| |
Zigeunerwoorden in de geheimtalen
De Goeje zegt verder in z'n artikel:
In 't Bargoensch treft men meer Zigeunerwoorden, al is hun getal ook zeer ver
beneden dat der Joodsche woorden, zooals phraal (broeder);
pheen (zuster); dey (moeder); geeze
(meisje uit Gadsji. Bij Kluge i, 184 ges, eine Magdt); maro (brood); balleward (spek uit
balo, zwijn); mass (vleesch); roep
(zilver); tiaro (tsjaro, schotel); sjoeri
(mes); tioren (tsjoren, stelen van tsjor;
dief); hagne (kahni, hoenders); barre
(groot). Ik heb deze woorden alle (met uitzondering van geeze, dat van
Broeckaert is) ontleend aan M. Verwoert.
Ziedaar de hele oogst. Verwoerts materiaal is niet oorspronkelijk. Hij heeft het ontleend aan
een woordenlijst van ± 1750.Ga naar eindnoot334 Er staan echter in de
lijst van 1750 (dus ook in Verwoert) heel wat meer dan 12 Zigeunerwoorden. Ik twijfel niet aan
de degelijkheid van prof. De Goejes kennis van de Zigeunertaal. Maar hij heeft niet ingezien
dat hij de woorden moest keuren vanuit geheimtaaloogpunt.
| |
| |
Een woord als bijvoorbeeld calopani ‘koffie’, komt in de Zigeunertaal niet
voor. Maar als men het geheimtaalprocédé kent, benoemen van een voorwerp naar z'n kenmerken,
dan is het woord wel te identificeren. ‘Koffie’ nu in de geheimtaal is: sjokkelmajemGa naar eindnoot335 of zwartje. De combinatie majem ‘water’ + zwartje geeft ‘zwart water’. En calopani, letterlijk vertaald, is ‘zwart water’ (Zigeuners chaló
‘zwart’; pani ‘water’). Verder moet een onderzoeker er rekening mee houden
dat de vreemde (Joodse of Zigeuner-)woorden op het gehoor zijn overgenomen en dat we op alle
mogelijke klank- en begripsassociaties stuiten. Een woord als tirach
‘schoen’, ontmoeten we als treiers, treders, trederikken. Het meest voor de
hand liggende nu is dat men het woord in verband brengt met het Nederlandse woord treden. Maar als we treders in bijna alle geheimtaalgroepen vinden,
ook in streken waar het werkwoord treden in deze vorm niet bestaat, dan is
het wel zeker dat het woord in verband staat met het Zigeuners tirach. Een
sterk voorbeeld is het woord gorgel, in Haaksbergen door mij genoteerd: ik briezel je de gorgel. Toen ik de uitdrukking opschreef, dacht ik aan verbrijzelen en gorgel. Nu komt het woord briezelen, brisselen, bresselen zo veelvuldig in de geheimtalen voor, ook in oude
lijsten, dat we veilig kunnen aannemen dat het niet identiek is met ons ‘verbrijzelen’. Waar
het woord van afgeleid is, weet ik nog niet. Gorgel schijnt helemaal geen
moeilijkheid op te leveren. Maar in het Saksisch dialect bestaat het woord niet met o, wel met ö. De klinkerstand is dus vreemd. Het woord staat
zeker in verband met Zigeuners chorGa naar eindnoot336 ‘hals’ en heeft z'n vorm
gekregen door klank- en begripsassociatie met het dialectische woord görgel.
Bij de behandeling van de afzonderlijke woorden zullen we meer voorbeelden van het
associatieverschijnsel opmerken.
Dat ons hier de gewone etymologische methoden met hun wetmatigheden in de steek laten,
spreekt vanzelf. En soms zullen de verklaringen wat op beunhazenwerk gaan lijken. Wie echter de
onbegrensde mogelijkheden van woordvervorming in de geheimtaal nagegaan heeft, en de structuur
kent, zal ook ‘gezocht’ lijkende verklaringen niet onmiddellijk verwerpen; zie hoofdstuk i, ‘Voorbeelden van woordvervorming door klank- en begripsassociatie’. We gaan
nu de geheimtaallijsten na in verband met de Zigeunerinslag.
| |
| |
A I. Liber Vagatorum (1563) [bron 1]
Onze oudste bron, het Liber Vagatorum, bevat geen Zigeuners. Het Liber Vagatorum is een bewerking van de Basler Betrügnisse
(± 1450). Als het boek werkelijk tegen de Zigeuners gericht was,Ga naar eindnoot338 zou het glossarium ook wel enkele termen
uit hun taal bevatten.
| |
A II. Bargoens uit een klucht van Cornelis de Bie te Lier (± 1680) [bron 2]
Geen Zigeunerelementen.
| |
A III. Bargoens van Zele (1840) [bron 9]
Hierin vinden we:
| |
| |
Bink, man; de povere bink, de arme vent. Zigeuners
béng, mv. bengá ‘duivel’. Dit woord komt in bijna alle
geheimtalen voor, oude en jonge. Zelfs het Nederduitse Liber Vagatorum van
1510 geeft het.Ga naar eindnoot339 |
Geeze, giëze, meisje, meid. Zigeuners gagí, gají
‘boerin’. De Goeje stelt deze afleiding voor. Kiliaan, p. 148, kol. 2, meldt: ‘Gheese, vetus, hoere. Meretrix.’ Als Kiliaan het woord al oud noemt, twijfel ik aan
de ontlening uit het Zigeuners. Semasiologisch is er ook enig bezwaar. Het woord komt bijna
in alle lijsten voor, evenals bink.Ga naar eindnoot340 |
Mol, dood, mollen, sterven. Zigeuners muló, mv. mulé ‘dode’. Deze afleiding lijkt me wel waarschijnlijk. |
Sjank, kerk. Zigeuners kangheri? Von Sowa geeft
geen enkele vorm met s- of gepalataliseerde s-Anlaut
(kangeri, kangerin, kangrin, kangri, kangria). Het woord komt in onze
lijsten overal voor met s- of sj-Anlaut. In het ‘Brg. v.
Maastricht’ meende ik het aldus te moeten verklaren: ‘Van sanctus met
Limburgse palatalisatie.’Ga naar eindnoot341 Ik ben nu wel
geneigd het woord af te leiden uit het Zigeuners, met klankassociatie onder invloed van sanctus. Eén ding is tegen deze ontlening: in de lijsten die het meeste
Zigeuners opleveren, komt het woord niet voor, wel in allerlei andere lijsten met weinig
Zigeunertaal. |
Het Zeels Bargoens levert dus, bij grote woordvoorraad, een pover aantal Zigeunerwoorden:
totaal vier: bink, geeze, mol, sjank, waarvan er twee niet zeker zijn.
| |
A IV. Bargoens van Roeselare (1890) [bron 19]
Being, beink, man; als aangesproken persoon ook in de zin van
‘vriend’. Wordt meest met het lidwoord gebruikt. |
Geeze, in buisgeeze ‘dronken vrouw’. |
Chanke, kerk. |
Jokker of tjoeker, hond. Zigeuners dzyukel. |
Manken, vragen. Zigeuners mangáu, imperatief máng ‘vraag’. In het ‘Brg. v. Maastricht’ meende ik dit woord te kunnen
verklaren uit het Frans demander. De vorm mangen, manken
komt echter voor in volkomen van elkaar onafhankelijke geheimtalen, ook in het noorden, en
is zeker Zigeuners. |
Mollen, molkleunen, doodslaan; mollement, moord. |
Chaf-saf, melk (ook taf). Dit woord komt hier
alleen voor. Ontleend aan Zigeuners pisjav ‘melken’ (Ješina). Von Sowa
heeft het niet. |
Hier dus zeven Zigeunerwoorden (we rekenen de twee twijfelachtige ontleningen in onze
telling mee).
| |
A V. Bargoens van Antwerpen (1922) [bron 29]
Bink, persoon. |
Gieseke, meisje. |
Joekel, hond. |
Mol, dood. |
| |
| |
| |
A VI.Ga naar eindnoot341* Bargoens
van West-België (Antwerpen, Brussel, Torhout, Gent, Aalst, Kortrijk, Mechelen, Roeselare)
(1916) [bron 30]
In een lijstje van Bargoenswoorden, verzameld in West-België en gepubliceerd in het Leidsche Tijdschrift,Ga naar eindnoot342 komen nog enkele
Zigeunerwoorden voor:
Bink, bijn, man. |
Joechert, joeker, hond. |
Kotter, kotterik, boterham. |
Mangen, bedelen. |
Mol, dood. |
Joechert, kotter en mangen zijn door dezelfde
zegsman verschaft, die ze ‘op de bane’ geleerd had. |
Als we de oogst aan Zigeunerwoorden uit de zuidwestelijke groep overzien, komen we tot de
conclusie dat België zélf weinig oplevert. En van die paar woorden zijn nog twijfelachtig:
geeze, sjank. Voor West-België blijven eigenlijk alleen bink,
joekel en mol als onbetwistbaar Zigeuners over. De Zigeunerinvloed is
hier niet groot geweest, wat klopt met de geschiedkundige gegevens betreffende
Zuid-Nederland. In Noord-Brabant boren we echter een vrij rijke bron aan in de streek om
Tilburg-Schijndel. We hebben hier een paar oude twijfelachtige woorden: giese,
sjank, en een achttal nieuwe, waarvan er zelfs een paar nergens genoteerd zijn. Ik
vermoed dat de nieuwe woorden afkomstig zijn van Zigeunerelementen die in de ‘heidenjaren’,
in de 18de eeuw, in Brabant zijn blijven hangen en zich vermengd hebben met de inheemse
zwervers.
