[Tollius, Cornelis]
TOLLIUS (Cornelis), geb. omstreeks 1628 te Rhenen, gest. te Gouda 13 Juni 1654, oudere broeder van den vorige, studeerde waarschijnlijk te Utrecht, zeker te Amsterdam onder de vriendschappelijke leiding van G.J. Vossius. Met diens zoon Izaäk ging hij als amanuensis naar Stockholm; deze beschuldigde T. later hem verscheidene geschriften ontstolen te hebben. Op aanbeveling denkelijk van J.F. Gronovius werd hij, nog jong maar reeds als uitnemend Graecus bekend, buitengewoon hoogleeraar in geschiedenis en Grieksch aan de nieuw ingerichte geldersche hoogeschool te Harderwijk (12 April 1648), waar hij tevens secretaris van Curatoren werd. Jan. 1654 volgde hij er Hornius als hoogleeraar in geschiedenis, staatsleer en aardrijkskunde op. Hij stierf onverwacht te Gouda kort na zijn huwelijk (5 Maart) met Margaretha Kent, dochter van een goudschen burgemeester. Men had de hoogste verwachtingen gekoesterd van zijn verwonderlijke geleerdheid.
Van hem: Oratio in obitum Joh. Andr. Schmitzii (Harderw. 1652); Ad Pierii Valeriani de Infelicitate literatorum (Amst. 1647, Lipsiae 1707) met Alcyonius, Medices legatus sive de exilio Oratio de natura et constitutione verae Politices (Harderov. 1655); Oratio de pace inter Hisp. Regem Philippum et liberos Ordines Belgii (Amst. 1648); Oratio in obitum G.J. Vossii (Amst. 1649); Palaephatus de Incredibilibus (Amst. 1649), ed Pater (Francof. 1652); Joannes Cinnami Historia Constantinopolitana (Francof. 1652);
Over hem: Bouman, Gesch. der Geld. Hoogesch. I, 175 en II, passim.
Blok