Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 4
(1918)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1285]
| |
van Swieten en kwam daarna in 1780 studeeren aan het athenaeum en het remonstrantsch seminarie te Amsterdam, waar hij de colleges volgde o.a. van Wyttenbach, van Swinden en van der Meersch. In 1786 werd hij bevorderd tot proponent. Een jaar daarna werd hij predikant bij de remonstrantsche gemeente te Dokkum, in Oct. 1790 te Utrecht, waar hij tot de voltooiing van zijn vorming de colleges volgde van Luchtmans. Den 18. Juli 1793 werd hij beroepen door de gemeente Amsterdam, waar hij 20 Oct. 1793 zijn intrede deed en waar hij tot zijn dood heeft gestaan. Hij zat bovendien in allerlei kerkelijke besturen van de Broederschap en was in 1812 lid der door den Keizer benoemde Commissie tot regeling van de Protestantsche kerkelijke zaken. Hij was een gevierd kanselredenaar; velen, ook van andere kerkgenootschappen, kwamen hem gaarne hooren. Van hem zijn achtereenvolgens verschenen Leerredenen (Amst. z.j.; 2e dr. Amst. 1828/9, 4 dln.); Nagelaten leerredenen ('s Grav. en Amst. z.j. 6 dln.); Nagelaten redevoeringen, uitg. door N. Swart (Rott. 1828, 2 dln.). Van zijn afzonderlijk uitgegeven redevoeringen mogen worden vermeld Leerrede over het heil eener gelukkige vereeniging van gemeente en leeraar (Amst. 1819); Redevoering en algemeen verslag van het Bijbelgenootschap op den 21 Oct. 1819 (Amst. z.j.) en vooral zijn Lijkrede over Theodora Magdalena Robbé, gehouden in de Rem. Geref. kerk te Amsterdam (z.p. 1806). Ook als exegeet had hij naam; hij heeft uitgegeven Joseph in leerredenen (Amst. 1798, 3 dln.; met P. van der Breggen Pauw) en De brief van Jakobus in leerredenen (Amst. 1804/5, 3 dln.). Maar vooral is Stuart bekend gebleven als wetenschappelijk man; hij was een onderzoeker der klassieke oudheid en van geschiedenis en oudheidkunde in het algemeen. Aan zijn wetenschappelijke verdienste dankte hij ook zijn benoeming tot lid en secretaris van de derde klasse van het Kon. Ned. Instituut. Van zijn vele werken en studiën verdient te worden vermeld: De mensch, zooals hij voorkomt in den bekenden aardbol, afgebeeld door J. Kuyper (Amsterdam 1803/7, 6 dln., m. gekl. platen; 2e dr. Zaltbommel 1808, 6 dln., m. gekl. pl.; 3e dr. Zaltbommel, 1835/36, 6 dln.), dat ook in Duitsche vertaling van Froriep verscheen: Der Mensch wie er erscheint oder Darstellung aller Völker der bekannten Erde. Aus dem Holländischen (Crefeld 1805-09, dl. I-III). Op historisch gebied vooral heeft Stuart zeer veel geleverd. Zeer bekend en veel gelezen waren zijn Romeinsche geschiedenissen (Utrecht 1792-1810, 30 dln. m. pl. en kaarten; nieuwe uitg. Amst. 1824-26, 20 dln.; portef. m. pl. en krt. 1829). Een verkorte uitgave daarvan werd bewerkt door Y. van Hamelsveld (Amst. 1803/6, 4 dln. m. pl.). Ook van dat groote werk van Stuart verscheen een Duitsche vertaling: Römische Geschichte. Aus dem Holländischen von F. Gall (Düsseldorf 1796-1811, 4 dln.). Een tweede geschiedwerk waren de Tafereelen van de staatsomwenteling in Frankrijk (Amst. 1794-1807, 30 dln. 27 bdn. en 2 dln. bladwijzers; 2e dr. Zaltbommel 1809, 30 dln. m. pl. en portr.; slechts dl. I en II zijn van Stuart, de overige van J. van Konijnenburg). Hoewel deze geschiedwerken vooral verdienstelijke compilatiën waren - Stuarts Romeinsche geschiedenissen zijn al spoedig door Niebuhr's veel dieper gaande Römische Geschichte verdrongen - had hij daardoor een groote reputatie als historicus verworven. Koning Willem I benoemde hem dan ook 18 Dec. 1815 tot geschiedschrijver des Rijks. Als zoodanig heeft Stuart twee groote | |
[pagina 1286]
| |
geschiedwerken uitgegeven: Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken (Amst. 1813-14, 6 dln.); Jaarboeken van het Koningrijk der Nederlanden. 1814-22 ('s Grav. Amst. 1818-26, 16 dln.), waarin in navolging van de oude achttiende-eeuwsche uitgave der Jaarboeken telkens een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste gebeurtenissen van het afgeloopen jaar, met ruim gebruik en invoeging van officieele documenten; vervolgens de Vaderlandsche Historie, vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, van de vestiging van het Erfstadhouderschap in de mannelijke en vrouwelijke linie tot aan 's lands verlossing uit de inlijving van het Fransche Keizerrijk. Met platen en kaarten (Amst. 1821-26, dl. I-IV), dat in aansluiting aan Wagenaar de geschiedenis van ons land van 1752 tot 1784 behandelt. Beide werken zijn nog geheel in achttiende-eeuwschen stijl en manier geschreven; zij bevatten zeer veel stof in min of meer bewerkten vorm en moeten daarom nog steeds voor de betrokken periode worden geraadpleegd. Stuart is de laatste vertegenwoordiger van de remonstrantsch-staatsgezinde opvatting der Nederlandsche geschiedenis, die met Wtenbogaert en Brandt begint en in Wagenaar haar meest wetenschappelijken drager heeft gevonden. Nog moeten van Stuart worden vermeld zijn Herinneringen uit de lessen van F.J. Gall, over de hersenen (Deventer 1806), die zich op het terrein der anatomie bewegen, en zijn vertaling van Barthélémy's Reize van den jongen Anacharsis door Griekenland (Amst. 1794-1801, 10 dln.; 2e dr. Amst. 1826, 9 dln.). Stuart was 19 Sept. 1787 te Amsterdam gehuwd met Theodora Magdalena Robbé, geb. te Amsterdam 7 Febr. 1768, gest. aldaar 18 Nov. 1806. Zie: Westerbaen, Lijkrede over Martinus Stuart (Amst. 1827); Swart, Mijne herinneringen (vóór de uitg. van de Nagelaten redevoeringen); Ypey en Dermout, Gesch. der Herv. kerk IV, 513 vlg.; Glasius, Godgel. Ned. in voce; Hand. Lett. 1827, 23 vlg.; Rogge, Bibl. v. Rem. geschr. 185; Tideman, De Rem. Broederschap, Biogr. Naaml., 2e dr., 209, 275, 280, 285, 321, 367, 369, 457, 460; Knuttel, Catalogus van de pamfletten-verzameling der Kon. Bibl. No. 24031, 24111, 24876; Jaar- en zakb. der kunst en wet. bevord. maatsch. V.W. 1828, 91 vlg.; J. Heemskerk in Nederland en de Nederlanders in de neg. eeuw, afl. 3; Mr. H. van A., Herinneringen 113 vlg. Brugmans |
|