| |
[Brederode, Walraven van (4)]
BREDERODE (Walraven van) (4), geb. 1456 (bij Stroobant echter eerst in 1480 meerderjarig, doch vgl. Ned. Leeuw 1925, 65), gest. 1531, ridder, heer van Vianen, Ameyde, Heemsroede (Hemsrode, Heemsfoerde in Gen. en Her. Bl. IX, 46) en het Nedereind van Jutphaas en nog tot Abbenbroeck voor 3 deelen (als hoedanig voorkomende 16 April 1491, Ned. Leeuw 1920, 38) was de oudste zoon van Reinout (2) (zie art.) en Jolande v. Lalaing; als heer van Brederode is hij bekend als Walraven II. Hij werd ook burggraaf van Utrecht, evenals zijn vader, bij wiens overlijden hij nog minderjarig was, zoodat, met goedvinden van Karel den Stoute, zijn moeder de voogdijschap uitoefende. Reeds werd aan het slot van het art. Reinout (2) aangestipt, hoe hieruit allerlei moeilijkheden zijn voortgekomen. Zie trouwens ook boven bij zijn bastaardbroeder Walraven (3) wien, evenals Reinier v. Brederode en Reyer v. Broeckhuysen, ridder, in verband met den door hem te Vianen (en Ameide) tegen. Jolande verwekte opstandigheid (waaraan de graaf van Hoorne een einde gemaakt had) vergiffenis geschonken wordt (14 Aug. 1477), geteekend door den dan dus voor het eerst optredenden Walraven (4), die evenwel nog geen zegel gebruiken mocht. Bovenbedoelde kwesties over de voogdij, betwist aan Jolande, die in dien tijd òf te Gent òf te Vianen vertoefd heeft, zijn te eer te begrijpen, als men zich de positie van haar tegenstanders indenkt, Walraven v. Ameroyen en Reinier (of Reyer) v. Broeckhuysen, immers afstammende van Reinouts zuster Walravina, gehuwd met Gerrit v. Broeckhuysen. Hoe groot het geharrewar is geweest, vóórdat het eindelijk gelukt is dergelijke
tegenstanders weg te krijgen, moge ook hieruit nog blijken, dat Jolande's jeugdige zoon Walraven niet alleen, maar ook twee van haar nog jongere dochters (als hoedanig Burman, III, 204, Jodoca of Joeste en Johanna noemt) in de macht van Broeckhuysen geraakt waren.
Is dus een en ander gesust na en door ‘deding’ en vergiffenis (waarover ook te vergelijken zijn de stukken nos. 59 en 60 in Versl. 's Rijks Oude Archieven, 121-122), men herinnere zich ook uit het bovengeschrevene, hoe het in de weldra weer oplaaiende Hoeksch-Kabeljauwsche twisten gegaan is met de erfgoederen, die Walraven bij zijn meerderjarigheid in bezit had gekregen en waarvoor zijn gelijknamige bastaardbroeder W. (3) en ook Joris ten slotte met meer dapperheid dan fortuin gestreden hebben, hetgeen nog sterker geldt voor Zweder v.B., die voor Jolande het bestuur voerde, toen zij met haar kinderen in Gent had moeten verschijnen ter huldiging van Maria v. Bourgondië (1477), maar stad en kasteel te Vianen in de macht van Reiner v. Broeckhuysen had moeten laten. Door het verdrag van Schoonhoven van dezen, tegen betaling van 4000
| |
| |
goudguldens bevrijd, kon Vianen niet lang daarna Walraven (4), meerderjarig, als wettigen heer huldigen, nadat hij, tegelijkertijd, maar heel wat korter dan zijn broeder Frans, te Leuven ‘in studie gelegen had’. Doch rust heeft hij er aanvankelijk in Vianen niet lang genoten en met name 1481 en 1482 waren jaren vanstrijd, waarin W. (3) en Joris hun niet geheel voorspoedige verdediging voerden tegen Swanenburg, die uit toorn over het gebruik van Vianen als toevluchtsoord voor utrechtsche ballingen het stadje deerlijk liet toetakelen. Eerst door de betaling eener afkoopsom van 5500 rijnsche guldens, kwam Walraven er af, sinds rustig meester van het geteisterde plaatsje met wat er van de omgeving bijbehoorde. En ook kon hij, die eerst in 1488 zich kon verzoenen met den bij de vermelde inneming van Vianen in dezen utrechtschen oorlog mede betrokken heer van Montfoort, afgezien van het burggraafschap, dat echter eerst in 1497, in welk jaar althans verheven van bisschop Frederik v. Baden, zijn intiemen vriend en waarvan hij later, 30 April 1522 Cornelis Jacobsz tot zijn luitenant of plaatsvervanger heeft aangesteld, zich ook van andere bezittingen weer als meester beschouwen, ook beleend met de Haer, nadat Dirk v. Zuylen, medeplichtig aan de utrechtsche verovering van Vianen in 1481, was gedagvaard en, van woordbreuk beschuldigd, zich gestraft zag met verbeurdverklaring van zijn leenen (Gen. en Her. Bl. III, 488) (ook Walraven's zoon Reinout (3) werd er mee beleend, 16 Jan. 1532, na den dood zijns vaders). Daarentegen geeft Walraven een bezit in leen aan Floris v. IJselstein en wel het huis ter Does in Leiderdorp, 3 April 1518 (Kron. Hist. Gen. 1849, 215).
