[Wie ooit in zee zwom, en over hem goot]
['k Zit, wachtend heerscher, in mijn vleugelwagen]
[Ben ik het zelf? Moe evenwichteling]
[Zooals een fijn schommelende balans]
[Nu draagt, zelf triomfant balancement]
[Zoo, jongen, ben je daar? 'K heb lang gewacht.]
[Koket? Ik? Denk terug aan de eerste keer]
[Mij, die jou naar mijn hoogten heb gered]
[Als liefde van een aard'ling aan dorst randen]
[Wie mij gevonden heeft, kan niet vergeven]
[Jouw zenuwen, spieren, pezen, botten, knurven]
[Je zag met de x. de spokig toov'rende i]
[Nog eens, toen je oud werd, zag je de Alpendalen]
['k Sloeg met bronzen bekkendonder kapot]
[Zoo leek je dan jouw aardsche zwaarte lichter]
[Jou gaf en ernst en scherts mijn amphitheater.]
[Ik ben geen wereldmacht, die loont en straft]
['k Hoor wat je denkt, al spreek je 't, kiesch, niet uit]
[Wie 't meisje, dat hij liefheeft, aait en kust]
[Ik, die met bosschen ruisch en, meisje, lach]
[Spreek nooit, door mij verrijkt, met domme spijt]
[Met 't vlossig deksel was de wind aan 't spelen]
[Ik hoorde en zag. Zelf kon ik niets dan zwijgen.]
[Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden]
[De laan in, uit westlijke wolkensluis]
[Lang rolt, een bol van klank, de knal van 't schot]
[Op zee en wolkbank ligt een zelfde tint]
Tulpen
[Fluweelen beeld op pluche postament]
[Naast mijn pendule zit, in koncentratie]
[Xerxes sprak. - Van Sahara tot Indus smeedt de wereld ijz'ren ondergang]
[Nog hoorbaar, heel heel ver, is de avondtrein.]
[Blauw, licht en stilte tot de horizont.]
Thuiskomst
[Uit Brahman's eeuw'ge zalen]
[Ik heb mijn brood gegeten]
[Wanneer na sterredans Strauss, dirigent]
[Wie op 't terras zit van zijn berghotel]
[Klein kindje heeft verdriet, maar moeder laat]
[Soms kan op 't berglandschap de zon niet schijnen]
Bosch.
[Uit de afgrond, rijk aan goud en adularen]
[Soms, als je 's winter's op 't besneeuwde pad]
[Reuzig wijd, van 't westen tot het noorden, van het]
[Kent iemand dat gevoel: 't is geen verdriet]
[Wie aan het strand zit - en hij trok zijn stoel]
[Vliegende bloem uit glanzen van opaal]
Orpheus
[Waar 't strandgebergt' duiz'lend de hemel bijt]
[Reuz'ge polyp, blauwgroenig verkristald]
[Waar 't oergesteente tot afgronden splijt]
[Twee oneind'ge golvenwerelden scheidt]
[Dit is de drempel, waar de stormgigant]
[Één berg is, pijler van welvend heelal]
[Maar jaagt wand'lend de storm windhoozen op]
[Naar dit gebergte ging, wand'lende vlam]
[Toen Orpheus voor de stroomende kolom]
[En onbeweeglijke Orpheus, rood en smal]
['t Glas, dat tot wolkbreukzuil van cohinoren]
[En waar de grot zich tot hellende schacht]
[Zooals in mist van stille herfstnacht brandt]
[En toen zijn hand de gouden lier bewoog]
[Hoort, ijle volken! Niet tot eeuwigheid]
[In schemering van vizionaire staat]
[Want lang voordat met ééne glorie dekt]
[Verlangens, hunkerende spoken, jagen]
[En openbaring van gedroomde dooden]
[Een schild, dat ver van zwevend godenland]
[Neen: de aarde is een wolkende wierookschaal]
[Dan schouwt de geest wijd bliksemende velden]
[Voor de oogen van wie 't eeuwige overdachten]
[Zijn godenbloemen draagt in heilig perk]
[Zooals op de ijlheid van een zeepbel ligt]
[Tot eens plots'ling, zooals na droomgezicht]
[En zooals Atlas staat - zijn eene voet]
[Hij ging, een optocht. Lang was 't, of nog sprak]
Barnsteen.
[Solstitium. Een zwartbereden stoet]
[Door kilte van vijand'ge schemering]
[IJlende trein schijnt, trillend, stil te staan]
[Doornig van wrok staat somber, dor en grauw]
[Tusschen golven en sterren, vreemd aan de aard]
[Neen, Strauss! Ik hoor een and're Don Quijote.]
['k Zat, jong, graag in mijn pereboom te deinen]
[Pracht van metaal, uit licht en vuur bevroren]
[Naar zee verwaaid insekt uit bloemenland]
[Zooals een zaadpluis door een spinragdraad]
[Fossielen-atlas in diep bruin crayon]
[Vaak, als 'k aan mijn verleden troost wil vragen]
[Zooals een ongelukkig man de rij]
[Soms, plots'ling, door mijn Brahmanvrede heen]
[Wentelen doet de wegwazende weiden]
[Stil, zonder dorpen, weiden, watervallen]
[Als 'k aan een brief van wie ik lief heb, smul]
[Wie ziet niet soms zich liggen in de kist]
['k Ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.]
[Door blauwe gaatjes valt uit beukebogen]
Mijn valk
[Langzaam wringt zich 't water door 't steile dal]
['k Sta naar 't schitt'rend oranje in 't west te kijken]
Trots
[Trotsch ben ik op mijn aarde, aetheroplaan]
['k Ben trotsch, wetend dat, die me heeft voortgebracht]
[En 'k wilde, ik werd muziek, wanneer ik zie]
[Zooals aan sleep van walsende een heel klein]
[Trotsch ben ik, als bij vliegende parade]
[Mijn armen voel 'k, als was 'k een dirigent]
[Als schertsend de aarde herfst'lijk lichtfeest houdt]
[Maar trotscher nog ben 'k op mijn zelf, nu 'k weet]
[Maar waait door smeulend zelfbesef de wind]