ex chemiae cultura in reliquas artes redundant. In 1787 werd hij buitengewoon hoogleeraar in de geneeskunde, en aanvaardde dien post 29 November met een Oratio de arte pharmaceutica in magnum Patriae emolumentum, ad majus dignitatis fastigium evehenda (Groningen 1788, ook in het Nederlandsch vertaald). Hij doceerde chemie, pharmacie, therapie en materies medica. Voor een beroep naar Harderwijk in 1791 en naar Utrecht in 1795 bedankte hij. Sedert 1791 was hij gewoon hoogleeraar en doceerde chemie, materies medica, natuurlijke historie, sedert 1797 ook landbouwscheikunde (tot 1815) en sedert 1806, na Munnik's dood, ook botanie. Ook was hij directeur van den Plantentuin. In 1823 werd hij emeritus. Zeer groot zijn D.'s verdiensten voor het onderwijs in de chemie. ‘Hij kan terecht als de grondlegger van het zelfstandig chemische onderwijs te Groningen worden beschouwd.’ (Jaeger p. 19). Driessen was Rector Magnificus 1793/4, 1805/6, 1817/8; de titels zijner oraties bij Boeles.
Hij was gehuwd met Cornelia Conradi, die hem twee zonen schonk. Zijne afbeelding en silhouette, naar Lubbens door Fuchs bestaat.
Behalve verhandelingen en opstellen in tijdschriften gaf hij uit: Scheikundige Verhandeling over de Magnesia alba (Amst. 1787); Natuur- en scheikundige waarnemingen over onderwerpen der geneeskunde en oeconomie in ons vaderland (Gron. 1791); Brief aan den schrijver van de Konst- en Letterbode, betreffende een berigt, aangaande deszelfs 1e stuk der natuur- en scheikundige waarnemingen geplaatst in no. 161 van dat weekblad (Gron. 1791); Oratio de ampliflicato, in hac academia, rerum naturalium studio ad communem civium utilitatem convertendo, in de Annales Academiae Groningana 1817, en in het Hollandsch uitgegeven onder den titel: Redevoering over de nieuwe hulpmiddelen ter beoefening der natuurkundige wetenschappen, bij de Hoogeschool te Groningen daargesteld; uit het Latijn vertaald door J.E. Winter met aanmerkingen (Gron. 1820. 1ste stuk; niet vervolgd). Eindelijk vermelden wij dat hij aan de samenstelling der Pharmacopoea Batava (Amst. 1805), als lid der daartoe benoemde commissie, een belangrijk deel had, eveneens als aan die der Pharmacopoea Belgica (Haga Com. 1825).
Zie: Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, 332; J. Munniks, Levenssch. van den Hoogl. Petrus Driessen, met de silhouette (Gron. 1829); Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. II, 503, 504; van der Boon, Geschied. der ontdekk. in de ontleedk. van den mensch 238, 239; Boeles achter Jonckbloet, Gedenkboek 100; F.M. Jaeger, Een en ander uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het chemisch onderwijs aan de Gron. Univ. (1912) met bibliographie; G.C. Nijhoff in Gedenkboek (1916) 301; Album Studios. Acad. Gron. 221, 485, 626, 633, 634.
Molhuysen