huwde met Sara Pijpelaar, uit welk huwelijk twee dochters geboren worden, de hier voorgaande Margaretha en Kornelia. Daar zijn inkomen niet toereikend was om hem en zijn gezin een onbekrompen bestaan te verschaffen, werd hem op zijn verzoek toegestaan het schoolhuis in de Nieuwstraat bij de Kaatsbaan, vroeger door de meesters der groote school bewoond, te betrekken. In 1650 was zijn inkomen gestegen tot £ 612, waarvan £ 25 ‘voor de kinderen de vragen af te hooren in de Augustijnenkerk’. Bovendien ontving hij blijkens de Tresoriersrekeningen als bewijs van waardeering zijner diensten in 1638 £ 100 en in 1650 £ 150 van de stad. Mogelijk hield dit verband met zijn benoeming tot opzichter of bewaarder van de Stadsboekerij in het Marienbornerklooster, welk ambt hij te zamen met zijn praeceptoraat tot zijn dood toe bekleedde. Wel wordt hij door sommigen conrector genoemd, maar uit de acta der curatoren blijkt, dat hij slechts praeceptor der laagste klasse was. In 1640 vervaardigde hij op last van Jacob de Witt een Catalogus sive Nomenclator Auctorum omnium, quorum libri vel typis expressi, vel manuscripti extant in praestantissimo et extimia Bibliotheca Dordrechtana. Deze catalogus, voorzien van een latijnsche voorrede en aan Jacob de Witt en de overige leden der regeering van Dordrecht opgedragen, werd voor de pers gereed gemaakt, maar nimmer uitgegeven. Ten tijde van Schotel berustte het hs. bij den secretaris der stad, S.H. Lotsy.
De meeste bekendheid verwierf hij door zijn gedichten in catsiaanschen trant, meest alle van kleinen omvang, alleen voor zijn vrienden gedrukt en daardoor hoogst zeldzaam. Achtereenvolgens verschenen te Dordrecht: Remedie voor de Pest, In Rijm gestelt door P. van Godewijck (1636, Pamfl. Knuttel no. 4455); Tranen over J. Westenburgh (1636); Segen-Krans op de .... Victorie, verkregen by .... Frederic Henric .... van weghen het innemen der stercke Stadt van Breda (1637, Boekerij Noord-Brab. Genootschap); Zegenvlag op de Overwinninge van den edelen zeeheld Marten Harpertsz. Tromp (1639); P. Godewyckx
Lyck- Klaght, Over de Doot van .... Hendrick Kasimier (1640, Pamfl. Knuttel no. 4692); Lof op de geboorte onzes Heeren Jesu Christi (1641); Versen aen den Heer Jacob Pijll (1643); P. Godewycx Hollandtschen Mars, Aen .... Frederick Henrick .... Op het veroveren van de stercke en vermaerde Forteres 't Sas van Gent (1644, Pamfl. te Middelburg no. 912); Op de doot van den geleerden Caspar Parduyn, Waerde Rector in de Schole van Dordrecht (1644); P. van Godewyk, Oorloghs-Reden, Op de Doot van.... Frederik Henrik (1647); P. van Godewiik, Olyf-tack, Op den Eeuwige-Vrede, Tusschen .... Philip de IIII .... ende de Hooge en Mogende Heeren, de Staten Generael (1648, Pamfl. Knuttel no. 5751a); Vreughde van Henriette de Bourbon, Moeder van Karel II, Koning van Groot- Brittannien (1660); Welkomstgroet aan Cornelis de Witt (1667). Behalve gedichten aan Cornelis en Abraham van Beveren, Adriaan van Bleyenburgh en Matthys Pompe, die afzonderlijk werden uitgegeven, en verschillende lofdichten voor werken van tijdgenooten, liet hij nog een bundel onuitgegeven gedichten na, die in 1734 in het bezit was van Pieter de la Rue, den schrijver van Geletterd Zeeland. Van Der Vrouwen lof aan Mejuffrouw C. K(oerten) door P.v.G., in 1646 te Leiden gedrukt en door sommigen (o.a. door te Winkel) aan Godewijk toegeschreven, is niet deze maar Pieter van Gelrede auteur.