Meestal woonachtig op het slot te Batenstein, het hof der Brederodes, gelegen op den N.W. hoek der stad Vianen (zie de afbeelding in Oud-Holland 1908, 177 en over dat slot verder Vianen, de aloude zetel der Heeren van Brederode in F.D.J. Moorrees, Aan de oevers van Lek en Linge, Schoonhoven 1883, vlg.), kwam Walraven (4) tot steeds grooter aanzien. In 1486 woonde hij de kroning van Max. tot Roomsch-Koning bij en werd tot ridder geslagen; ook daarna hield hij zich nu en dan aan het hol op (Wagenaar, IV, 246). Toch moet het aan dezen Walraven geweest zijn, immers o.a. als burggraaf aangesproken, dat Jan v. Naaldwijk (10 Juni 1489) het verzoek richtte om koren te zenden en met volk binnen Woerden te komen, ten einde een aanslag op verschillende plaatsen te beramen (J.L.v. Dalen, Reg. lijst bij den Inv. v.h. Arch. v. Dordrecht, Dordrecht 1912, no. 477).
Toch zou de tijd weer komen, dat Maximiliaan en zijn zoon Philips, van wien hij later, 15 Jan. 1504 (1505) raad en kamerling werd, hem ook hun welgezindheid toonden, toen zij vergiffenis schonken (Aug. 1499), voor wegleiding uit Veere over huize Sandenburg naar Vianen van Margaretha v. Borselen, hoewel zij verloofd was met Martin v. Polheim, ridder van hun orde en hun kamerling. En het huwelijk met deze joffer Margaretha, voltrokken omstr. 1493, gelijk later nog een tweede, vermeerderde behalve het aanzien, tevens de bezittingen van Walraven. Zoo met de goederen van Kloetingen, waaruit hij met een gift van 300 gouden rijnsche guldens 's jaars zijn vrouw Margaretha v. Borssele (Borselen) beschenkt voor speldegeld 20 Jan. 1492 (Versl. 's Rijks Arch. 1909, 121). Zoo met o.a. Nieuwer Amstel, waaruit veel ongenoegen met de Amsterdammers is voortgekomen, ook voor zijn zoon Reinout (3),
| |
| |
waarover ter Gouw mede daar aangehaald (blz. 329).
Genoemde Margaretha v. Borselen, vrouwe van Cloetinge en Ridderkerk, die 17 Sept. 1505 van koning Philips verlof gekregen had om over haar goederen te disponeeren, overl. te Brussel in 1507, na in Febr. van dat jaar o.a. Anthonis v.B., bastaardzoon van Gijsbrecht, aangesteld te hebben tot voogd en testamenteur (Versl. 's Rijks-Arch. 1909, 121), was een dochter van Wolfert, heer van Veere, Vlissingen enz., graaf van Grandpré en Bochan, ridder van het Gulden Vlies, uit diens 2de huwelijk met Charlotte de Bourbon (Bourgondië) Montpensier (wier oudste dochter Anna in 1481 gehuwd was met Philips v. Bourgondië, zoon van Anthonis, den grooten bastaard, zie art. en verder Ned. Leeuw 1918, 91), terwijl Walravens 2de echtgenoote werd Anna v. Nieuwenaar (Neuenar) (huwelijksvoorwaarden van 11 Mei 1508), dochter van Willem, en overl. 1535, nadat zij door haar voorzoon uit Batenstein verdreven was.
