Martelaer (Delft 1652); ook bestaat er een uitgave van 1571
Zonder naam van plaats of drukker bestaan: De Psalmen Davids: ende andere lofzangen wt den Fransoyschen dichte, in Nederlantschen overghesedt door Petrum Dathenum (1567). Hierop volgt: de Catechismus oft onderwysinghe in de Christelycke Leere.
Jacob (zie literatuuropgave beneden) hield met meer waarschijnlijkheid voor een uitgave van Herman Schinckel: Die Psalmen des Conincklijken propheten Davids en ander lofsangen, wt den fransoyschen dichte ghemaect door Clement Marot ende Theodore de Beze, in Nederlandische sprake overgesedt door Petrum Dathenum. Ende door denselven, ten derdenmael oversien ende verbetert. Mitsgaders den Christelijcken Catechismus, Ceremonien ende Ghebeden (1566). Vóór deze uitgaaf vindt men: Eenen kalengier historiael met de jaermercten van diuersche landen, steden ende vrijheden (1567); Een claer bewiis van het Heylighe Auontmael onzes Heeren Jezu Christi, wt de eendrachtighe leere der H. Schriftuere der ouder rechtgeloouender christelicker kercken ende oock der confessie van Augsburg. Door de doctoren der H. Schrift en der Universiteit van Heidelberch wt de Hoochduytsche in Nederlandscher spraeke ghetrouwelijken overghesedt (1567).
Het was naar aanleiding van de vier laatste werken, dat S vervolgd werd, en als het slachtoffer van een onrechtvaardige beschuldiging viel. Na vijftien weken in de gevangenis te hebben doorgebracht, werd hij door schepenen van Delft ten zwaarde verwezen. Twee à drie uur vóór zijn dood schreef hij nog eenige Latijnsche dichtregels, aan zijn vrienden Petrus Forestus van Alkmaar en Cornelis Verheyden van Leiden toegewijd, en toen hij naar de gerechtsplaats ging, gaf hij den geleerden Hadrianus Junius een verbetering aan de hand, rakende de lezing van zeker woord in Seneca's Octavia.
Behalve de doodstraf, vermeldde het vonnis, dat de boeken zouden verbrand en zijn goederen verbeurd verklaard worden.
Schinkel behoorde tot de geleerden van zijn tijd, gelijk blijkt uit het hieronder vermelde boek, den Delfschen Martelaer. Er bestond van hem een portret, in de kleeding van dien tijd en met het werk van Erasmus, de Lingua, in de hand houdende.
Hij liet drie kinderen na: 1. Bruyn Hermansz. Schinkel, geb. 7 Maart 1567, die zijn vader als boekdrukker opvolgde, in 1610 raad der veertigen en regent van het nieuwe gasthuis te Delft werd, in 1611 kerkmeester der Oude- en Nieuwe-kerk, in 1615 binnenhavenmeester, en in 1618 andermaal raad der veertigen; 19 Dec. 1625 te Delft overl.; 2. Catharina, geb. 19 Oct. 1562, ghetrouwd met Pieter Ivestensse van Ruyven, in 1605 regentes van het oude gasthuis te Delft; zij overl. 16 Nov. 1620; 3. Josine of Justa, geb. 20 Dec. 1564.
Zie: Theodorus Verburg, den Delfschen Martclaer (1632); Orlers, Beschrijv. v. Leid. (1614) 253; van Bleyswyk, Beschrijv. v. Delft, 428-431; J.L.C. Jacob, Aanteekeningen over het geslacht en de drukwerken van den Delftschen boekdrukker Hermanus Schinckel. Alsmede: Dodt v. Flensburg in Tijdschr. Utrecht voorheen en thans, 2de Serie II (1843), 75, en Jaarb. Boekh. 1842-43, 24.
Zuidema