had D. met zijn groningsche collega's geen strijd te voeren. Echter des te meer met anderen, vooral met den leidschen hoogleeraar Sylvius naar aanleiding van een der ontzettend talrijke grootere en kleinere verhandelingen, die D. over allerlei onderwerpen schreef en waarin hij zeer weinig eerbied toonde voor meeningen die niet met de zijne overeenstemden. Het geschil met Sylvius liep zóó hoog dat de curatoren der leidsche hoogeschool pogingen moesten doen om de beide polemisten te verzoenen, hetgeen hun evenwel niet gelukte. Na 18 jaar hoogleeraar te zijn geweest - na den dood van Perizonius in 1650 vertegenwoordigde hij gedurende drie jaar zelfs geheel alleen de medische faculteit - overleed D. op 54-jarigen leeftijd, te Groningen diep betreurd als een volijverig zelfopofferend geneesheer, door Maresius in zijn lijkrede als veelzijdig geleerde geroemd.
Hoe volijverig scribent D. ook was, als docent schijnt hij weinig succes te hebben gehad. Volgens het promotieboek promoveerden in de 18 jaar, die hij te Groningen hoogleeraar was, slechts 21 medici. Het anatomisch onderwijs liet hij in 1653 aan Henricus Eyssonius over, practisch klinisch onderwijs gaf hij, naar het schijnt, niet.
In de geneeskundige wereld werd hij vooral bekend door zijne tallooze geschriften, door zijn partijkiezen vóór Lodewijk de Bils en door zijn strijd tégen Sylvius.
Van zijn geschriften is een der belangrijkste een tweevoudige dissertatie: prior De motu cordis et sanguinis, altera De lacte, naar het schijnt meermalen uitgegeven. In de eerste toont hij zich een aanhanger en verspreider van Harvey's leer aangaande den bloedsomloop, in de tweede neemt hij een meer reactionnair standpunt in. Hij meent, dat de melk niet is veranderd menstruaal bloed, evenmin een wijziging van het gewone bloed, maar chyl. In verschillende geschriften (Oeconomia corporis animalis, De nutricione animalium enz.) was D. een andere meening toegedaan dan Fr. de le Boë Sylvius, zijn buitengewoon gevierde leidsche ambtgenoot, die, op andere wijze dan Paracelsus en van Helmont, den scheikundigen aard der levensprocessen op den voorgrond stelde en als stichter der z.g. chemiatrische school bekend is. Sylvius hechtte absoluut aan waarneming en proefneming, D. stelde boven de ervaring de rede en nam een zuiver scholastisch standpunt in. Na D. werd het scholastische standpunt aan de groningsche hoogeschool verlaten.
In eerste huwelijk was Antonius D. gehuwd met Sophia van Oosterwijck, geboren in 1615 op het huis Rosendael in het Kleefsche. Na haar dood, welke plaats vond op 30 Juli 1648, hertrouwde D. met Magdalena Modesta Scheidmans, een dochter van een assessor in het Rijkskamergericht te Spiers. Bij D.'s overlijden waren met haar twee zoons en een dochter in leven.
Van D.'s geschriften, waarvan de lijst bij Foppens, Bibliotheca Belgica 7 kolommen beslaat, bezit de groningsche universiteitsbibliotheek er slechts elf.
Zie: G.C. Nijhoff, De hoogleeraren in de faculteit der geneeskunde aan de Groningsche Hoogeschool van 1614-1914 in Academia Groningana (Gron. 1914), 267-271, waaraan het bovenstaande grootendeels letterlijk ontleend is; D.'s biografie van W.B.S. Boeles in Jonckbloet, Gedenkboek der hoogeschool te Groningen (Gron. 1864), 34-35, waarop de genealogische bijzonderheden aangaande D. teruggaan, beide met bronnenopgave.
Coster