overgegaan, waar hem aanstonds de rang van majoor bij de genie werd toegekend, en hij gelegenheid had, om zich te onderscheiden. Ter erkenning, zoowel van zijne dapperheid in de veldtochten tegen de Turken in 1789, 1790 en 1791, als van zijne kunde in den aanleg van vestingwerken (o.a. werd de vesting Tiraspol aan den Dniester geheel onder zijne leiding gebouwd) werd hij spoedig achtereenvolgens tot luitenant-kolonel (1789), kolonel (1792) en generaal-majoor (1797) bevorderd, in welken laatsten rang hij commandant van de vesting Riga was. Ook werd hem het ridderkruis van de 3e klasse van de St.-Wladimir-orde toegekend.
In het laatst van Dec. 1797 trad hij in het huwelijk met zijne nicht Geertruida Joanna Ardesch, waarna hij zijn ontslag verzocht uit den russischen dienst, dat hem 15 Jan. 1798 op eervolle wijze werd verleend.
In den eersten tijd na zijn terugkeer in het vaderland bleef hij buiten ambtelijke betrekking wonen te Vught en daarna op een buitengoed buiten Harderwijk; doch in Jan. 1807 werd hij door koning Lodewijk aangesteld tot inspecteur bij het departement van den waterstaat, bij welken dienst hij, nadat ons land bij Frankrijk was ingedeeld, werkzaam bleef als ingénieur-en-chef in het departement der Zuiderzee (standplaats Amsterdam). Onder zijne leiding zijn in dien tijd de straatwegen van de Bildt naar het paleis het Loo en van Amsterdam naar de Lek aangelegd.
Zoodra in Nov. 1813 Amsterdam zich bij de omwenteling aansloot en Kraijenhoff (die met zijne zuster gehuwd was) met het bevel over die stad was belast, stelde van der Plaat zich ter beschikking van commissarissen-generaal van het algemeen bestuur, en ontving hij de opdracht (25 Nov.) zich te begeven ‘naar Zwol of zoodanige plaats, alwaar de generaal, commandecrende het russisch leger, op de Vereenigde Provinciën gedirigeerd, zich bevindt’, en dezen te verzoeken, vooral linie-troepen en artillerie, des noods met schepen, dadelijk op Amsterdam te doen trekken.
Over zee begaf hij zich onmiddellijk naar Nijkerk, waar hij 26 Nov. den russischen majoor Elsenvangen sprak, die met 250 Kozakken op weg was naar Amsterdam. Van hier vertrok hij per as naar Zwolle, waar hij in den morgen van den 27en aankwam, en nog juist gelegenheid had, den russischen kolonel Narischkin te ontmoeten, die kort daarop naar Amersfoort oprukte. Te 12 uur zag hij den russischen generaal Benckendorff (met wiens vader hij in Rusland zeer bevriend was geweest) met ± 4000 man infanterie en cavalerie te Zwolle binnenkomen, zoodat hij ten volle in de gelegenheid was, aan zijn opdracht te voldoen.
Nu spoedde hij zich naar den pruisischen generaal von Bülow, die uit Munster ons land was binnengerukt. Op diens beslissing om den IJssel over te trekken en Arnhem in te nemen, zal hij wel mede zijn invloed hebben doen gelden. Waarschijnlijk is hij met dien generaal den 2en Dec. naar Utrecht getrokken, waarna hij zich naar den Haag heeft begeven (Br. en Ged. V, 157), om aan het algemeen bestuur zijn diensten aan te bieden.
Toen Benckendorff den 10en Dec. Breda had bezet, achtte de Souvereine Vorst het raadzaam, dat aldaar een nederlandsch generaal het opperbevel zou hebben. Met het oog op de