| |
A VII. Bargoens van Tilburg, Schijndel e.o. (1922) [bron 31]
Giese, meisje. |
Gorgel, hals; poot hem met z'ne gorgel, vat hem bij
z'n nek. Zie ook Haaksbergen, waar gorgel in deze bet. voorkomt. Zigeuners
chór, mv. chorá 1 ‘hals’; 2 ‘keel’ (van binnen). Von
Sowa: gerrlo, kurlo ‘Kehle, Gurgel’. |
Kakelinnen, kippen. M'n zegsman meende zelf dat dit woord met
‘kakelen’ in verband stond. Zigeuners chaini, mv. chaineá ‘kip’. Von Sowa: kachni, kachnin, kachli, kachmi ‘Huhn,
Henne’. Het woord, dat in alle lijsten met Zigeunerelementen voorkomt, is zonder twijfel
Zigeuners. We zullen ook vormen ontmoeten die dichter bij de Zigeunervorm staan. Haaksbergen
bijvoorbeeld: kachlientjes. Maar eens ontmoeten we ook de op het eerste
gezicht volkomen onverklaarbare vorm kakkerlak.Ga naar eindnoot343 |
Karriot, karnemelk. Met dezelfde bet. vond ik in Haaksbergen karrejuks. Dit verschijnsel wees naar een gemeenschappelijke bron. Het
Bargoens van de Achterhoek toch heeft met het West-Brabantse niets uit te staan. Het
Zigeunerwoord voor ‘karnemelk’ is kerdo thud. In z'n ritme, en voor een
deel in z'n klankgestalte, klopt het met karriot of karrejuks. |
Mangen, vragen. |
Kotter, boterham. Zigeuners chotór ‘stuk’; chotór mas ‘stuk vlees’; chotór manro ‘stuk brood’. Von
Sowa: kotər enz. |
| |
| |
Koetel, kookpot. Hier alleen genoteerd. Komt niet bij Von Sowa voor.
Ješina: kuči ‘Topf’. |
Pal, haar. Bonaventura Vulcanius: Bal; Grelman: Bàl; Popp Serboianu: Bal, plur. Balan,
Balé ‘Haar’. Alleen hier gevonden. |
Sjank, kerk. |
Treiers, schoenen. Haaksbergen: treders ‘schoen,
voeten’. De vorm in Haaksbergen kan niet van het dialect gevormd zijn. Dat ként het woord
treden niet; wel trə:n. We kunnen treiers,
treders veilig in verband brengen met Zigeuners Tirach (‘Waldheimer
Lexicon’ in Kluge, Rotwelsch, p. 189 no. 158). Ješina: cirach. |
In totaal vinden we dus midden in Brabant tien Zigeunerwoorden in het Bargoens. Twee
daarvan, pal en koetel, zijn in het westelijk Zigeuners
nog niet eerder opgetekend.
| |
B. Zuidoostelijke geheimtaalgroep
| |
B I. Das Duisburger vocabular (1724) [bron 4]Ga naar eindnoot344
Ges, ein Magdt. |
Treyers, Schuh. |
In deze vanuit Zuidoost-Limburg stammende lijst is het Zigeunermateriaal al heel gering. De
Joodse inslag is hier echter veel sterker dan in de eerstbehandelde lijsten, en joekel bijvoorbeeld is verdreven door kilef; mollen door capores.
| |
B II. Kramertaal van de Kempen (1837) [bron 44]Ga naar eindnoot345
We zagen hierboven in ‘Sporen van Zigeuners’ dat Dirks l.c. p. 153 in de Kempen, rondom
Budel, Hamont, Exel een Zigeunernederzetting zoekt en de ‘Teuten’ als Zigeuners beschouwt.
Het enige Zigeunerwoord is moolen ‘sterven’.
Treden ‘schoenen’, trek ik in deze groep sterk in twijfel.
| |
B III. Bargoens van St.-Truiden (Belgisch Limburg) (1892) [bron 21]
Bink, maat, vriend, gezel. |
Chanke, kerk. |
Gieze, vrouw, meisje. |
Mol, mollen, dood, doodslaan, doodsteken. |
Sjoeker, hond. |
We hebben hier weer het bekende rijtje woorden dat we in de westelijke groep op
verschillende plaatsen vonden.
| |
B IV. Bargoens van Maastricht (1917) [bron 23]
Bink, man, persoon in het algemeen. |
Giezeke, meisje. |
Kachlientje, kip. |
Manken, vragen. |
Molle, dood. |
Sjank, kerk. |
| |
| |
Pooien, drinken. Dit in Nederland algemeen doorgedrongen woord vinden
we bijvoorbeeld ook in het Henese Fleck. Het Vlaams Bargoens heeft over het algemeen buizen. Franck-Van Wijk l.c. zegt ervan: ‘oorsprong onbekend’. We moeten het
m.i. terugbrengen tot Zigeuners ó phái ‘de rivier’ (Henese Fleck: poy) en het ww. piâva (Von Sowa). Zie lijst-Bonaventura
Vulcanius: Piaua. Ješina: piav ‘trinken’. |
| |
B V. Bargoens van Groenstraat (1924) [bron 24]Ga naar eindnoot346
Mol, dood. |
Pooi, dorst. |
Sanks, kerk. |
Koter, snijden (kon best in verband staan met Henese Fleck koter ‘mes’ en dan van Fr. couteau gevormd zijn). |
| |
Henese Fleck: Breyell (1926) [bron 46]
Deze kramertaal viel in hoofdstuk iv buiten onze beschouwing. Daar ze
echter aansluit bij het Groenstraats en Maastrichts, en we er een rijk woordenmateriaal van
hebben, behandel ik ze voor het Zigeuners.
Benk, mens, man. |
Moll, mollen, dood, sterven. |
Poyen, poy, regenen, rivier. |
Hier is het aantal Zigeunerwoorden al heel gering. Koter komt ook nog
voor, maar in de betekenis ‘mes’. Daarom is het niet met Zigeuners chotor
in verband te brengen, maar eerder te herleiden tot Frans couteau, hoewel
de algemene Bargoense vorm dan is koutje. Deze zes zuidoost-Nederlandse
lijsten geven dus al heel weinig nieuw materiaal. Alleen kachlientje en mangen in het Maastrichts.
| |
B VI. Bargoens van Weert (1927) [bron 25]
Galo, boer. Zigeuners gagio ‘boer’; Nijmegen: ago ‘boer’. Het klinkerelement klopt volkomen. Hoe de l in
de tweede lettergreep komt, kan ik niet verklaren. |
Geeze, vrouw. |
Joekel, hond. |
Kakeling, kip. |
Kottering, boterham. |
Looie, geld. Zigeuners loó, mv. lové ‘geld’. M'n zegsman noemde dit woord manisch (Zigeuners).
Dergelijke opmerkingen wijzen vaak op een jonge ontlening. Bonaventura Vulcanius: loue ‘argentum’; Von Sowa: lovo, lobo, lŭové ‘Geldstück’,
pl. ‘Geld’. |
Manesch (bnw.), Zigeuners. In meerdere plaatsen, bv. Goor, Oldenzaal,
door mij genoteerd. Manesen is de gewone naam voor de Zigeuners. Ó manúsh is ‘de man’. Von Sowa: mânusj, pl. manuscha ‘Mensch’. |
Maro, brood. In het noorden algemeen als moro of
maro; samenstelling marospeezer ‘bakker’ (Haaksbergen).
