| |
[Ceulen, Ludolph van]
CEULEN (Ludolph van), geb. te Hildesheim 28 Jan. 1540, gest. te Leiden 31 Dec. 1610, zoon van den koopman Johannes en Hester de Roode, zou zich in 1569 hebben bevonden te Keulen, schijnt zich verder eerst naar Lijfland begeven te hebben, doch ging vervolgens naar een broeder te Antwerpen. Wellicht was het hier, dat hij omstr. 1575 Jan Pauwels tot leermeester heeft gehad in de cijferkunst; zeker kende hij er den beroemde wiskundige Michiel Coignet. Na dit verblijf kwam hij naar Nederland en wel vermoedelijk naar Amsterdam; deze veronderstelling berust hierop, dat hij later in zijn geschriften eenerzijds Adriaen Ockers zijn leermeester noemt, dien hij anderzijds zegt landmeter in genoemde stad geweest te zijn. Zijn eigenlijke naam, die volgens een posterieur bericht Ackermann geweest zou zijn, werd al heel spoedig verlatiniseerd tot Colonus, welke laatste dan verkeerdelijk terug werd vertaald als van Ceulen, van
| |
| |
Collen of van Colen, in welken laatsten vorm hij in latere jaren zelf gewoonlijk zijn naam schrijft. Deze en andere twijfelachtige punten in den vroegsten levensloop van v.C. zouden wellicht zijn op te lossen door een onderzoek in het archief te Delft. Zeker is nl., dat hij zich niet zeer lang na zijn komst hier te lande te Delft moet hebben neergezet, waar hij onderricht in de wiskunde gaf en weldra bekend was met Simon Stevin, die hem in 1582 vraagstukken toezond. Evenals de wiskundigen Claes Pietersz. te Deventer (I, kol. 1414) en Jan Pietersz. Dou te Leiden (II, kol. 406), kreeg ook v.C. door zijn stadgenoot, den bierbrouwer Clement Cornelisz., er op 17 Juni 1583 kennis van, dat zijn collega Willem Goudaen te Haarlem (II, kol. 488) wederom een vraagstuk had aangeslagen met belofte van belooning bij goede oplossing. Ofschoon v.C. dit oploste en zich 21 Juni 1583, vergezeld van Hendrick Dircksz. en de haarlemsche secretarissen Michiel van Woerden en Dirck Spijker, bij Goudaen aanmeldde, gaf de zaak aanleiding tot het over en weer aanslaan van nieuwe plakschriften. Na de uitgave van Goudaen's Generale presentatie of Openbare presentatie (Dordr. 1583), met heftige aanvallen op Claes Pietersz. en v.C., schreef de eerste zijn Van de twee geometrische vragen enz. (Amst. 1583) en zijn vriend v.C. een Solutie en werkinghe op twee geometrische vraghen .... mitsgaders propositie van twee andere geometrische vraghen (Amst. 1584), de laatste over veelhoeken en binomische wortelvormen, terwijl eveneens van zijn kant een belooning voor de oplossing werd uitgeloofd. Op 6 Oct. 1584 werd v.C. te Delft ‘vrij vechtmeester’ en gaf er onderricht in het schermen. Hij kende geen Latijn, doch leerde Euclides uit de vertaling van Xylander, terwijl zijn stadgenoot Jan Cornets de Groot (II, kol. 528), de vader van Hugo, te
