mee in een café, een restaurant, of op zijn kamer, om met hem alleen te zijn zodat hij hem met niemand hoefde te delen. Ik gaf mij aan die drang over en voelde mij weer een beetje jong worden, zonder de last van verplichtingen, maar ook met toegevendheid omdat iedere leeftijd zijn eigen gymnastiek heeft. Op zijn kamer liet hij mij zijn boeken zien, zijn gedichten, keurig getikt en in luxueuse mappen gebonden, enkele reproducties en souvenirs, alsof hij zich alleen maar voor die omgeving verantwoordelijk wilde verklaren en verontschuldiging vroeg voor de andere milieus en situaties waarin hij mij had gebracht.
Wij spraken over uiteenlopende zaken, nooit over politiek, wel over poëzie, op een schertsende toon. Hij bekende dat hij weinig Nederlands had gelezen; van mij geen letter, neem ik aan, omdat wij in het soort vriendschap dat wij onderhielden het lezen van elkaars werk vrijwel hadden overgeslagen. Hij hield van Eluard, van diens oudste bundels, want de latere vond hij slecht. Over Corps mémorable, door Eluard aan zijn tweede vrouw opgedragen, was hij verontwaardigd. Hij zag die publicatie als een bewijs van ontrouw aan Eluards eerste vrouw, van wie hij foto's bezat en die hij adoreerde. Dit gemak waarmee Eluard zo snel van liefde verwisseld was, een dichterlijk gemak mag men wel zeggen, bedierf voor hem het plezier dat hij in de vroegere verzen had gehad.
Hij was buitengewoon gul, met een jeugdige gulheid waarin men zelf nog plezier heeft, die bij hem geen enkele morele of filantropische rechtvaardiging nodig had maar die eerder het karakter droeg van een levenskunst, een sport, een voorliefde voor het gebaar, of het ontbreken daarvan. Verder was die gulheid ook gewoon vriendelijkheid. En tenslotte hield zij verband met persoonlijke levensomstandigheden, was zij een reactie. Hij hield van potverteren, in ieder opzicht. Hij kwam nooit zonder kleine geschenken of verrassingen, nooit zonder een uitnodiging ergens heen te gaan. Ik moest hem meer dan eens beletten mij het geld eenvoudig in de zak te stoppen. De laatste keer dat ik hem zag, lukte dat zelfs niet en toen hij bij het station in Den Haag afscheid van mij nam en met zijn zuster in de auto wegreed, wees hij op de zak van mijn jas. Ik vond er enkele bankbiljetten in en overeenkomstig zijn verlangen, neem ik aan, ben ik met mijn dochtertje in de stad gaan eten. Maar het ware plezier ontbrak mij en mijn dochtertje liep telkens van tafel weg.
Hij was stellig een van de aardigste mensen die ik heb gekend. Hij