generaal Duymaer van Twist besloten was, met de verbetering een begin te maken, werd door de militaire genie een dam, lang 2700 meter, aangelegd van den zuidwestelijken oever der Solomonding naar het noorden. In 1854 werd een geheel nieuwe mond in noordwestelijke richting gegraven en een der beide armen van de rivier beneden het punt van uitgang van den nieuwen mond afgedamd. Verder zond Duymaer van Twist in het laatstgenoemde jaar de stukken betrekkelijk het denkbeeld van Jansen naar Nederland. De minister van Koloniën Pahud verzocht de meening hierover van eene commissie, bestaande uit L.J.A. van der Kun (II kol. 738), L. Rijsterborgh (IV kol. 1190) en jhr. J. Ortt van Schonauwen (II kol. 1033), met F.J. van den Berg als secretaris. Zij bracht 11 Juni 1855 een gunstig rapport uit. Jaren lang bleef daarna de zaak rusten; de aandacht was meer op spoorwegaanleg gevestigd. Maar juist toen Pierson te Soerabaia geplaatst werd, was eene commissie benoemd, bestaande uit zijn chef Dijkstra en den zeeofficier H. Nijgh, ten einde de zaak opnieuw te overwegen en ontwerpen met begrootingen in te dienen.
Zij stelden voor om de Solorivier te verleggen naar Sedajoe-Lawas, een punt aan de Java-zee, op 35000 meter beoosten de grens tusschen de residentiën Soerabaia en Rembang en 35000 meter bewesten de punt Oedjong Pangka, gelegen bij het noordelijk uiteinde van het Westgat, dat toegang geeft uit de Java-zee naar Soerabaia. De lengte der doorgraving zou 11000 meter, de grootste diepte van ingraving 24 meter zijn. De kosten waren begroot op 11 millioen. Een zeer nuttig werk was hieraan toegevoegd, dat met veel minder kosten dan in elk ander geval gemaakt kon worden, daar de waterstand beneden het punt van uitgang der nieuwe rivier zooveel zou dalen. Dit werk was de bevloeiing van de geheele vallei der Solorivier. Daarvoor had men het noodige verval beschikbaar. Het hoofd-irrigatiekanaal was begroot op 6¾ millioen.
Toen Dijkstra 25 Juni 1880 tot hoofdingenieur bij den aanleg der Staatsspoorwegen op Java benoemd was, volgde Pierson hem te Soerabaia op, en 8 Apr. 1881 werd hij bevorderd tot ingenieur 2e klasse. Op 13 Juni 1883 werd hem verlof naar Europa verleend. In Indië teruggekeerd, werd hij 30 Sept. 1885 in zijn rang hersteld en opnieuw te Soerabaia geplaatst. Dijkstra en Nijgh hadden, voor het geval men de verlegging naar Sedajoe-Lawas te kostbaar achtte, eene verlegging van den noordelijken arm der Solorivier naar het noorden, in nagenoeg rechte richting, gericht op de punt Oedjong Pangka, aanbevolen, waarvan de kosten op 4 millioen geraamd waren. Deze arm zou beneden den bovenmond der nieuwe rivier afgedamd worden, maar de zuidelijke arm, de Kali Miering, zou onveranderd blijven.
Onder de werken, door Pierson van 1885 tot 1889 uitgevoerd, verdient vermelding de verbetering van den afvoer langs de zuidelijk van de Solorivier loopende Soerabaia- en Porrong-rivieren.
Hij werd 13 Mrt. 1890 tot ingenieur 1e klasse bevorderd. Onderwijl bestudeerde hij het groote plan en geraakte hij zoozeer onder den indruk van de voordeelen daarvan, dat hij zich tot levenstaak stelde, het tot uitvoering te brengen. Ten einde reeds eenigszins een der groote doeleinden, vergrooting der vaardiepte voor Soerabaia, te bevorderen, was in 1881 door eene commissie, bestaande uit M.H. Jansen en J.A.A. Waldorp (III kol. 1378) de aanleg van een dam van Oedjong Piring, de noordwestpunt van Madoera, naar het Djamoean-rif voorgesteld. Daar het Westgat