gezanten van Pruisen en Spanje (de eenige landen behalve Nederland, die nog vrede met Frankrijk gesloten hadden) uit te noodigen tot het jaarlijksche feest, dat op 21 Jan. 1796 ter eere van den verjaardag der onthoofding van Lodewijk gegeven werd; zij beantwoordden de uitnoodiging niet.
Hij heeft gedurende zijn ministerschap aan den franschen gezant in den Haag Noäl vele instructies gegeven, die wel in hoofdzaak het belang van Frankrijk op het oog hadden, maar toch in het algemeen opgevolgd konden worden. Toen men een bekwamer en invloedrijker man aan het hoofd van dit belangrijke departement wilde hebben, werd Delacroix 16 Juli 1797 door Talleyrand vervangen.
In het laatst van hetzelfde jaar werd hij benoemd tot gezant van Frankrijk in den Haag. Hij kwam aldaar 2 Jan. 1798 aan. Reeds dadelijk kwam hij voor de vraag te staan, met welke partij, de federalisten, de gematigde of de radicale unitarissen, hij zich moest vereenigen. Door zijn ministerschap en de vele gedurende dien tijd ontvangen rapporten van zijn voorganger was hij goed op de hoogte en zijn doel was evenals dat der fransche regeering slechts het consolideeren der bataafsche republiek als eenheidsstaat. Een constitutie was hem door de fransche regeering medegegeven.
De hoofdzaak was, dat de bataafsche republiek zich nimmer zou verbinden met de vijanden van Frankrijk. Beide soorten unionisten wilden de ontworpen constitutie gaarne aannemen, maar de radicalen wisten Delacroix te winnen en hij gaf zijn goedkeuring aan den staatsgreep van 22 Jan. 1798, die met hulp van den franschen generaal Joubert (dl.VII, kol. 687) en den nederlandschen Daendels (dl. I, kol. 665) plaats had. Door het bedrijf van het hoofd der radicalen, Vreede, werden 28 leden der Nationale Vergadering, waaronder verscheidene gematigde en zelfs enkele radicale unitarissen, gevangen genomen. Geen hunner kwam tijdens het bewind van Vreede en de zijnen vrij. Over het geheel was hun bewind niet in 's lands belang, vooral ook door de personen, die door hen in de plaatselijke besturen gezet werden, en de ontevredenheid werd steeds grooter, in het bijzonder nadat op voorstel van Bosch (dl. II, kol. 217) op 4 Mei 1798 besloten was, nieuwe verkiezingen te doen plaats hebben, maar zoodanig, dat alle 66 leden, die zitting hadden, zitting zouden houden. Daendels, een zeer verkwistend man, hoofd van het leger, kreeg naar zijn meening niet genoeg geld en werd daardoor de vijand van het Uit voerend bewind, en generaal Joubert ging met Daendels mede. Zoo werd op 12 Juni 1798 tegen den zin van Delacroix een tweede staatsgreep uitgevoerd, waarbij een der 5 directeuren en 11 leden der Nationale Vergadering gevangen werden genomen en 2 directeuren konden ontvluchten. De 2 andere directeuren, die ook gevangen genomen waren, werden, als uit politiek oogpunt onbeduidend, denzelfden dag vrijgelaten.
Kort na dezen staatsgreep, die door de fransche regeering goedgekeurd werd, verkreeg Delacroix ontslag als gezant. Hij was eenigen tijd ambteloos, maar in 1800 werd hij benoemd tot prefect in het departement Bouches du Rhône te Marseille en in 1803 in diezelfde betrekking in het departement Gironde ter standplaats Bordeaux.
Zijn zoon Eugène was een groot schilder. Zijn dochter, een der schoonste vrouwen van Frankrijk, huwde de Verninac, fransch gezant te Constantinopel.
Ramaer