Zigeuners manrô, mv. manri ‘brood’. Het woord komt ook
voor met de bet. ‘boterham’: geef me een maro ‘geef me een boterham’. De
verbinding kotter maro ‘stuk brood’ heb ik eens genoteerd. Von Sowa: mâró ‘brood’. |
| |
| |
Prengero, marechaussee. Von Sowa: pirengĕro
‘Gerichtsdiener’ (nergens genoteerd). |
Ratjes met sossem, marechaussee. |
Roes, stro. De gewone vorm voor stro is roescher,
dat al heel oud is. Het komt al voor in de Basler Betrügnisse van 1450
(Kluge l.c., p. 17). Dit laatste woord is geen Zigeuners.Ga naar eindnoot347 De
vorm roesch komt me echter voor als een contaminatie van roeschert en poesch. Het woord poesch, dat ik in
Haaksbergen noteerde, is wél Zigeuners. ‘Waldheimer Lexicon’ (Kluge l.c., p. 189) Stroh: pos; Von Sowa: phus ‘Stroh, Halm’. Zie ook Bargoens van
Wijhe, d vi. |
Schoeren, stelen. Vond ik ook in Winschoten. In de oude lijsten van
groep C: tioren, Zigeuners cioráu ‘stelen’. |
Tata, vader. Werd me als manesch opgegeven.
Grelman: dade, dadi ‘vader’. Zigeuners dad, mv. dadá ‘vader’. |
We hebben hier weer een paar Zigeunerwoorden meer, totaal 13. Daarbij zijn weer nieuwe; het
opvallende is dat m'n zegsman me van enkele woorden wist op te geven dat ze Zigeuners waren.
Waar de man zwervend stoelenmatter is en ook naar het noorden kwam (ik trof hem in Nijmegen),
daar neem ik aan dat hij die woorden op z'n zwerftochten gehoord heeft, misschien wel van
Zigeuners of van zwervers uit de Achterhoek, die volgens hun eigen mededeling wel naar het
zuiden afzakken.
Als we de resultaten nagaan van ons onderzoek in Zuid-Nederland, zowel in het westelijk als
het oostelijk deel, dan bemerken we: een kern van woorden die in bijna alle groepen
voorkomen: bink, geeze, sjank, mol, joekel. Deze woorden zijn oud. Als er
mol, bink en, joekel, zeker Zigeunerwoorden, niet bij
stonden, dan zou ik niet aarzelen geeze en sjank voor
niet-Zigeuners te verklaren. Dan zouden we tot de conclusie komen dat België helemaal geen
Zigeunerinvloed vertoont. In elk geval is die invloed van zeer oude datum.
Brabant en Oost-Limburg vertonen ons een grotere voorraad Zigeunerwoorden, waar er zelfs
bij zijn die we nergens anders vonden. Hier is zeker directe Zigeunerinvloed aan te nemen.
Dezelfde lijsten hebben ook een vrij belangrijk contingent Joodse woorden. Deze wijzen op
invloed van noordelijke zwervers. Immers, het noorden vertoont rijk Joods materiaal (zie
hoofdstuk iv). Maar in het noorden, vooral noordoosten, vinden we ook een
betrekkelijk rijk Zigeunermateriaal, naast het Joodse. Dit verschijnsel maakt een
beïnvloeding van Brabantse en Oost-Limburgse geheimtalen door de Gelders-Overijsselse
waarschijnlijk.
| |
C. Noordwestelijke geheimtaalgroep
Voor deze groep staat ons belangrijk, vooral historisch, materiaal ten dienste.
| |
C I. Bargoens van Holland: De Gelukte List (1689-1690) [bron 3]
Hierin staat geen Zigeunerwoord.
| |
C II. Geheimtaal van Cartouche (1731) [bron 5]
In deze lijst, die heel weinig vreemde elementen heeft (Joods komt er niet in voor; zie
hoofdstuk iv, c ii), staan al enkele Zigeunerwoorden.
Bink, man in verschillende betekenissen. |
| |
| |
Kakkerlak, koper. In Geheimtaal (1769) (c iii),
vinden we Garkepin ‘koper’. Ješina: charkom ‘koper’, charkúno (bnw.); Von Sowa: jarskom ‘koper’ (is
waarschijnlijk uit ander dan Duits dialect). Ik ben geneigd het woord kakkerlak af te leiden van charkom. |
Baskroo, onderschout. Is zeker hetzelfde woord als Haaksbergen: moscherem (zie d ii) en Geheimtaal (1769) (c iii): moskero. |
Mollement, doden. |
Pioot, luis (zie d vi): piotes. |
Schuyer, mes; schuyeren, snijden. Geheimtaal (1769)
(c iii): schoerie. Zigeuners ciurí,
shuri ‘mes, steek met een mes’. |
Sjank, kerk. |
Treeders, schoenen. |
Acht Zigeunerwoorden voor deze vroege lijst is belangrijk. De woordveranderingen wijzen op
een overname door niet-Zigeuners.
| |
Deze woordenlijst, waarvan ik t.a.p. schreef: ‘ze is van buitengewone waarde’, blijkt me na
gezette bestudering van de Zigeunerelementen nóg belangrijker dan ik dacht. Via Verwoert zijn
de enkele gememoreerde Zigeunerwoorden van prof. De Goeje aan deze lijst ontleend. Het
Zigeunermateriaal moge hier volgen.
Baffen de val, open de deur. Baffen is hier
infinitief. Ik geloof dat de hele uitdrukking Zigeuners is: pchrav duvar.
Ješina: pchrav ‘openen’; duvar ‘deur’; du is als lidwoord opgevat. De hele vorm is geassocieerd aan Hollandse klanken, maar
een begripsassociatie volgde niet. Val (altijd met lidwoord de gehoord) noteerde ik te Schijndel en in Nijmegen. |
Bink, een, een man. |
Blij, spion. Dit woord meen ik te moeten afleiden van Zigeuners beléa ‘gevaar, slechte zaak’. Alleen hier. |
Bosschik, bosch. Zie boezjiek in de Haaksbergse
lijst (d ii). |
Calopani: koffy. Zigeuners chaló, vr. chalí ‘zwart’; pani, mv. panéa ‘water’. |
Charo, een deegen. Von Sowa: châro, chadum, goro,
charo ‘Schwert, Säbel’; Ješina: cháro ‘Säbel’; Van Ewsum-Kluyver: gharou ‘degen’. |
Catelerke, kasteel. Dit woord komt hier alleen voor tussen
Zigeunerwoorden. Is het af te leiden van Zigeuners chatúna ‘tent,
tabernakel’? Grelman: Tschater ‘de tent, hut’. |
Cleytsert, olij. In Haaksbergen noteerde ik selie
‘olie’. Deze twee woorden komen in vorm genoeg overeen om aan een gemeenschappelijke
ontlening te denken. En waar beide lijsten een belangrijke Zigeunerinslag hebben, ben ik
geneigd ze van een mij onbekend Zigeunerwoord af te leiden. |
Coddele, moolen. Zigeuners chatlí, mv. chatléa ‘molenwiek’. Hiermee staat coddele zeker in verband
(Zigeuners ‘molen’ is pisjalo; Ješina). |
Daet, een, een vader. Zigeuners dád, mv. dadá ‘vader’. Von Sowa: dad enz.; ook dat,
tatta. |
Dey, moeder. Zigeuners dái, déi, mv. daiá, deiá ‘moeder’. Van Ewsum-Kluyver: dae ‘moer’. |
| |
| |
Docken, geeven. Komt in de geheimtaallijsten algemeen, naast bink e.a., voor. Het woord zou wel in verband kunnen staan met Zigeuners dau ‘geven’. |
Don, den, den Rugh, ook dow. Zigeuners dumó ‘schouder’. Ješina: dumo ‘Rücken’; Grelman: dummo ‘rug’; Von Sowa: dumo, dummo. |
Gaff, wagt, de wagt. Ješina: ‘wachen’, xan gévav. |
Gajie, boerin. Zigeuners gagi en gaji, mv. gagiá ‘boerin’. Vgl. lijst Nijmegen (d i): ago; en galo te Weert (b vi). Von Sowa: gâdzi, gatschi, gâtschin, gadschi ‘Weib, Frau,
Bäuerin, Nichtzigeunerin’. |
Garkepin, kooper. M'n vermoeden in aangehaald artikel dat het een
stofnaam is, bleek juist. Ješina: charkom ‘Kupfer’, charkúno, bnw.; Von Sowa: jarskom ‘Kupfer’. (Von Sowa merkt op: goed
Zigeuners, maar wsch. uit ander dan Duits dialect.) Zie Kakkerlak uit c ii. |
Gees, vrouwspersoon. Prof. De Goeje, l.c., brengt dit woord met
Zigeuners gaji ‘boerin’ in verband. Zie hierboven de Zigeunerwoorden in
a iii en iijsje in deze lijst. |
Gers: om het - gebracht, doodsteken. Zigeuners ghes, mv. ghesa ‘dag, daglicht’. Vgl. de Nederlandse uitdrukking
‘het licht uitblazen’. |
Instaijen, zie staaje. |
Kakkerlak, hoen. Zie Kachlientje in andere lijsten. |
Kheer, huys. Van Ewsum-Kluyver: O geer ‘een hues’.
Zigeuners chér, mv. cherá ‘huis, familie’. Von Sowa: khér, kēr, ker ‘Haus, Giebel’. |
Kiel, boter. Van Ewsum-Kluyver: ghil ‘botter’.
