een geweldig gedrang van mensen die elkaar al kenden of zich met alle geweld aan elkaar wilden voorstellen. Ik kwam tegenover Lehmann te staan, die juist in Werk had gedebuteerd, een sportieve figuur, met dezelfde afgepaste bewegingen en starende blik, waardoor hij ook nu nog op het eerste gezicht en bedrieglijk kan worden getypeerd. Na afloop gingen wij met een klein gezelschap naar Riche. Ter Braak was daar ook bij en op zeker ogenblik kwam hij naast mij staan en zei mij dat hij mijn bespreking van Mephistofelisch in Den Gulden Winckel het beste had gevonden wat erover geschreven was. Ik was door die opmerking niet alleen gevleid maar ook geschokt. Ze kwam mij ongeloofwaardig voor, niet omdat ik Ter Braak ervan verdacht een vriendelijke onwaarheid te hebben gezegd, maar omdat ik mij niet kon voorstellen dat niemand er niet beter over geschreven zou hebben. Pas later, en eigenlijk veel later, bedacht ik dat het waarschijnlijk maar al te waar was en dat Ter Braaks opmerking karakteristiek was voor het isolement waarin hij en Du Perron zich moeten hebben gevoeld. En toen begreep ik ook zijn belangstelling en toenadering juist voor jonge mensen van wie hij waarschijnlijk iets verwachtte.
Lehmann, die in het café bezig was een gedicht te schrijven (hij had twee regels en de idee voor een derde, zei hij heel praktisch, toen ik hem ernaar vroeg), liet tekeningen van naakte vrouwen circuleren die hij had gemaakt. Ter Braak keek er even naar en merkte toen op dat hij de vrouwen wel erg ondoorvoed vond. Wij spraken over Nietzsche en Kafka en Ter Braak liet mij een nog ongepubliceerde foto van Kafka zien die hij van Dora Diamant, de vriendin van Kafka, had gekregen. Hij had haar, op doorreis in ons land, gesproken en ik vraag mij nu af of dat gesprek niet in Het Vaderland heeft gestaan. Ter Braak maakte ook opmerkingen over het uiterlijk van enkele van de jongelui. De een typeerde hij als de kruising van een spook en een witte muis, de ander als een zuigende witte muis. Ik hoorde voor het eerst het soort opmerkingen dat ik later van schrijvers vaak zou horen. Een aankomende auteur zei bij voorbeeld dat hij het essay over Kafka waar hij mee bezig was, nu eens zou afmaken, alsof hij al jarenlang met dat essay worstelde. Hij heeft het bij mijn weten nooit afgemaakt en worstelt er misschien nu nog mee.
Tijdens ons gesprek bleef Ter Braak naast mij staan, in een nomadische houding, zou je kunnen zeggen, bereid elk ogenblik op te stappen, wat hij ook spoedig deed. Zijn houding was los, niet nerveus, kwam het mij voor, met een zekere gereserveerdheid waarvan ik voel-