zijnen behoeve Archimedes' κυϰλουμέτϱηοις in het Nederlandsch vertaalde, welk werk diepen indruk op hem maakte. Nadat in 1584 Scaliger's vriend Simon van der Eycke (I, kol. 842) zijn Quadrature du cercle had uitgegeven, publiceerde daartegen (evenals Coignet, Stevin, Claes Pietersz., Gideon Fallet en Adriaen Ockers) ook v.C. een geschrift op verzoek van Adriaen Anthonisz. te Alkmaar (I, kol. 156). In dit Kort claer bewijs (Amst. 1585) wordt eerst de zijde van den 96-hoek berekend, verder door overgang van een veelhoek op een met dubbel aantal zijden, die van den omgeschreven 192-hoek en aldus aangetoond, dat zelfs het getal 3 28497/199973 als waarde van π te groot is. Op van der Eycke's Claerder bewijs (1586) antwoordde v.C. met een Proefsteen en claerder wederleggingh (Amst. 1586), waarin weder langs anderen weg de zijde van den 96-hoek wordt berekend en de waarde van π wordt vastgesteld als liggende tusschen 3,141557587 en 3,141662746, welke benadering ook de goedkeuring van Jan de Groot wegdroeg; mede bevat dit laatste geschrift een aanval op van der Eycke in zake de berekening der contante waarde van een in jaarlijksche termijnen te betalen som en wordt ook reeds v.C.'s eerst in 1596 verschenen werk over interestrekening vermeld. Van Sept. 1586 dagteekent zijn vondst om zonder veel moeite de zijde eener honderdduizendhoek uit te drukken door irrationeele getallen, welke den grondslag vormt van den inhoud van zijn later te vermelden werk Van den circkel; eveneens dagteekent van dit jaar of daaromtrent zijn kennis met Adriaan van Roomen (Romanus), toen nog te Leuven, die hem de eerste van de thans levende en geleefd hebbende rekenmeesters noemt. Een vraagstuk over
berekening van lijnen in een cirkel werd door v.C. aan
| |
| |
Coignet gezonden, en door dezen 31 Mrt. 1588 aan Galilei overgemaakt (Le Opere di Galileo Galilei, t. X (1900), p. 32-33); In 1589 verbleef hij eenigen tijd te Arnhem en vond daar een regel cos, waaraan hij groot gewicht hechtte. Als Mr. Ludolf van Colen, schermmeester, wonende op den Verwersdijk, hertrouwde hij te Delft 17 Juni 1590 met Adriana Symons, weduwe van Mr. Bartholomaeus Cloot, wonende in de Voorstraat, die zich voor zijne studiën schijnt geënteresseerd te hebben. Terwijl in de Idea mathematica (Lovanii, 1593) van Adriaan Romanus sinds 1593 te Würzburg, π tot in 17 decimalen was berekend, stelde deze, in verband met dit vraagstuk, in genoemd werk aan alle wiskundigen de oplossing voor eener bepaalde numerische vergelijking van den 45en graad, waarop Vieta te Parijs in 1595 verschillende, doch niet zeer exacte, v.C. daarentegen slechts ééne oplossing inzond, die echter de voornaamste was, waarvoor deze niet weinig door Romanus werd geprezen in zijn Problema Apolloniacum (Würzburg, 1596). Intusschen was v.C. reeds verhuisd naar Leiden, waar hem door den magistraat bij resolutie van 9 Juni 1594 verlof was gegeven een schermschool op te richten, ondanks de aanwezigheid van een mededinger Pieter Bailly, wiens inrichting, op v.C.'s verzoek, in 1602 zelfs geheel werd opgeheven; behalve dat zijn vriend Jan de Groot in 1594 curator der hoogeschool werd, blijkt v.C. trouwens ook andere machtige beschermers te hebben gehad. Terstond na het verschijnen van Scaliger's Cyclometrica elementa (Lugd. Bat. 1594), maakte hij den schrijver op verschillende fouten opmerkzaam en schaarde zich onder de velen, die het werk, dat den naam des schrijvers weinig eer aandeed, wenschten te bestrijden; de Jezuïet Clavius te Rome schreef 27 Jan.
