[Cuyp, Gerrit Gerritsz.]
CUYP (Gerrit Gerritsz.), geb. te Venlo, begr. te Dordrecht 15 Mei 1644, kwam 19 Jan. 1585 te Dordrecht in het St. Lucasgilde. Hij betaalde zijn entreegeld van 5 nobelen in 5 termijnen. 3 Febr. 1585 huwde hij te Dordrecht met Geertken Matthijsdr., wed. van Bernaert Pelgrims, overl. 1601. Uit dit huwelijk werden te Dordrecht gedoopt: Maritken 1 Dec. 1585, ongenoemd (waarsch. Abraham) 16 Febr. 1588, Heyltken April 1592, Jacob, die volgt, Matthijs Juli 1597. De kinderen Anna en Isaac, genoemd in een acte van 27 Juli 1644, komen in het doopboek niet voor. Gerrit hertrouwde 30 Juni 1602 met Everijnken Albertsdr, wed. van Human Jansz., hellebardier. Uit dit huwelijk werden gedoopt: ongenoemd (blijkt te zijn Gerrit) April 1603, Aelbert Febr. 1605, jong overleden, Elisabeth Jan. 1606, jong overleden, Benjamin Dec. 1612. Everijnken Albertsdr. overl. 22 April 1622. Cuyp hertrouwde ten derden male 2 Juli 1623 met Haesgen Henrick Lauwerensdr., gest. Juli 1624, ten vierden male 3 Dec. 1624 met Aegke Ariaens, wed. van Jan Pietersz. Blom, schipper, gest. reeds in Dec. 1624, en ten laatste in Nov. (ondertr. 26 Oct.) 1625 met Anneken Tielmansdr. van Bracht, wed. van Gerrit Stoffels, die hem overleefde. De laatste drie huwelijken waren kinderloos. Toen Cuyp in 1644 overleed, waren er nog de volgende nakomelingen: Anneken, gehuwd met Goossen van Veen,
Jacob, Gerrit en Benjamin. Overleden waren: Abraham,
nalatende Jacob en Daniel Cuyp, Isaac, nalatende Geertruyd, geh. met Pieter Gerritsz. Hulstman, Matthys, ongehuwd, overleden (acte van 24 Juli 1644, door G.H. Veth slecht gelezen).
Gerrit Cuyp was glaesmaecker, glasschrijver of glasbacker en tevens grof- en fijnschilder. Hij maakte in opdracht der stedelijke regeering van Dordrecht in 1596-97 het glas voor de St. Janskerk te Gouda, in 1605 voor de kerk te Woudrichem (voor ƒ 180) en in 1618 voor de nieuwe kerk te Niervaart of de Klundert (voor ƒ 100). Dat hij grofschilder was, blijkt uit de Thes. rekeningen waar hij groote bedragen (ƒ 824) ontvangt voor het repareeren van glazen en het schilderen van diverse dingen. Of al de schilderstukken, die op den inventaris zijner nalatenschap gevonden worden, van zijn hand zijn, is niet te zeggen.
Zie: G.H. Veth in Oud-Holland 1884, 235 v., 1888, 131 v., en de oorspronkelijke bescheiden.
van Dalen