[Haren, jonker Adam of Daem van]
HAREN (jonker Adam of Daem van), geb. te Valkenburg in Limburg, overl. te Arnhem 3 Mei 1589, zoon van Evert van Haren, schepen van Aken, en Margaretha von Hagen; hij huwde Margriet Coenen.
Van Haren was hervormd, en teekende in 1566 het Compromis, in 1567 vlucht hij met zijn vader naar Nassau, en trok daarna met zijn vrouw en kinderen naar Friesland. 13 Oct. 1568 werd hij verbannen en zijn goederen verbeurd verklaard, beschuldigd van medeplichtigheid aan den beeldenstorm te Eindhoven. In Maart 1572 ontmoeten wij hem als kapitein der Watergeuzen in Engeland; 27 Mrt. 1572 gaat hij uit Dover onder zeil, 30 Mrt. 1572 neemt hij een schip op de Noordzee, en is 1 April 1572 bij de inneming van den Briel. Van der Marck was hem zeer genegen en vereerde van Haren een zwaard of hartsvanger. In 1580 is hij raad en kamerheer van den Prins van Oranje, en gaat in 1584 over in dienst van graaf Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland.
Zie: Been, Tafereelen, 113; van Groningen, Gesch. der Watergeuzen, 128-244; Nederl. Adelsboek (1914), 117; Biogr. nat. de Belg. VIII, 722; Kok, Vaderl. Woordenb., 20, 434; te Water, Verbond der Edelen II, 449-450; de Haan Hettema, Stamboek Friesche Adel I, 146.
Vogels