[Swart, Jan]
SWART (Jan) van Groningen, schilder en teekenaar. Hij is omstr. 1496 in Groningen geb. en overl. in 1535. Deze jaartallen staan niet documentair vast, doch schijnen achter op een teekening te staan. Vooral door zijn teekeningen is hij bekend. Er zijn slechts weinig schilderijen van hem overgebleven. Dat hij in zijn tijd in aanzien stond en zijn werk in de smaak viel, bewijzen een groot aantal teekeningen, die ongesigneerd zijn, maar waar met een vreemde 16e eeuwsche hand zijn naam op vermeld wordt. Het is niet onmogelijk, dat hij een leerling is van Jacob Cornelisz van Amsterdam. Ook de invloed van Lucas van Leyden is in zijn werk aan te toonen. Dürer vermeldt in zijn dagboek dat Lucas van Leyden in 1521 in Antwerpen was. In de antwerpsche gildeboeken wordt in 1522 een Lucas de Hollandere vermeld en on middellijk na hem een Jan de Hollandere. Jan Swart is zeer zeker in Antwerpen geweest en staat in betrekking tot de boekdrukkers. Hij maakt er o.a. met Lucas van Leyden de houtsneden voor den Bijbel, die in 1528 bij Vorsterman verschijnt. Het is vrij waarschijnlijk, dat met Jan den Hollandere Jan Swart bedoeld is. Van Mander vertelt, dat als Scorel uit Italië terug komt, Jan Swart in Gouda woont, omstr. 1522 of 1523. Doch van Mander vergist zich meermalen in zijn jaartallen. Omstr. 1535 heeft Jan Swart een reis naar Italië ondernomen en hij heeft zelfs een tijdlang in Venetië gewoond. Het is mogelijk dat hij daar in aanraking geweest is met den duitschen houtsnijder Jörg Breu de Jonge. Veel teekeningen schijnen gediend te hebben als ontwerpen voor glasruitjes, soms ook voor hout-reliefs. Er is geen teekening aan te wijzen die voor een kerkvenster bestemd was. De onderwerpen zijn wel religieus, maar het formaat is klein en de ruitjes hebben dan ook eerder gediend tot versiering van huizen of kleine huiskapellen. Vele teekeningen vormen een cyclus. Of hij zelf glasschilder was, is niet zeker.
Zijn verblijf in Gouda doet ons hem in verband brengen met den glasschilder Adriaen Pietersz. Crabeth, wiens leermeester hij misschien was. Hij heeft een vrij soepele werkwijze en staat tamelijk onbevangen tegenover zijn onderwerp. Hij geeft graag oostersche typen weer. Karakteristiek voor Swart zijn de getulbande en hooggehoede figuren.
Zie: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexikon II (1910), 683; N. Beets in Oud-Holland (1914), 1; L. von Baldass in Graphische Künste XLI (1918), Beil., 11.
van Guldener