In 1766 werd aan hem en den landmeter van Gelderland F. Beijerinck opgedragen, over de ondiepten aan den bovenmond van het Pannerdensch Kanaal te rapporteeren. In 1767 werd hij met 5 anderen, aan welken nog 2 waterbouwkundigen uit Gelderland werden toegevoegd, aangewezen om daarover nader te rapporteeren. De voorstellen dezer commissie, goedgekeurd door den hoogleeraar J. Lulofs, werden niet uitgevoerd.
In 1772 werd hij met de toezieners van Rijnland Dr. L. Engelman en C. Brunings door het bestuur van Rijnland geraadpleegd over de middelen om de aanslibbing in het IJ voor Amsterdam tegen te gaan.
Hij vervaardigde een grooten atlas van Rijnland, in 24 bladen, gevolgd naar eene kaart van Floris Balthasar en Balthasar Florissen van 1610, welke door hem naar nieuwere gegevens werd bijgewerkt. Daarin komt eene kaart van de uitbreiding van het Haarlemmermeer voor, overgenomen van eene kaart van P. Bruins van 1590, waarbij Bolstra niet heeft onderzocht, of deze kaart op behoorlijke gegevens berust, iets hetgeen hem gemakkelijk geweest zou zijn, daar in Rijnland's archief te Leiden de meetboekjes eener opneming der oevers van het Haarlemmermeer van omstreeks 1540 aanwezig waren.
Eene door hem vervaardigde kaart van de Merwede is gevolgd naar eene dergelijke van Cruquius.
Van verschillende andere terreinen en rivieren maakte hij kaarten. Men heeft van hem de volgende geschriften: Ordinaire tijd van ebbe en vloed te Catwijk aan zee (met N.S. Cruquius en J. Noppen), Haarl. 1737; daarachter zijn meteorologische tabellen gedrukt, loopende van 1736 tot 1747; Verbaal van de inspectie der dijken langs de revier de Lek, met vervolg (Leiden 1744); Consideratien omme zoo veel doenlijk is, die onheyten voor te koomen, met vervolg (met C. Velsen), Leiden 1745; Hoognoodig onderzoek omtrent de waare oorzaaken van het steeds aangroeijend bederf der Leck (Leiden 1749); Naadere consideratiën omtrent den hoogen stand der rievieren, Rhijn, Waal en Lek in de Jaaren 1740, 1744, 1746 en 1747, met vervolg (met A. Mutsert), Leiden 1749; In welke hoeveelheid zijn de Nederlandsche rivieren sedert den aanvang deezer eeuwe verzand? Wat is het middel om de zanden en slikken, die zig op derzelver bodem gezet hebben, van daar te verdrijven; en derzelver meerder verzanding voor te komen in de Verh. d. Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, 1e deel (1754), blz. 779; Welke zijn de waare oorzaaken, dat het strand bij Petten en de Hondsbosschen sedert eenige jaren zo aanmerkelijk is afgenomen? Wat is het beste middel om het strand te dier plaatse te bewaaren en te doen aanwinnen, in dezelfde reeks, 2e deel (1755); Kortbondig betoog van het eminente gevaar waarin zich de provincie van Hollandt bevindt (met J. Lulofs), Leiden 1755.
De volgende kaarten:
Afbeeldinge van Rhijnlands waterstaat, atlas (Leiden 1740); Nauwkeurige kaart van de Haarlemmer of Leidse Meer (Amst. 1745). Deze kaart kwam reeds ongeveer aldus voor in bovengenoemden atlas.
Kaart van de rivier de Lek, van Krimpen tot het Hagesteinsche Schoor, in 7 bladen (Leiden 1764); Kaart van de oude Maas omtrent de Lint en Krabbe (Leiden 1770); Kaart van de Merwede of Nieuwe Maas van den IJsel tot Rotterdam (Leiden 1772); De Vier- Ambagtspolder in Rijnland (Leiden 1774).