leiding der oratie schreef hij drie weken later (8 Mrt. 1868): ‘Ik acht het zeer nuttig om dat standpunt (n.l. van Suringar) eens klaar en bevattelijk uiteen te zetten, en gij zijt daarin.... perfect geslaagd.’ Uit dien brief blijkt ook, dat er reeds een nieuwe wet op het Hooger onderwijs in de maak was, waarin aan de botanie haar (trots de vigeerende wet) verkregen positie gelaten werd. Maar Miquel twijfelt er aan of de nieuwe wet er dóór zal komen.
Suringar, voorstander van het Latijn als wetenschappelijke taal, sprak de oratie in het Latijn uit, maar publiceerde haar bovendien in het Nederlandsch.
Het onderwijs werd door Suringar op geheel nieuwen leest geschoeid; en omstr. 1874 werd ook het laboratorium, dat nog uit ouden tijd stamde, vergroot en verhoogd. Daarentegen werd de Hortus, trots het verzet van Suringar, in 1857, verkleind voor het bouwen der nieuwe sterrewacht. De reeks van nieuwe kassen begon in 1870 met een Victoria-regia-kas, de eerste in Nederland; op 8 Juli 1872 werd de eerste bloei feestelijk ingewijd door Koningin Sophie, die zich zeer voor planten interesseerde.
Er waren in dien tijd niet veel studenten aan de universiteit, en zeer weinigen beoefenden de plant- kunde als hoofdvak. Hugo de Vries was Suringar's tweede leerling, die 1866 aankwam en in 1870 promoveerde; Melchior Treub (promotie in 1873) was waarschijnlijk de derde. Latere leerlingen zijn o.a. W. Burck, J.G. Boerlage, M.W. Beyerinck en J.W. Giltay, met de promotiejaren 1874, 75, 77 en 82, daarna J.v. Breda de Haan en L. Vuyck, die in 1884 aankwam. De laatste leerling (1891-98), wiens promotie hij nog juist beleefde, was zijn eigen zoon, schrijver van dit artikel. Een leerling zonder academische examens, Sollewijn Gelpke, die zich voor de rijstcultuur op Java verdienstelijk gemaakt heeft, bezorgde hij in 1875 het eeredoctoraat.
In 1862 werd Suringar lid der Hollandsche mij. van wetenschappen, in 1867 lid van de Koninklijke academie van wetenschappen.
Suringar vervolgde als hoogleeraar zijn algenstudiën met die der japansche algen in het Rijksherbarium, dat toenmaals onder het directoraat van den hoogleeraar Miquel stond; Algae japonicae werden reeds in 1867 in het kort in de Annales van het Rijksherbarium gepubliceerd, in 1870 uitvoerig en met fraaie platen door de Hollandsche mij. van wetenschappen.
Het volgend jaar overleed Miquel en werd Suringar tot directeur van het Rijksherbarium benoemd, ‘buiten bezwaar van 's Lands schatkist’. Daar was veel in orde te maken en weinig hulppersoneel. Toch werd er goede voortgang gemaakt; uit de jaarverslagen over 1871-74 leest men, dat verschillende plantenfamilies door buitenlanders en Nederlanders bewerkt werden, terwijl 4 studenten met materiaal van het Herbarium een proefschrift voorbereidden. Hieruit blijkt wel dat Suringar dit van belang achtte voor de breedere ontwikkeling van nederlandsche botanici zoowel als voor het wekken van belangstelling voor de flora onzer koloniën; nog op het eind van zijn leven liet hij zijn eigen zoon een ned.-indisch plantengeslacht bewerken voor zijn proefschrift. Ook voor het onderwijs werd van het Herbarium geregeld gebruik gemaakt. Uit die eerste verslagen blijken ook de groote aanwinsten van planten en boeken door koop, ruil of geschenk. En een groot voordeel was de overeenkomst met de Ned. Bot. Ver., waarbij haar plantencollecties en boekerij op het Herbarium werden onderge-