Zigeuners chil ‘boter, olie’. Von Sowa: khil, khîl, kil, kīl,
kill ‘Butter’. |
Kievel, kaes. Ik vermoed dat de v een verschrijving
is. Zigeuners chirál, mv. chiralá ‘kaas’. Van
Ewsum-Kluyver: kiral ‘dat is keeze’. Von Sowa: kiral, kiras,
gihrall, chirom ‘Käse’. |
Kislers, zijn de meesters Beurzensnijders, die vigilant zijn in 't
spolieren, en dus van dien Naem wel de Kapitains. Dit woord is af te leiden van Zigeuners
chisi, mv. chiséá ‘beurs, zak’. Als in een lijst dit
woord behoort tot een groep uitsluitend Joodse woorden, is een afleiding van het Rabbijnse
Kîzs ‘geldbuidel’, meer voor de hand liggend. Von Sowa geeft wel kisik, kis e.a. vormen, maar kent kisler niet. |
Klimbosch, bedelvoogt of dienaer. In de studie over deze lijst meende
ik klim gelijk te moeten stellen met klems ‘gevangenis’.
Dan was echter de samenstelling niet te verklaren. Nu meen ik het woord in z'n geheel te
moeten afleiden uit kliderpaskəro ‘persoon die je in ketenen slaat’ (Von
Sowa: Schliesser). De klankassociatie, niet begeleid van
begripsassociatie, is opvallend. De Zigeunerwoorden krijgen eenvoudig een Hollands aspect
(zie ook kakkerlak e.a.). |
Knaspels, stokken. Von Sowa geeft kasjt ‘stok’. Als
we de sterke vervormingen in deze lijst zien, lijkt me het verband knaspels,
kast niet te gezocht. Semasiologisch klopt het volkomen. Het woord knaspels is uit geen andere lijst bekend. |
Kokalloos, een, een boer. De in Weert genoteerde vorm galo ‘boer’, wijst ons hier de weg. Kokalloos lijkt me een
vervorming van ó galo ‘de boer’. De Anlaut-k is te
verklaren uit alliteratietendens (de g van galo is
explosief). Dus krijgen we gogalo. De neiging de vorm te verhollandsen,
leverde gogaloos → kokalloos. Verwoert geeft kokelloos ‘boer’, dat op verkeerde afschrijving berust. |
Koro, een, bierkan. In de woordenlijst van Cartouche vinden we kan is ‘hals’. Dit woord |
| |
| |
hals is weer in het Zigeuners overgezet (vgl. calopani).
Popp Serboianu: chór, pl. chóra fig. ‘col, goulot (d'une
bouteille)’. ‘Waldheimer Lexicon’ (Kluge, Rotwelsch p. 188, no. 110):
‘Krug’ Koro; Ješina: ‘Krug’ koro (vgl. gorgel in Schijndel-Haaksbergen). |
Lap, drost. M'n vroegere verklaring (zie artikel): lap is hetzelfde woord als het achtervoegsel in zatlap, dronkenlap, heeft me nooit aangestaan. Waar we voor ‘schout’ in deze lijst een
Zigeunerwoord hebben, is dat ook voor ‘drost’ te verwachten. Ik meen lap
beter te kunnen afleiden uit laveskero. Von Sowa: laveskəro,
lawískro ‘Sprecher, Vorsteher’ (vgl. moskero). |
Maro, brood. In bijna alle lijsten. |
Malliu, loot. Von Sowa: molĕvo, molliwo, molîvo
‘lood’; Ješina: molivo ‘Blei’. |
Moels gekeerd, hij is vermoord. Vgl. mollen in
andere lijsten (Zuid-Nederlandse, Lochem enz.). |
Molle, doodsteken. |
Mool, wijn. Zigeuners mol ‘wijn’. Von Sowa: môl, mol ‘auch “weinen!”’; mooll ‘wenn’; moŭl ‘Wein’. In het artikel bracht ik mool in verband met môlum ‘vol, dronken’ (Hebr. mâlê'). Dat blijkt verkeerd. |
Moskero, schout. Vgl. Haaksbergen, d ii: moscherem (ook dit woord is in m'n artikel foutief afgeleid van Hebr. môschêl ‘gebiedend’; môschel, moischel ‘Oberrichter,
Polizeichef’. Zie ook lijst Cartouche, c ii: Baskroo. |
Oby, duivel, vgl. bink, benk in andere lijsten.
Dáár betekent bink altijd ‘man’; de bet. ‘duivel’ heb ik nog nergens
gevonden. En dat doet twijfelen aan de gelijkheid beinck - bink. In oby bereidt de vorm moeilijkheden. O is Zigeuners bepaald lidwoord mannelijk.
Ik meen oby te moeten verklaren uit ó beinck ‘de
duivel’. |
Pheen, zuster. Zigeuners phén, mv. pheneá ‘zuster’. Von Sowa: phen, phēn, pēn, briin ‘Schwester’. |
Phraal, broer. Zigeuners phrái, mv. phrál ‘broer’. Von Sowa: phrâl, prāl, braal, pral, phral ‘Bruder’. |
Pieckes, voeten. Zigeuners phiró, mv. phireá ‘voeten’. Von Sowa: pîro, biro, piro ‘Fuss, Klaue’. Ik
vermoed dat de vorm pieckes terug te voeren is tot pîrgenes ‘barrevoets’ (Von Sowa). |
Rani, een, een juffrouw. Bonaventura Vulcanius, l.c.: Erani ‘Nobilis matrona’; Van Ewsum-Kluyver: hiranij ‘issen jufer’
(hi is is). Von Sowa: râni, rânin,
rani ‘Herrin, Dame, Edelfrau’. |
Rejago, beul. Samenstelling van rey ‘heer’ en yago ‘vuur’, dus ‘man met het vuur’ (voor het geven van een brandmerk?). Zie
reya en in de lijst van Haaksbergen, d ii: jaakveesken. |
Reya, een heer. Zigeuners rái, mv. rái ‘edele’ (zie rani). Von Sowa: rai, reij, reih,
raja, ress ‘Herr, Edelmann, Amtmann’. |
Reynjaken, bedelvoogt of dienaer. Het is zeker een Zigeunerwoord. Af
te leiden van Zigeuners bnw. raichano ‘heerachtig, aristocratisch’? |
Roep, zilver. Zigeuners rúp, mv. rúpu ‘zilver’. Von Sowa: rup, rub, rupp ‘Silber’ (eens genoteerd met
de bet. ‘goud’). |
Sakken of gesakt, trouwen. Vgl. sjank in Zuid-Nederland en andere lijsten. |
Sasser, ijzer. Zigeuners sâstri ‘ijzer’. Von Sowa:
sastər ‘Eis’; zaster, ssaster ‘Eisen, Hufeisen’. |
| |
| |
Schel, moord priem. Ik vind dit woord alleen in het ‘Waldheimer
Lexicon’ (Kluge, Rotwelsch p. 188, no. 124): ‘Messer’ zschei. |
Schiebin, een bed. Von Sowa: cîben, tschìpenn,
tschipenn, tschiben ‘Lager, Bett’; Ješina: ciben ‘Bett’. De
verklaring in m'n artikel toont aan waartoe onkunde ten opzichte van een taal kan leiden. Ze
vervalt natuurlijk. |
Schoeri, mes. Zie lijst Cartouche (c ii): schuyer. |
Slaijen inten, pijnigen. In m'n artikel merkte ik op dat we hier
waarschijnlijk met twee synoniemen te doen hebben. Dat is ook zo. Slaijen
is Zigeuners. Von Sowa: silâva, silərâva, siladas, sildo, silerdo
‘zwingen, besiegen, notzüchtigen’; en sila, instrumentalis silàha ‘Gewalt’. |
Sonnekeij, goud. Bonaventura Vulcanius, l.c: sonakai ‘aurum’. Von Sowa: sonəkai, sonnikey, sonnegei enz. ‘Gold’;
Ješina: somnakaj ‘goud’. De verklaring in m'n artikel is er weer glad
naast. Sonnekry berust op een zetfout. |
Spielepin, steek. Von Sowa: sjpilava, spillawa,
spill (!) ‘Stoss’; spildum ‘stossen, schieben’. Pin
is het Zigeuners achtervoegsel per, ter vorming van nomina actionis sjtakerpen ‘stap’; sjtepen ‘sprong’ enz. |
Staaje, gaan, in triem die men staaje; triem is
Zigeuners, staaje ook. Von Sowa: sjtava, stàwa, steáf, ste,
stie, steh, schtejan, stejas, stejom, stan ‘springen, hüpfen, entweichen’. De
betekenis ‘gaan’ staat hier al heel dicht bij; vgl. instaijen ‘inkruipen’.
In staaje mee is het woord door klankassociatie gelijkgesteld met ‘staan’. |
Steggerig, een, een deegen. Bij Von Sowa vinden we sjtachəlengero ‘egel’, een nomen agentis gevormd van stachel. Het
woord betekent ‘de steker’. Ik vermoed dat steggerig ‘steker, degen’,
hiervan weer gevormd is. |
Sterling, kat. Vgl. steernikkel in de lijst van
Haaksbergen en Wijhe (d ii en d vi). |
Stibbelens, stal. Von Sowa geeft sjtilĕpen, stilăpen,
stilibin, stilĕpen ‘Kerker, Gefängnis, Gefangenschaft’. Het aantal
betekenismogelijkheden is bij Zigeunerwoorden bijzonder groot; vgl. de lijsten bij Popp
Serboianu. De overgang van ‘kerker’ (voor het vee) tot ‘stal’ is in dit verband wel aan te
nemen. |
Straaij om vooij, loop weg. Vgl. staaje. |
Tiaro, bord. Zigeuners ciaró, mv. ciaré ‘bord’. Ješina: cárolo ‘Teller’. |
Tioren, stelen. Vgl. Winschoten (d viib): tjoeren ‘stelen’. |
Trieijers, schoenen. De vorm met ie, door mij voor
een dialectische variant gehouden, wijst heel duidelijk naar het Zigeunerwoord tirach ‘schoen’ (Von Sowa). Zie treders, treiers in andere lijsten. |
Triem, weg. In het artikel onder friem. Triem meen
ik gelijk te moeten stellen met trom, drom ‘weg’. Vgl. Haaksbergen (d ii): drom. |
Uá, neen. Zigeuners bá, neen. Ješina: na. |
Val, deur. Vgl. boffen de val. Schijndel, a vii: veel; Nijmegen, d i: val. |
Verblassen, wurgen. Von Sowa: bladâva, bladərvava,
blâva? blavâva, platàf, platas pess e.a. ‘hangen, hängen, henken’. Semasiologisch is
er voor gelijkstelling geen bezwaar. |
Zanke, klerk (lees: ‘kerk’), vgl. Sakken. |
Het aantal woorden dat tot Zigeunertaal terug te voeren is, bedraagt 64.
Men dient bij heel gewaagde etymologieën het karakter van de hele lijst in het oog te
houden. Als een woord tussen duidelijk herkenbare Zigeunerwoorden in | |
| |
staat, dan
mag men, als het woord niet eenvoudiger te verklaren is, verband met de Zigeunertaal zoeken.
Staaje, stibbelens en andere woorden zijn onverklaarbaar als men ze niet
tot Zigeunertaal terugvoert. Bosschik zou ik nooit uit Zigeunertaal hebben
verklaard, als ik niet in Haaksbergen (zie d ii) tussen veel
Zigeunerwoorden bijna dezelfde vorm gevonden had. Hetzelfde geldt voor val,
pavel en andere woorden. Het verschijnen van dergelijke woorden in volkomen van elkaar
onafhankelijke taalgroepen, noopt ons ze uit een gemeenschappelijke taal te verldaren. Die
taal is hier het Zigeuners. De grote waarde van onderzoekingen op veel verspreide plaatsen
blijkt hier wel heel duidelijk.
Prof. De Goeje l.c. heeft in het hs. van Verwoert dezelfde woorden onder ogen gehad. Hij
vond, zoals ik reeds opmerkte, maar 13 Zigeunerwoorden. Dit is te wijten aan twee oorzaken:
1 | De reeds opgemerkte onbekendheid met geheimtaalprocédés (zie boven, ‘Zigeunerwoorden in
de geheimtalen’). |
2 | De sterke vervorming van de woorden onder invloed van klank- en begripsassociatie,
synoniemafleidingen, letterverspringingen en andere taalverschijnselen (zie hoofdstuk i). Het Zigeuners is ook vast niet uit de mond van een Zigeuner opgetekend,
zoals dat uit de lijsten van Bonaventura Vulcanius of Van Ewsum-Kluyver. Het is van een
Nederlandse zwerver die misschien, evenals de verderop te bespreken Haaksbergse, van
Zigeuners afstamt of ermee omging, en al de woorden op het gehoor overnam. De mondelinge
overname werkt veranderingen zoals we die hier vinden in de hand. |
| |
C IV. Geheimtaal van de Brabantse Bende (± 1800) [bron 8, 53]
Deze in hoofdstuk iv in haar geheel gepubliceerde lijst bevat geen
Zigeuners.
| |
C V. Lijst van Mr. Vernée (1844) [bron 11]
C VI. Brief van A. en Z. (1844) [bron 12]
C VII. Nieuwenhuis (1858) [bron 15]
Ook deze lijsten, die we in hoofdstuk iv voor het Joodse element
bespraken, bevatten geen Zigeunermateriaal.
Waar deze geheimtalen tot de dieventaal van de grote steden horen, is dit niet te
verwonderen. Zigeunertaal is op het land, dus in het Bargoens, te zoeken.
| |
C VIII. Verwoert (± 1860) [bron 16]
In de meermalen aangehaalde studie Moormann, ‘Verwoert’, heb ik dit werk uitvoerig
besproken en de verschillende lijsten die Verwoert gecompileerd heeft apart uitgegeven. Ik
schakel voor het Zigeuners de lijst Geheimtaal (1769) (c iii) uit. Er
blijft dan toch nog belangrijk materiaal over. Dat schriftelijke verbreiding van de
geheimtalen geen waarborg is tegen fouten, blijkt uit deze lijst. Calopani
bijvoorbeeld werd lalapani; trederikken, frederikken; tiaro, fiaro; trieijers,
friegers; garkepin, garbepin; malliu, mallin; sonnekeij, sonnekry (zie hoofdstuk i, ‘Drukfouten’).
Behalve de Zigeunerwoorden, die alle teruggaan op de lijst van 1769, heeft de | |
| |
lijst van Verwoert geen ander woord aan de Zigeunertaal ontleend dan bink
‘manspersoon’. Een tweede woord is er misschien aan ontleend: bultvlok
‘bedlaken’; vlok, vlokkie heb ik meermalen genoteerd als ‘hemd’. In de
betekenis ‘beddengoed, ‘laken’, zou het af te leiden zijn van Zigeuners plachta,
blachto, blachda ‘grosses Tuch, Bettuch, Teppich, Zelt’. Waar in Verwoerts lijst
overigens geen Zigeuners voorkomt, aarzel ik deze afleiding te geven. Het laatste woord dat
aan Zigeunertaal herinnert, is ginniske of ginnikse
‘winkelhuis’, dat aan gennef ‘winkel’, uit de Haaksbergse lijst doet
denken. Ook hier aarzel ik, om dezelfde reden als bij vlok. Ginniske is
hier, waar het Joods element zo belangrijk is, af te leiden van Sefardisch: ǵeniza ‘berging, bewaarplaats’.
De lijst van Verwoert, die toch heel uitgebreid is, bevat dus geen Zigeunerwoorden. We
hebben hier evenals bij lijsten c v - c vii met dieventaal uit de grote
steden te doen, waar de Zigeunertaal geen invloed had.
| |
C IX. De Boeventaal (1906) [bron 32]
De Boeventaal is een verzamellijst van ± 1420 woorden. Uit de zuidelijke
streken zit er ook woordmateriaal in. De Zigeunerwoorden die we aantreffen, zijn op katsjemme na alle in de zuidelijke lijsten te vinden.
Bink, man. In bijna alle lijsten. |
Gies, meid, dienstmaagd, vrouw, idem. |
Katsjemme, luimkeet, penne, slaapstee. Avé-Lallemant iv 554: ‘verstümmelt aus dem zigeun. gertschemiha, Wirtshaus.’Ga naar eindnoot349 |
Mangen, vragen, idem. |
Poj, water. Zie het Bargoens van Maastricht (b iv). |
Tjoekel, joekel, hond; bijna alle lijsten. |
Treters, trederiks, schoenen, idem. |
Val, gelegenheid, huis, deur (Schijndel, Nijmegen; lijst van 1769,
c iii: baffen de val). |
Vatling, gereedschap (misschien hetzelfde woord als miete-vatteling in Haaksbergen; lijkt me twijfelachtig). |
Dit is bijna het Zigeunermateriaal uit bijvoorbeeld het Bargoens van Maastricht. Een
zwerver uit het zuiden heeft waarschijnlijk ook z'n aandeel bijgedragen tot de lijst van De Boeventaal. De hele indruk van deze lijst is ook ten opzichte van het
Zigeuners: dieventaal uit de grote steden.
| |
C X. Bargoens uit de buurt van Hilversum (1926) [bron 35]
Joekel, hond. |
Kachlienen, kippen. |
Maro, brood. |
Mollen, doodmaken. |
Paveltjes, appels. |
Ratje, marechaussee. (Kent iedereen, beweerde m'n zegsman.) |
Sjanken, trouwen. |
Eén zinnetje gaf hij me op dat heel Zigeuners aandoet, maar dat ik helemaal niet terecht
kan brengen: Akowelo pesco ‘loop weg’. (Von Sowa: ano kova
verpicken, van pehtscha, is ich lege Pech in
dieses, lijkt er naar de vorm wat op.) De betekenis ‘loop | |
| |
weg!’ zou wel
secundair uit 't is er beroerd!’ te verklaren zijn. Nederlands-Zigeuners ‘ga weg’ is echter
dzatuǵe. Het is opvallend dat het platteland weer woorden oplevert die de
stad niet kent. In het ontzaglijk rijke materiaal (geen geheimtaal) dat Querido ons geeft in
de vier delen van z'n Jordaanepos, vond ik bijvoorbeeld maar twee woorden die we in alle
lijsten opmerkten: joekel en gies. Misschien nog val, maar dat heeft hier een heel afwijkende betekenis.
| |
D. Noordoostelijke geheimtaalgroep
| |
D I. Bargoens van Nijmegen (1924) [bron 36]
Het gaat met het Bargoens van Nijmegen juist als met het dialect. Het is een tussenvorm
tussen het noordelijke en het zuidelijke. Het Joodse element wordt aanzienlijk. Ook de
Zigeurierwoorden komen in betrekkelijk groot aantal voor. De oude, zuidelijke en enkele
nieuwe.
Ago, boer; agorin, boerin. Zie galo: Weert (b vi). |
Bink, vent, man. |
Joekel, hond. |
Kachlienen, kippen. |
Kotter, boterham. |
Lovie, geld. Niet als Zigeuners opgegeven, zoals in Weert. |
Maro, brood. |
Mol, dood. |
Pavel, appel. Nog ééns, in Hilversum (c x), is dit
woord door mij gevonden: paveltjes. Grelman geeft pahaj
‘appel’. De oudste Engelse Zigeunerlijst (Kluge l.c. xxv, p. 91) geeft
een woord dat veel lijkt op het onze: paba ‘appels’. De v van pavel wordt bilabiaal uitgesproken. De afwisseling b - v is
bekend. Pavel is te verklaren als contaminatievorm van paba en appel. Von Sowa: phâbui, pabui, pabin, pávo ‘appel, ooft’. |
Ratjes, marechaussee. Dit woord is algemeen verspreid. Een zwerver in
Sittard (die uit het noorden kwam) zei me dat het té bekend was, en dat ze nu prinsemerei zeiden. De vorm Ratjes met α
waarschuwt ons dat er wat bijzonders met dit woord is, en dat we niet aan ‘rat’ mogen
denken. De oostelijke dialectvorm is toch rotte, en het verkleinwoord rötjen. En als het woord iets met ons knaagdier te maken had, dan was het
afgeleid van de dialectvorm. Ik meen het te moeten afleiden van Zigeuners rai ‘heer’. Tegen een marechaussee zien de zwervers op als een heer. De
verkleiningsuitgang is te verklaren als gevoelssuffix, zoals in woutje
‘agent’. |
Sjang, kerk. |
Trederikken, schoenen. |
Totaal 13 woorden, waarvan bink, mol en sjang in het
hele zuidelijk taalgebied voorkomen.
| |
D II. Bargoens van Haaksbergen (1922) [bron 37]
In Haaksbergen genoteerd van een zwerver die de Achterhoek en Twente doortrok. Z'n
grootmoeder was een Zigeunerin.
| |
| |
Bakkeroo, schaap. Zigeuners bachró, bachré ‘ram,
schaap’. Bonaventura Vulcanius: Bacro ‘aries, veruex’; Von Sowa: bakro, bacru, bakĕro, backero, wackro e.a. ‘Schaf, Hammer. Alleen hier
opgetekend. |
Baloo, varken. Zigeuners Baló, mv. balé ‘varken’. Von Sowa: balo, bâlo, pahlo ‘Schwein’. |
Bare, grote; een bare snuffelink, een grote neus.
Komt ook voor in de vorm baden ‘groot’; baden meles
‘zwanger’. De wisseling r - d intervocalisch is een Saksisch verschijnsel
(bed, berre; had hij, harre). Baden is
een hypercorrecte vorm. Zigeuners baró (m.); barí (vr.)
‘groot, opmerkenswaardig, edel’. Glossarium Van Ewsum-Kluyver: bare; Von
Sowa: bâro, baro, baru, bar ‘gross, lang; hoch, wichtig’. Alleen hier
opgetekend. |
Betsje, eend. Grelman: retze; Ješina: réce; Von Sowa: recka; alle met de bet. ‘eend’. De b-Anlaut was oorzaak dat ik het woord eerst niet herkende. Nu noteerde ik in Wijhe waterreitsje ‘eend’, een contaminatie van majemtrapper
‘watertrapper’ en reitsje. Hier dus wel de r-Anlaut. Een
verwisseling b - r is fonetisch niet te verklaren. Maar ik acht de
volgende verklaring waarschijnlijk: het woord betske bestaat in de
betekenis ‘ei’ (Hebr. beiçoh); maar voor ‘ei’ bestaat al een woord lousje (dat overal voorkomt, maar dat ik niet terecht kan brengen). De eenden
zijn van belang om de eieren. Die worden langs de waterkant gevonden. Nu is de vorm betske voor ‘eend’ ontstaan door bijgedachten aan betske
‘ei’. (Het Joods element is in deze geheimtaal zó groot, dat ik gerust mag aannemen dat het
woord betske ‘ei’ bekend was.) |
Bink, man, ook aanspreekvorm. |
Bok, honger. Zigeuners Boch ‘honger’; mé meráu bochátar ‘ik sterf van honger’. Von Sowa: bokh, bock, bōk,
bok ‘Hunger, Geiz’. Nergens elders gevonden. |
Boezjiek, bos. In Geheimtaal (1769) c iii, waarin
ook veel Zigeunerwoorden, staat Bosschik ‘bos’. In m'n uitgave van de
18de-eeuwse lijst kon ik van het woord Bosschik geen verklaring geven. Ik
kende toen de Haaksbergse vorm nog niet. We kunnen het woord afleiden van Zigeuners Búcimo ‘donker, nevelachtig’. Een gewoon procédé tot vormen van zelfstandige
naamwoorden is: deze aanduiden met hun eigenschap: hogerik ‘hemel’; dieperik ‘kelder’; wilderik ‘haas’; dus boezjiek ‘de donkere’. Het Zigeunerwoord voor ‘bos’ is vesj. Von
Sowa: vêsj, wesch, ook bor. Ook in dit woord zitten
elementen van boezjiek: de wisseling b - w is gewoon. |
Drom, weg. Geheimtaal (1769) (c iii): triem ‘weg’; over de drom ‘over de weg’; er tippelt
een betske over de drom ‘er loopt een eend over de weg’. Zigeuners drom, mv. dromá ‘weg, reis, loop’. Von Sowa: drom,
drŭm, druum, trom, drum ‘Weg, Strasze, Gasse’. |
Gatjesveesken (vgl. jaakveesken), fornuis. M'n
zegsman beweerde dat dit woord Baisroven ‘Joods’ was. Dit is het zeker
niet. Het tweede element zien we ook in jaakveesken, dat zonder twijfel
Zigeuners is. In Groningen, d viib, noteerde ik Gatje
bangelo ‘turf’. Het eerste element, gatje, is het Zigeunerwoord chačárav ‘branden’ (Ješina). Von Sowa geeft het woord chačermaskəro ‘zum Brennen bestimmt’. Dit zou wel eens hetzelfde woord kunnen zijn
als gatjesveesken. Of veesken z'n vorm gekregen heeft
doordat het als uitgang gevoeld werd, omdat het ook in jaakveesken
voorkomt, durf ik niet beslissen. In elk geval worden deze twee woorden nogal eens
gelijktijdig gebruikt: Dok m'een jaakveesken um 't gatjesveesken an te
|
| |
| |
maken - ‘Geef me een lucifer om het fornuis aan te maken.’ Hier alleen
genoteerd. |
Gennef, winkel. Staat in verband met het Zigeunerwoord voor ‘kopen’.
Von Sowa: bikǐnâva ‘handel’. Ješina: kinav ‘kaufen’. Von
Wlislocki, Die Sprache: kinav ‘ich kaufe’. Hier alleen
genoteerd. |
Gief, rogge, haver. In het algemeen ‘zaad’. Zigeuners diu ‘zaad, vrucht’, mv. ghivá ‘vruchten’. Von Sowa: gîb, gib, givv, giebe, jiv, gihw ‘Getreide, Korn’. Hier alleen genoteerd. |
Glonze, fles; glonzel, glas. Ješina: caklúno ‘Glass (Gefäss)’; caklo ‘gläsern’; Von Sowa: glendêri, glendalo ‘Spiegel’. Ons woord staat m.i. in verband met deze
Zigeuner-woorden. De omgeving waarin het voorkomt, wettigt deze bewering. Hier alleen. |
Gokken, liegen. Ješina: chochavav ‘lügen’; Von
Sowa: chochəno, gooheno, chochno ‘betrügen, falsch, erlogen’. Hier alleen. |
Goone, zak. Zigeuners gonó, mv. goné ‘zak’. Von Sowa: gôno, gono, gòhrno ‘Sack’. Hier alleen. |
Gorgel, hals; ik briezel je de gorgel, ik snijd je
de nek af. |
Jaakveesken, kachel, lucifer. Het eerste lid van de samenstelling is
Zigeuners iág, mv. iágu ‘vuur, brand’. ‘Lucifer’ is
Zigeuners jagoló; bij Von Wlislocki l.c. jagóri.
Jaak-veesken zou, daar het zowel ‘kachel’ als ‘lucifer’ betekent, wel z'n
oorsprongkunnen hebben in het bij gatjesveesken genoemde chačermaskəro ‘zum Brennen bestimmt’. Ook is het mogelijk een samenstelling van iág ‘vuur’ en vêsj ‘woud’ (Von Sowa). De bet. ‘hout’ volgt
hier direct uit. Jaakveesken is dan ‘vuurhoutje’ (iág +
vêsj). |
Jekke, jas. Het woord is zeker niet identiek met het Nederlandse jekker. Dat zou geen geheimtaalwoord opleveren. Het is m.i. het Zigeunerwoord
bajengri, met wegvallen van de niet-betoonde eerste lettergreep onder
invloed van de bijgedachte aan ‘jas’. |
Joekel, hond. |
Joun, luizen. In Winschoten, d viib, opgetekend
als join. Zigeuners giú, mv. giuá
‘luis’. Grelman: jŭa ‘luis’. De n in de Anlaut is een
meervouds-n. Von Sowa heeft het woord niet. |
Kachelientjes, kippen, ook kachnientjes. |
Kalloone, gek. Werd me door m'n zegsman als ‘Joods’ opgegeven. Het is
geen Joods. Ik vermoed dat het in betrekking staat tot Zigeuners chalicíticho ‘gek’. De Anlaut klopt in elk geval. Ik vond het Zigeunerwoord alleen bij
Popp Serboianu. Het Joodse woord voor ‘gek’, mesjokke, is me ook
opgegeven. |
Karrejuks, karnemelk, vgl. karriot in Schijndel
(a vii). Karre kan niet identiek zijn met karne; het dialect kent alleen de vorm kane-melk. |
Knakert, hout. Zullen we naar de boezjiek gaan en
knakert brizelen? - ‘Zullen we naar het bos gaan en hout breken?’ Zigeuners chreácha ‘tak, twijg’. Hier alleen. |
Kolospeezer, kleermaker. Het eerste lid van de samenstelling is
Zigeuners. Von Sowa: koro, kôlo, kola, coole ‘Jacke, Rock, Kleid’. Peezer als ‘maker’ bij voorbeeld nog in treierspeezer,
marospeezer. Hier alleen. |
Mangen, vragen; manger, bedelaar; een
kotter mangen. |
| |
| |
Maro, brood, voornamelijk ‘roggebrood’. ‘Wittebrood’ is Witte Willem; marospeezer is ‘bakker’. |
Mas, vlees. Zigeuners mas, mv. masá ‘vlees’. Bonaventura Vulcanius: Maasz ‘Caro (Bohemicum)’. Von
Sowa: mas, mass, mās ‘Fleisch’. |
Mats, vis. Zigeuners mació, mv. macé ‘vis’. ‘Waldheimer Lexicon’ (Kluge l.c.): Matschung ‘Fische’.
Niet bij Von Sowa. Hier alleen. |
Matzen, mingere. Is ongetwijfeld een Zigeunerwoord. Moet het in
verband gebracht worden met mató ‘drinker?’ (Von Sowa: mates ‘trunken, betrunken’). Of heeft dit woord meegewerkt tot vervorming van
Zigeuners muterawa ‘pissen, wateren’ (Grelman)? In Groningen vond ik de
vorm moeteren. |
Mollen, doodmaken. |
Molle: spek; molk mangen of talven, spek schooien. In Oldenzaal genoteerd: gemol ‘spek’; in
Wijhe: gemol in de betekenis ‘spek, vlees’. Zigeunerwoord voor ‘spek’ is
balevas (Ješina) of bahlewas (Von Sowa). ‘Das
Pfullendorfer-Jauner-Wtb.’ (Kluge p. 344, no. 549) geeft voor ‘varken’ bale. De Anlautwissel m - b is geen bezwaar voor de afleiding bale, balevas → molle. |
Moscherem, verklikker. Von Sowa: moskero
‘Maulmacher, Vorsteher, Schultheiss’. Geheimtaal (1769) (c iii): moskero ‘schout’. Cartouche 1731 (c ii):
baskroo ‘onderschout’. |
Peupelen, koken. Zigeuners phabáu, passivum phabilém ‘branden, in brand steken, warmte hebben’. Von Sowa geeft dit woord
niet. Nergens gevonden. |
Poesch, stro. ‘Waldheimer Lexicon’ (Kluge l.c., p. 189): pos ‘Stroh’. Von Sowa: phus ‘Stroh, Halm’. Hier alleen. |
Schacht, kool, zuurkool. Zigeuners sháh ‘kool’. Von
Sowa: sjach ‘Kraut, Kohl, Zugemüse’. Hier alleen. |
Sjanken, trouwen. Afgeleid van sjank ‘kerk’. |
Stammerie, stoel. Zigeuners chamin ‘stoel’. Von
Sowa: sjtamin, stàmmen, scammin, stamin 1 ‘tafel’; 2 ‘stoel’; 3 ‘bank’.
Van Ewsum-Kluyver: stammyr. Hier alleen. |
Steernikkel, kat. Von Sowa: sjtirna, stirrna, sterna,
stirna ‘Kater, Katze’ (?). De uitgang -ikkel vinden we bijvoorbeeld
in hoornikkel ‘koe’, sjikkernikkel ‘dronkenlap’. Vgl. de
lijst van Wijhe (d vi). |
Stielie bajes: gevangenis. Combinatie van Zigeuners en Joods. Von
Sowa: sjtilepen, stilăpenn, stilibin, stilĕpen ‘Kerker, Gefängnis,
Gefangenschaft’. Hier alleen. |
Treders, schoen, voeten. |
Treierspeezer, schoenmaker. |
Vattelink, goed, beddengoed, in de samenstelling mietevattelink. Bonaventura Vulcanius: plachta; Von Sowa: plachta, blachto, blachda ‘grosses Tuch, Teppich, Bettuch’. |
In totaal levert dus het Bargoens van Haaksbergen (Achterhoek; Oost-Overijssel) 42
Zigeunerwoorden. Sommige ervan zijn tot onherkenbaar wordens toe veranderd. Misschien zitten
er nog wel enkele woorden die met Zigeuners in verband staan in de lijst, bijvoorbeeld plant ‘broek’; selie ‘olie’; sprank
‘zout’. Maar bij deze woorden is al m'n zoeken vergeefs geweest. Misschien zal een
taalkundige, aan wetmatige etymologieën gewend, bij woorden als vattelink,
treders e.a. het hoofd schudden over de gewaagde verbinding met een Zigeunerwoord dat
met ons | |
| |
woord soms maar alleen de Anlaut gemeen heeft. Maar wie een beetje in
de geheimtalen gewerkt heeft, zal bespeuren dat de mogelijkheden tot verandering onder
invloed van klank- en begripsassociaties onbegrensd zijn. Woorden als osselekoris, rosjedekore, kippegapper, golve, zwijntje, aan het Joods ontleend, zijn
hier getuigen van (zie hoofdstuk i, ‘Voorbeelden van woordvervorming door
klank- en begripsassociatie’). Het Zigeunermateriaal in deze lijst is buitengewoon rijk. De
begrippen zijn bijna alle uit de dagelijkse, huishoudelijke sfeer: levensbehoeften,
gebruiksvoorwerpen, huisdieren. Verder enkele begrippen: ‘gevangenis’, ‘bos’, ‘verrader’,
‘winkel’, waarvan het Zigeunerwoord uit handel en wandel licht te verklaren is.
| |
D III. Bargoens van Lochem (1921) [bron 38]
Bink, persoon; daar is de bink (met ongunstige
bijgedachte: ‘hij is er te veel’). |
Joekel, hond. |
Mollen, doodmaken. |
Sjank, kerk. |
Vlak in de buurt van Haaksbergen vinden we dus een geheimtaal waar alleen de, ook uit het
zuiden bekende, oude Zigeunerwoorden voorkomen. De ondervraagde personen waren geen zwervers
meer, maar gezeten handelaars (kippenkooplui). Deze lui staan buiten de kring van de
woonwagenbewoners.
| |
D IV. Bargoens van Goor (1925) [bron 39]
De ondervraagde behoort tot de deftige groep kermisreizigers, die in het bezit zijn van een
eigen tent, draaimolen, cakewalk enz. Deze groep heeft weinig of geen contact met de ‘lagere’
zwervers, die leven van wat de mensen hun geven, of... niet geven.
Bink, kerel. |
Joekel, hond. |
Kachelijntjes, kippen. De diftongering van de ie
lijkt me gemaakt-deftig. |
Mangen, vragen. |
Maro, brood. |
Ratjes, marechaussee. |
Trippen, tritjes, schoenen. |
Sjanken, trouwen. |
Ook hier weer het gewone rijtje, dat we op ratjes na in de zuidelijke
lijsten bijna algemeen aantroffen.
| |
D V. Bargoens van Oldenzaal (1928) [bron 40]
Het materiaal is niet rijk. Ik heb drie lui ondervraagd. Eén ervan beweerde dat z'n vrouw
een Zigeunerin was. Hij gaf me enkele uitdrukkingen als Zigeuners: sal mi
fooles en piep kas trodi machen ‘coïre’; bekago
‘vagina’; smago ‘margarine’. Ik kan deze woorden niet als Zigeuners
identificeren.
Verder leverde dit onderzoek weer de gewone Zigeunerwoorden op:
Joekel, hond. |
Kachelien, kip. |
| |
| |
Kotter, boterham. |
Mangen, vragen. |
Maro, brood. |
Gemol, vet en vlees. Zie mol in het Bargoens van
Haaksbergen (d ii). |
| |
D VI. Bargoens van wijhe (1931) [bron 41]
De aangaande dit Bargoens door mij ondervraagde zwerver beweerde nog niet zo heel lang ‘op
de baan’ te zijn.
Bakkero, bakker. We hebben hier een Nederlandse stam + een
Zigeunersuffix tot vorming van nomina agentis. Zigeuners ‘bakker’: mârengəro (Von Sowa). Bakkero is een contaminatie van mârengəro en bakker. Vgl. voor andere vormingen op -ero: menengero ‘beul’; moskero, prengero,
mangepaskero ‘bedelaar’ e.a. |
Balo, varken. |
Gemol, vlees. |
Jaakfeeske, lucifer. Dit was niet het algemeen bekende woord. Meer
werd gebruikt streifelings. |
Joekel, hond; joekeltje, dubbeltje. Deze laatste
bet. is ontstaan door een homoniem-afleiding (hoofdstuk i,
‘Homoniemvormingen’). |
Kachlienen, kippen. |
Kotter, boterham. Werd ‘Brabants’ genoemd. |
Mangen, vragen. |
Maro, brood. ‘Is ouder dan lechem.’ |
Piotes, luizen. Popp Serboianu: pisom ‘vlo’;
Ješina: pusjum ‘vlo’. Uit semantisch oogpunt lijkt me de afleiding van piotes uit pisom geen bezwaar. Hier alleen. |
Roes, stro. Vgl. het Bargoens van Weert (a vi). |
Sjanken, trouwen. |
Steernikkel, kat. |
Trederiks, schoenen. |
Waterreits, eend. Vgl. Betske in de Haaksbergse
lijst (d ii). |
In deze lijst treffen we 16 Zigeunerwoorden aan. De ondervraagde zwerver is van dezelfde
klasse als die uit Haaksbergen. Deze groep heeft blijkbaar een geheimtaal met een vrij sterke
Zigeunerinslag.
| |
D VIIA, B. Bargoens van Groningen-Winschoten (1921-1925) [bron 42, 43]
D VIIB
Ik heb hier twee personen ondervraagd. De dame, die de geheimtaal in de winkel opving,
vooral van zwervers uit Muntendam, hoorde de volgende woorden die Zigeuners zijn en waarvan
enkele alleen hier genoteerd (hoofdstuk iv: d viib).
Gatje bangelo, turf. Voor gatje zie gatjesveesken in de Haaksbergse lijst (d ii). Bangelo is een bnw., gevormd van beng ‘duivel’. Von Sowa: bengvălo, bangló ‘duivels’. Het woord zou dan vertaald luiden: ‘vuur van de
duivel’. Ik vind deze uitleg, die wat woordvorm betreft uitstekend past, onwaarschijnlijk om
de beeldspraak waartoe ze leidt. Zou gatje bangelo niet in z'n geheel af
te leiden zijn uit chačermaskəro
|
| |
| |
‘zum Brennen bestimmt’ (Von Sowa)? Wissel van m - b en r - l is fonetisch gewoon. |
Mangen, bedelen. |
Moeteren, mingere. Grelman l.c., p. 281: muterawa
‘pissen, wateren’. Von Sowa: mutərvâva, idem. Nergens genoteerd. |
Tjoeren, stelen. Zie de lijst van Weert (b vi):
schoeren. |
Treders, schoenen. |
Dit materiaal levert enkele merkwaardige woorden op. Gatje bangelo en moeteren vond ik nergens; tjoeren alleen in Weert. Er zit in
het Bargoens van Oost-Groningen, onder de zwervers van Muntendam, misschien wel een heel wat
belangrijker Zigeunertaalelement: dan we hier hebben gevonden. Men moet er echter niet al te
vast op rekenen bij nader onderzoek nog meer Zigeuners te vinden. De lijsten van Schijndel,
en ook Weert, tonen ons aan dat een zeldzaam Zigeunerwoord (pal, koetel,
prengero) kan voorkomen en dat er verder toch geen belangrijk Zigeunermateriaal te
vinden is.
| |
D VIIA
De tweede Groninger die ondervraagd werd, sprak zelf Bargoens. Woonplaats: Winschoten.
Berremientje, bed. Von Sowa: pernica, bernizza,
pernitscha ‘Federbett, Polster’ (nergens genoteerd). |
Bink, man. |
Germanen, Zigeuners; de Germanen zijn betoegd, de
Zigeuners zijn rijk. Door klanken begripsassociatie is hier het woord Manesen ‘Zigeuners’ vervormd. |
Joekel, hond. |
Jöin, luizen; vgl. Haaksbergse lijst (d ii): Joun. |
Kachlientjes, kippen. |
Kotter, boterham. |
Mannesen, Zigeuners; zie de lijst van Weert (b vi): Manesch (bnw.). |
More, brood. |
Treders, schoenen. |
Ook hier naast de algemeen voorkomende enkele zeldzame woorden: berremientje en jöin.
Het getal Zigeunerwoorden in het Gronings Bargoens is dus ook betrekkelijk groot (14). Het
centrum voor Zigeunermateriaal is wel de Achterhoek en Oost-Overijssel. Dit was wel te
verwachten, daar de geschiedenis van de Zigeuners ons al leerde dat vooral Gelderland en
Overijssel Zigeunerlanden waren.
|
-
eindnoot334
- Moormann, Verwoert
[bron 16] en dezelfde: Brg. 18de eeuw [bron 7].
-
eindnoot335
- Zie hoofdstuk iv, de slotlijst
i.v. sjokkelmajem.
-
eindnoot336
- Von Sowa: gerrlo, kurlo ‘Kehle, Gurgel’. Zie hoofdstuk i, ‘Voorbeelden
van woordvervorming door klank- en begripsassociatie’.
-
eindnoot337
- De volgorde van de
geheimtalen is dezelfde als die in hoofdstuk iv.
-
eindnoot338
- Zie
hierboven, ‘Vervolgingen buiten Nederland’.
-
eindnoot339
- Vgl. Moormann, Brg. v. Maastricht
iv. bink [bron 23].
-
eindnoot340
- Idem, Brg. v. Maastricht i.v. gieseke [bron 23]; idem, Brg. 18de eeuw. Iijsje [bron 7].
-
eindnoot341
- Idem, Brg. v.
Maastricht i.v. sjank, sjanken [bron 23].
-
eindnoot341*
- In origineel is eerst de informatie van lijst A vii gegeven en dan die van lijst A vi.
-
eindnoot342
- P. de Keyser, ‘Bargoensch uit
het midden der 19de eeuw’, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en
Letterkunde deel xlvi, afl. 2, p. 126 vlgg.
-
eindnoot343
- Vgl. Moormann, Brg. v. Maastricht [bron 23] en Brg. 18de
eeuw [bron 7], onder kachlientje en kakkerlak.
-
eindnoot346
- Ik neem hier,
voor de gelijkheid, de fonetische transcriptie van dr. Endepols niet over.
-
eindnoot347
- Moormann,
Brg. v. Maastricht, i.v. ruschert [bron 23].
-
eindnoot349
- In het Nederlands-Zigeuners noteerde ik: ‘een mooi café’ sjugo kartsjomă.
|