Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 5
(1921)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 489]
| |
tresorier in 1638, 1643, burgemeester in 1640, secretaris in 1645-51, pensionaris in 1650-53, curator van de Latijnsche school in 1652. Hij was gehuwd met Clara Teelinck en had de volgende kinderen: Adriana, geb. 29 Januari 1629, Ewaldus, geb. 21 Mei 1631 (kol. 483), Suzanna, geb. 15 Apr. 1633, geh. met Adriaan van Borssele van der Hooge. Hij is vooral bekend door zijn deelnemen aan diplomatieke onderhandelingen met Engeland. Deze worden hier slechts besproken voor zoover van de Perre er bij betrokken was. 20 December 1651 vertrok hij met Jacob Cats, oud-raadpensionaris van Holland, en Gerrit Schaep, vroedschap van Amsterdam, in buitengewone ambassade in dienst van de Staten-Generaal naar Engeland om te onderhandelen over de hernieuwing en uitbreiding van het Groot-Entrecours (een handelsverdrag van 1496), alsmede over de intrekking der Akte van Navigatie en het opheffen der belemmeringen, door de Engelschen aan den Nederlandschen handel in den weg gelegd. Reeds 29 December ontving het Parlement de gezanten, bij welke gelegenheid Cats een rede hield om de algemeene oogmerken der Staten-Generaal uiteen te zetten. De onderhandelingen vlotten slecht. Wel schortte de Engelsche regeering de represailles op, maar de reeds genomen schepen werden niet teruggegeven. In Februari 1652 gaf het gezantschap aan Engeland kennis van het uitloopen van een vloot van honderdvijftig oorlogsschepen ter beveiliging van den Nederlandschen handel. Natuurlijk vermeerderde dit bericht de reeds bestaande verbittering maar toch werden de besprekingen nog voortgezet. Op 29 Mei had de noodlottige ontmoeting bij Dover plaats tusschen de vloten van Blake en Tromp, die slaags raakten ten gevolge van een misverstand. Thans was de vrede niet meer te redden. De raadpensionaris Pauw werd persoonlijk naar Engeland gezonden om te getuigen van de vredelievendheid der Staten-Generaal. Intusschen was Engeland weder begonnen met het opbrengen van Nederlandsche schepen en de verbittering daarover was hier te lande zoo groot, dat den ambassadeurs gelast werd onmiddellijke staking van alle feitelijkheden te vragen, benevens invrijheidstelling van de reeds genomen schepen en de gedetineerde bemanningen. Bij niet-inwilliging moesten de gezanten zonder uitstel terugkeeren. Toen nu na het indienen der eischen bleek, dat de Engelsche vloot was uitgevaren, met opdracht om zooveel mogelijk Nederlandsche schepen op te brengen, namen de heeren den 10en Juli afscheid en kwamen enkele dagen later in het vaderland terug. In de vergadering der Staten van Zeeland van 20 Juli bracht van de Perre verslag uit van de verrichtingen der ambassade. Na een jaar oorlog was de toestand voor de Republiek zoo ongunstig geworden, dat de Staten-Generaal onderhandelaars naar Londen zonden, om tot den vrede te geraken. Weer werd van de Perre aangezocht en na eenige weifeling verklaarde hij zich bereid. Hieronymus van Beverningh, lid van de goudsche vroedschap, werd vooruitgezonden, om zoo mogelijk Engeland te bewegen niet vast te houden aan de zware voorloopige eischen. De overige heeren: Jongestal, raadsheer in het Hof van Vriesland, Nieupoort, uit Holland, en van de Perre, volgden hem en vertrokken 26 Juni met het schip ‘Den swarten arendt’, kapitein Anthony Post, van Zeeland naar Engeland. 30 Juni kwamen zij te Londen aan. De eerste audiëntie bij den Raad van State | |
[pagina 490]
| |
had 2 Juli plaats. Engeland hield vast aan den eisch tot schadeloosstelling voor de reeds geleden verliezen in den oorlog en verlangde verder het sluiten van een zeer nauw verbond tusschen de beide staten, wat zou neerkomen op een versmelting, ‘una gens, una respublica’. De heeren Nieupoort en Jongestal vertrokken 14 Augustus naar den Haag om mondeling rapport aan de Staten-Generaal uit te brengen. 4 November waren zij weder in Londen terug. In tegenstelling met Beverningh en Nieupoort, maakte van de Perre zich tot pleitbezorger van den Prins van Oranje. In de eerste dagen van December werd van de Perre ongesteld en Zondag 14 December overleed hij, 55 jaar oud. Twee dagen later kwam de Meester van de Ceremoniën, Flemmingh, den overigen afgevaardigden een bezoek van rouwbeklag brengen namens den Engelschen Raad van State. Het lijk van den overledene werd gebalsemd en in een looden kist gelegd, de achtergelaten papieren werden met de zegels der overgebleven gedeputeerden verzegeld. De engelsche blokkade hield alle nederlandsche havens gesloten en een bijzonder paspoort was derhalve noodig om het stoffelijk overschot met het schip ‘St. Peter’, onder kapitein Peter Davernett, naar Zeeland te voeren. In de laatste dagen van December had de overbrenging plaats, en daarna de begrafenis in de Oude of Sint-Pieterskerk te Middelburg. Op de zerk werd het wapen van van de Perre en een grafschrift aangebracht. K. Slabbaert heeft een portret van van de Perre in koper gestoken. Zie: Aitzema, Saken van staet en oorlogh, III (1669), 694 vlg.; Verbael, gehouden door de Heeren H. van Beverningh, W. Nieupoort, J. van de Perre en A.P. Jongestal, als Gedeputeerden en Extraordinaris Ambassadeurs van de Heeren Staten-Generael der Vereenigde Nederlanden aen de Republyck van Engelandt ('s Gravenhage 1725); de la Rue, Staatkundig en heldhaftig Zeeland (Middelburg 1736), 77 vlg.; Zelandia Illustrata I (1879), 144, 228, 267; Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen II (1893), 371 vlg.; Kesteloo, De stadsrekeningen van Middelburg, VI (1900), 29, 32, 84, VII-VIII (1901), 26, 49; Bloys van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Zeeland (1919), 183; Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche zeeoorlogen 1652-1676, I (1919), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine serie, 18, 1 vlg. Voor de voorgeschiedenis van den Eersten engelschen oorlog Elias. Schetsen uit de geschiedenis van ons zeewezen III, in Bijdragen voor nederlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 5e reeks, VII (1920), 140 vlg. Meerkamp van Embden |
|