1595 aan Magini daarvoor aan v.C. enkele bouwstoffen te willen zenden (Favaro, Carteggio inedito di Ticone Brahe, Giovanni Keplero .... con Giovanni Antonio Magini (Bologna 1886), p. 215), en de bestrijding door Romanus in zijn Circuli dimensio (Würzburg 1597) geschiedde niet zonder v.C. 's voorkennis. Opgedragen aan den leidschen magistraat verscheen intusschen v.C.'s werk Van den circkel (Delft 1596), verdeeld in vier deelen, handelende over de berekening van π, de beschrijving in den cirkel van regelmatige veelhoeken van willekeurig aantal zijden, de tafels der trigonometrische lijnen met de manier deze te gebruiken en de tafels van interest; in het eerste, meest bekende gedeelte, dat de eerste twaalf hoofdstukken bevat, slaagde v.C. er in π te berekenen tot in 20 decimalen nauwkeurig, en, zoo al niet reeds door zijn voorgaande geschriften, dan werd v.C. zeker wel door deze berekening de schrik der cirkelkwadrateurs van zijn tijd, wier valsche bewijzen voortaan gemakkelijk ontzenuwd konden worden door hunne uitkomsten aan de zijne te toetsen: bovendien bevat het werk eene behandeling van het vraagstuk om de koorde van het ne deel van den boog van een gegeven koorde te berekenen en een merkwaardig procédé van verkorte deeling, terwijl v.C. ten slotte een tweehonderdtal vraagstukken ter oplossing gaf, waaraan de rekenmeesters gedurende twee eeuwen stof ontleenden tot Laurens Praalder hun oplossing in druk deed verschijnen (Amst. 1777 en 1790). In 1599 stelde v.C. vervolgens met Jan van Hout, den schepen Simon Fransz. van Merwen, Matthijs Minten en Dou een Corte onderrichtinghe dienende tot het maecken van de reductien van de jaercustingen tot gereede penningen (Leyden, 1599) samen, waarin tiendeelige breuken gebezigd worden en welk geschrift, naar de zeldzaam
gewor- | |
| |
den exemplaren, later als curiosum is herdrukt (Amst. 1879). Was v.C. tot dusver te Leiden slechts als particulier onderwijzer in de wiskunde en schermkunst gevestigd, toen in 1600 prins Maurits in die stad een aan de universiteit verbonden ingenieursschool oprichtte, werd daaraan, onder toezicht van van Merwen, op 10 Jan. 1600 v.C. verbonden om in het Nederlandsch les te geven in rekenen, landmeten en sterktebouw en in Mei d.a.v. zijn salaris vastgesteld op ƒ 400. Zoowel de schermlessen als die aan de ingenieurs werden in hetzelfde lokaal gegeven, in het voorste onderste gedeelte van de Faliebagijnkerk, onder de bibliotheek. De zeer zeldzame plaat van die genie-schermschool (J. Woudanus delineavit) is o.a. afgebeeld bij Muller, Onze gouden eeuw III, blz. 332; de instructie voor de ingenieursschool, gegeven door Stevin, vindt men bij Bierens de Haan, Bouwstoffen enz. VIII in Versl. en Meded. Kon. Ac. van Wetenschap. te Amsterdam, Afd. Natuurk., 2e Rks, dl. IX (1876), blz. 325 of gebundeld I (1878), blz. 126 en Molhuysen, Bronnen tot de gesch. der Leidsche univ. I (1914), blz. 389-391, waar men ook blz. 391-392 de exameneischen vindt vermeld. In Febr. 1603 is zijn salaris verhoogd tot ƒ 450. Van de door v.C. gevormde leerlingen noemen we Pieter Cornelisz. van Alkmaar, Nathaniel Claesz., maar vooral Willebrord Snellius, met wien hij reeds in 1599 vraagstukken wisselde. Zijn handschrift is bewaard gebleven door een inscriptie dd. 12 Mei 1607 in het album van Ernst Brinck ter Kon. Bibl. (zie Werken Maatsch. Nederl. letterk., N. Rks, dl. VII, 2e stuk, blz. 83); twee brieven van v.C. dd. 21 Mrt en 1 Mei 1610 aan Nic. Huybertsz. van Percijn (I, kol. 1401) over onbepaalde vergelijkingen (waaruit echter blijkt, dat hij geene algemeene methode voor het oplossen van dergelijke vergelijkingen
bezat) zijn te vinden bij Dirck d'Hollander, Toetssteen van
