[Cramer, Antonie]
CRAMER (Antonie), geb. 13 Juli 1822 te Winschoten, overl. 1 Jan. 1855 te Groningen, was de zoon van P.N. Cramer, predikant te Winschoten. Na zijne eerste opleiding op het instituut van Noordewier in zijn geboorteplaats te hebben genoten, volgde hij nog gedurende een jaar lessen in de physica, chemie en pharmacie te Groningen en werd 1 Oct. 1839 ingeschreven als student in de geneeskunde aldaar. 21 Dec. 1844 promoveerde hij na verdediging van eene Dissertatio inaug. de morbo Brightii illustrato observationibus in instituto clinico V. Cl. Sebastian factis de albumine in saliva et in humore perspirationis cutaneae, waarna hij zich vestigde te Warffum. In 1846 verkreeg hij den titel van chirurgiae en artis obstetriciae doctor en in 1847 kwam hij, na gehuwd te zijn met Mej. F.G. Edelinck, naar Groningen. Zoowel zijne gezondheidstoestand als zijne krachten maakten hem voor de uitoefening van eene chirurgische en verloskundige praktijk ongeschikt, zoodat hij zich bepaalde tot de inwendige praktijk, maar daarenboven zich wijdde aan wetenschappelijke studiën, op welk gebied hij zich door zijne onderzoekingen over het accomodatie-vermogen van het oog een naam verwierf, die zich tot over de grenzen van zijn vaderland uitbreidde. Deze verhandeling, Het accomodatie-vermogen der oogen, physiologisch toegelicht, was het antwoord op een prijsvraag: Waarin is de grond en oorzaak van het accomodatie-vermogen gelegen?, uitgeschreven door de Hollandsche Maatschappij van wetenschappen te Haarlem en waarvoor hem op 21 Mei 1852 eene gouden medaille werd toegekend. Door dat zelfde lichaam was hij op 18 Mei 1850 ook met eene gouden medaille bekroond voor zijne verhandeling: Over de plantaardige vormingen bij den Favus, vooral in hare
betrekking tot deze ziekte, met afb. (Tiel 1853). Verder verschenen van hem de volgende bijdragen: Over het vermeende antagonismus der tusschenpoozende koortsen en tuberculeuse longtering, in Nieuw Prakt. Tijds. verz. en uitg. d.L. