Nuyts was in 1666 secretaris, in 1670 stadhouder, en bij brieven van 12 Sept. 1673 schout der vrijheid Etten, Leur en Sprundel. Hij bewoonde daar het kasteel van den Houte.
De voornaamste verdienste van Nuyts ligt in zijn geschiedkundigen arbeid. Zijn Beschryving van Etten, Leur en Sprundel bestaat enkel in handschrift, waarvan vele copieën in omloop zijn; Hermans noemt het een ‘rijke bron om daaruit een belangrijk aardrijks- en geschiedkundig werkje over deze plaatsen te maken.’ Ook achter De Bredasche Klio staan eenige aanteekeningen voor den geschiedkundige van veel belang en door van Goor met vrucht gebruikt. De Bredasche Klio, uitdeelende verscheidene gedichten, verschenen te Amsterdam in 1697, is zijn meest bekend werk. De stad Breda betaalde in Maart 1696 de drukkosten van ‘de antiquiteiten in veersen, opgestelt door den heer Schouteth’ en schonk hem nog een stuk zilverwerk, vervaardigd door den haagschen zilversmid Hendrik van Gulik. Een treurspel Admetus en Alcestis beleefde zeker drie uitgaven: nog vertaalde hij eenige schimpdichten van Juvenalis. Een gedicht op koning Willem III van Engeland bezorgde hem een gouden eerepenning. Met uitzondering van een enkel, dat lof verdient, zijn al zijn gedichten ‘eene zonderlinge mengeling van eenvoud en gezwollenheid, van dichterlijk gevoel en flauwheid, van juistgekozen beeldspraak en valsch vernuft’ (Ouwerling).
Zie: Hermans, Bijdragen tot de geschiedenis der prov. Noord- Brabant I (1845), 316; Noordbrab. Alm. van Aug. Sassen 1893: Mengelwerk bl. 810-837.
Juten