Uit het 1ste huwelijk sproten: Reinout (3) (zie art.); Wolfert, heer van Cloetinge, (volgens J.J.v. Brederode) stamvader van den tak der Brederodes, die in 1679 uitstierf. Deze was gehuwd met Adriana Bax, weduwe van Jan v. Arckel, en overleed in 1548, nalatende een zoon Reinout (IV). Hij komt o.a. voor met zijn vader, vermoedelijk op het jaar 1524, gedaagd om in persoon voor den geheimen Raad te Mechelen te verschijnen, beschuldigd de geldersche vijanden des Keizers in Vianen binnengelaten en den graaf van Buren den toegang geweigerd te hebben (Versl. 's Rijks Oude Archieven I, 1924, 203; zie over hun request naar aanleiding van deze beschuldiging van hoogverraad ook blz. 192 aldaar). Voorts twee dochters: Françoise (niet vermeld Ned. Leeuw, 1918, 92), vrouwe van ridderkerk en IJselmonde, gehuwd met Hendrik v. Merode, heer van Petershem, Duffel, Perwez en Westerloo; en Carola (Charlotte) na 1554 (? in 1528 naar Ned. Leeuw 1917, 265) overl., in 1509 gehuwd (blijkens Gen. en Her. Bl. IX, 422 vgl. 46, 125 in 2de echt; vgl. hier ook Fruin en de Bussy, Inv. v.h. archief der heeren van Montfoort 229) met Johan v. Montfoort, overl. omstr. 1521 (? 1522), raad en kamerheer van Wilhelmina van Naaldwijk, zoon van Hendrik en Margaretha de Croy.
Uit Walravens 2e huwelijk: Balthasar, geb. 1516, overl. 1576, gehuwd met Catharina van Bronckhorst-Batenburg. Deze, heer van Bergen (Kennemerland) is houtvester in Holland geweest. Hij wordt ook genoemd in verband met open brieven van zijn vader van 9 Nov. 1501 (te Water, IV, 44 vlg.). Walburga, getrouwd met Arnoldus graaf van Steinfürth en Bentheim, zoon van Erwinus en Adelbeid, gravin van Hoya. Dan: Jolanda, gehuwd met Jacques de Bourgogne, heer van Fallais, door sommigen niet vermeld. Nog: Maria, de echtgenoote van den limburgschen edelman Govert v. Milendonck, heer van Vronenbroek en Goor. Ten slotte: Margaretha, sinds 1530 abdis te Thorn, aldaar gest. 2 Jan. 1577 (I, 459), ten onrechte weer niet genoemd bij sommigen, die wel melding maken van Magdalena, getrouwd met Willem v. Wyil.
Deze (5) laatsten worden dan ook bedoeld in de overeenkomst, die hun moeder Anna voor zich
| |
| |
en hen aangaat met Reinout (Reinould) v. Brederode te Vianen, opperhoutvester in Holland over haar douarie en de successie dier kinderen en de goederen van den dan overleden Walraven (4). 7 Febr. 1531 (Versl. 's Rijks oude Archieven, 1909, 126).
Sommigen noemen nog een zoon uit het 2e huwelijk, en wel Frans, heer van Zwammerdam, in 1529 overleden.
Na nog te zijn genoemd, behalve al vroeger, o.a. in verband met Cornelis v. Bergen, heer van Zevenbergen, op de jaren 1508 (zie voor het een en ander, behalve Versl. 's Rijks Oude Archieven 1909, blz. 123 vlg., Cat. v.h. Arch. der heeren van Montfoort (Reg. nos. 5102, 5103 (Register) en 1528 (no. 5536), waarin de elect Hendrik (v. Beieren) Frans v. Brederode (boven niet als zoon vermeld) beleent, met behoud van de lijftocht zijner moeder Anna, gravin van Nieuwenaar, het huis en stad Ameide, die zijn vader Walraven op 23 Sept. 1523 aan den elect had opgedragen, is hij, die in 1530 nog met Lexmond beleend werd, op hoogen leeftijd, immers 75 jaar oud, Febr. 1531 (in een stuk van 7 Febr. 1531 heet Anna weduwe, zie Versl. 's Rijks Oude Archieven 1909, 126) op het slot Batenstein te Vianen gestorven en aldaar begraven. In een Ruwe schets der afstamming van Brederode uit Teilingen en Holland (Dietsche Warande, VIII) (1869) wordt als datum van den dood opgegeven 14 Jan. 1531 en als mogelijke oorzaak schrik bij de tijding, dat over zijn zoon het doodvonnis zou worden uitgesproken; zie ook bij Reinout (3). Met hem zelf was trouwens weer een trotsch lid van dat ‘onhandelbare’ geslacht der Brederodes ten grave gedaald, die het nog in het laatste jaar zijns levens, althans in 1530, gewaagd had bij den stadhouder van Utrecht te protesteeren tegen bevelen des Keizers, gegeven aan de bewoners van Ameide, zijn ‘vrije heerlijkheid’ (Theissen, De regeering van Keizer Karel V in de N. Ned., 140-141).
Zie: Moorrees a.w. en P.v. Meurs, Kunst in de archieven van Vianen in Oud-Holland (1908), 179, 197, 198; J.W. te Water, Hist. van het Verbond der Edelen IV, 44 vlg., 57, verder de lit. onder en in de vorige art., vooral van Gijsbrecht. Voor portretten, ook van Reinout, Walraven e.a. Brederodes de aangehaalde studie van van Meurs.
Kooperberg
|
|