d'algebra spetiosa (Amst. 1669). Van Ceulen schijnt twee testamenten te hebben nagelaten, het een van 1609, het ander van 1610. Uit zijn beide huwelijken liet hij twaalf kinderen na, waarvan een dochter 14 Jan. 1610 in den Haag ondertrouwde met den ingenieur Samuel Cloot (zie Navorscher XXXVIII (1888), blz. 103 en de autobiographie van Const. Huygens in Bijdr. en Meded. Hist. genootsch. te Utrecht XVIII (1897), blz. 46-48). In zijne betrekking aan de ingenieursschool is hij opgevolgd door Frans van Schooten den oude (zie art. in dit deel); na v.C.'s dood richtte zijne weduwe te Leiden een linnenwinkel op en overleed aldaar in 1627. Zij heeft zich nog bijzonder verdienstelijk gemaakt ten opzichte van de door haar man nagelaten papieren. In de eerste plaats dankt men haar de uitgave van zijne Arithmetische en geometrische fundamenten (Leiden 1615), waarvan de Cat. van het Wiskundig genootschap te Amsterdam een uitgave vermeldt, uitgekomen te Leiden in 1595, hetgeen wel te wijten zal zijn aan een drukfout op het titelblad. In dit werk vindt men π uitgedrukt in 33 decimalen, terwijl ten slotte Snellius, die de door v.C. nagelaten papieren heeft kunnen raadplegen, in zijn Cyclometricus (1621) de door zijn meester ten slotte gevonden 35 decimalen heeft medegedeeld. Eenigszins gewijzigd, doch met toevoeging der drie genoemde pamfletten, heeft de weduwe in hetzelfde jaar ook het werk Van den circkel doen herdrukken (Leiden 1615). Op haar verzoek is tevens het eerst genoemde werk door Snellius in het Latijn vertaald als Fundamenta arithmetica et geometrica (Lugd. Bat. 1615; nieuwe titeluitgaaf Amst. 1619), terwijl dezelfde Snellius nog in zeer gewijzigden vorm een latijnsche vertaling gaf van het andere hoofdwerk als De circulo
| |
| |
et adscriptis liber (Lugd. Bat. 1619), waarover men zie het aan den vertaler gewijde artikel. Een groot werk over de algebra en den bovengenoemden regel cos, waarin v.C. beloofde de theorie van zijne methoden te geven, is echter verloren gegaan. Op de graftombe van v.C. in de Pieterskerk te Leiden, medegedeeld in Les delices de Leide (ald., 1712) en Kneppelhout van Sterkenburg, de Gedenkteekenen in de Pieterskerk te Leyden (ald. 1864), no 320, was de door hem ten slotte gevonden waarde van π in 35 decimalen uitgebeiteld.
Zijn portret op 56-jarigen leeftijd komt voor in de eerste uitgaaf van het werk Van den circkel (1596), een ander op 70-jarigen leeftijd in de Arithmetische en geometrische fundamenten (1615); zie ook de Cat. van de prentverz. der gemeente Leiden, 2e Afd. (1907), nos 5343-5345. Zijn portret is gegraveerd d or J. de Gheyn Sr, J.v.d. Ve de, W. Swanenburch en een onbekend kunstenaar.
Zie: Meursius, Athenae Batavae etc. (Lugd. Bat. 1625), p. 344; Dodt van Flensburg in Tijdschrift toegewijd aan het zeewezen, 2e Rks., dl. V (1845), blz. 269-284; Rammelman Elzevier in Kroniek Hist. Genootschap te Utrecht II (1846), blz. 351-359; Navorscher IV (1854), bijblad, IX (1859) en XIII (1863), blz. 329; Ruland, Adrien Romanus in Le bibliophile belge II (1867), p. 59; Vorsterman van Oyen, Honderd vier en veertig vraagst. van Nederl. wisk. der XVIIe eeuw (1868); dez., Notice sur Ludolphe van Colen in Bullettino di bibliogr. e di storia delle sc. mat. e fis. I (1868), p. 141-156; Boncompagni, ibid., III (1870) en Bierens de Haan, ibid., VII (1874), 141; Glaisher in Messenger of math. II (1872), 124-128 en Bierens de Haan, ibid., III (1874), 24-26; dez., Bouwstoffen enz., bundel I (1878), blz. 112, 119, 120, 123 vv., 171 vv., 182, 183, 196, 222, 227, 290, 297, 316, 319 en 336vv.; Ritter, François Viete (Paris 1895); Isely, Epigraphes tumulaires de math. in Bull. Soc. des sc. de Neuchatel, XXVII (1899), 167-172; Bibliotheca belgica (vander Haghen) i.v. Stevin; Braunmühl, Gesch. der Trigonometrie I (1900) en II (1903), reg.; Burger, Amst. rekenm. en zeevaartk. (Amst. 1908), blz. 8, 23, 27 vv. en 128; Bosmans, Un émule de Viète:
Ludolphe van Ceulen; analyse de son ‘Traité du cercle’ in Annales de la soc. de Bruxelles, t. XXXIV, 2e partie (1910), p. 88-139 (vooral belangrijk); Kernkamp, Bengt Ferrner's dagboek in Bijdr. en Meded. Hist. Genootsch. XXXI, 427, 428; Cantor, Gesch. der Math. II (1913), reg.; Molhuysen, Bronnen tot de gesch. der Leidsche univ. I (1914), reg.; Bosmans in Mathesis t. 39 (1925). pp. 352-360 (met portret).
de Waard
|
|