Dagelijks leeven van een wel-gesteld Christen, uit-gebeeld in verscheide zang-versen
(ca. 1720)–David Montanus– AuteursrechtvrijToon: Psal. 2.1.
O Heere God! mijn Schepper! och! ik ben
In schult en smett ontfangen en geboren,
Door tall-loos quaat (dat ik voor u beken
Van my gedaan) gansch magteloos verloren
Ik! dien gy hebt (met dat ik was gekomen
Uyt Moeders schoot in dien van uwe Kerk)
In uw verbond zoo zigtbaar opgenomen,
En in den Doop verzegelt met uw merk.
2.
Helaas! Ik hebb geleeft een lange stond,
Dood, zonder God, na dat ik nu was mondig
| |
[pagina 50]
| |
Van mijn Verband uyt kragt van dat Verbond,
Gelijk een kreng, gevoeloos en onkondig.
Maar eindelijk hebt gy, uit mededogen,
Door uwe Wet en Geest, mijn jammer-staat,
Mijn schuld en straff, my zoo gestelt voor oogen;
Dat ik, in angst der Hell, was buiten raad.
3.
Doe hebt gy my den Hemel eerst ter deeg,
En aan mijn hert geopent de voldoening,
En lossing, die gy hebt gebragt te weeg,
Door uwen Soon, des werelds heil, en zoening:
Gy bood my uit genaden aan die schatten,
Mits dat ik die voor my aannemen wou,
En door 't geloov', in Iezus aan te vatten,
U tot mijn God, en goet verkiezen zou.
4.
Gy quaamt my, zelfs op helle-straf, gebieden,
Te nemen dit uw vry aanbieden aan;
En gaaft my last na Iesus toe te vlieden,
De Vrystad die gy my hadd' opgedaan:
Ia, na dat ik beseff, gy hebt alrede
Mijn hert geneigt, na u all-oppermagt,
En dat gevormt voor Iesus, mijne Vrede,
Ia agter hem, op 't heilwoort, uytgebragt.
5.
Hebt gy my niet, ô levendige God!
Doen naderen tot u, dat ik u kuste;
En, zonder my bekent bedrog, of spot,
In uwe vry' aanbiedinge beruste?
Om dan aan Geest bevesting te geraken,
Die, tot mijn troost, zy uw' genaden eer;
Kom ik met hert en mond dit zeker maken
Voor uw gezigt, naar uwen will', ô Heer!
|
|