sedert naast zijn studie aan de praktijk. Van Augustus 1599 tot Januari 1600 deed hij een reis naar Keulen. Na den dood van zijn eenigen zoon in 1611 trok hij zich geheel uit het maatschappelijk leven terug en wijdde zich geheel aan zijn studiën. Wel bleef hij kleine reisjes maken, o.a. naar de Zuidelijke Nederlanden. Omgekeerd ontving hij veel bezoeken van allerlei geleerden en kunstenaars. Met velen van hen stond hij ook in geregelde correspondentie, o.a. met Scaliger, Merula, Scriverius, Daniël Heinsius, Cluverius, Pontanus, G.J. Vossius, de Laet, Ampzing, Bockenberg, van Beverwijck, Barlaeus, Goudhoeven e.a. Openbare ambten bekleedde hij bijna niet; alleen liet hij zich dat van bewindhebber der Oost-Indische Compagnie en dat van ouderling welgevallen. Zijn uitgebreide bibliotheek was welbekend; zij werd na zijn dood in Mei 1642 verkocht. Buchelius huwde 6 Mei 1593 met Klaasje van Voorst, weduwe van Valentijn van der Voort.
Buchelius heeft zeer veel gewerkt en geschreven, maar weinig uitgegeven. Jaren lang heeft hij gewerkt aan een nieuwe uitgave van de kronieken van Beka en Heda, daar die van Furmerius van 1612 niet voldeed. Reeds in 1614 was hij daarmede bezig; sedert heeft hij voortdurend zich daarmede onledig gehouden. Hij stelde zich daartoe in verbinding met Gruterus te Heidelberg; het uitbreken van den dertigjarigen oorlog verbrak niet alleen dien band, maar deed ook een groot deel van Buchelius' materiaal verloren gaan. Niettemin ging hij voort met zijn onderzoek van Beka en Heda; tegelijk verzamelde en vergeleek hij oorkonden als voorbereiding van een nederlandsch charterboek. Van dat laatste is niets gekomen. Maar na Buchelius' dood gaf Lap van Waveren naar diens manuscript uit Johannes de Beka et Wilhelmus Heda, De episcopis Ultraiectinis recogniti et notis historicis illustrati ab A. Buchelio, accedunt L. Hortensii secessionum Ultraiectinarum libri ei Suffridi Petri Appendix ad Historiam Ultraiectinam (Utrecht 1643, fol. 3 st. f bd.). Deze uitgave is thans natuurlijk verouderd; niettemin is zij bijna drie eeuwen met vrucht gebruikt.
Het eerste, dat daarna van Buchelius in het licht verscheen, was zijn Descriptio urbis Rheno-Traiectinae, aliaque ad res praesertim Traiectinas spectantia, excerpta ex inedito M.S. Arnoldi Buchelii diario (z.j. en p. 1817, 8o; herdr. door S. Muller Fzn. in Bijdr. en Med. v.h. Hist. Gen. XVII 131 vlg.). Bovendien liet Buchelius na een beschrijving der Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa (hs. bij de fam. Smissaert in den Haag). Verder heeft hij bewerkt of de stof verzameld voor: 1o. Vitae eruditorum Belgicorum; 2o. Adversaria de vitis illustrium feminarum; 3o. Descriptio urbis Ultraiectinae; de veteri regimine eius provinciae diatribe; 4o. De Durdrechto, eius nomine, origine, antiquitate, fundatore et progressu, excerpta ad doctum virum Gerardum Vossium; 5o. De Rheni obstructione apud Catvicos; 6o. een studie over de namen van de Oostzee; 7o. Descriptio florum, fructuum, herbarum a Chr. Passaeo jun. in aere incisorum; 8o. Appendix atlanti Gerhardi Mercatoris a Jodoco Hondio. De hss. van deze verhandelingen bevinden zich in de universiteits-bibliotheek te Utrecht (no. 838, 839, 983, 1053).
Maar Buchelius' voornaamste handschriftelijke nalatenschap wordt gevormd door zijn Diarium, waarvan het hs. in de universiteits-bibliotheek te Utrecht berust (no. 798). Dat handschrift begint met de bovengenoemde, door Muller uitgegeven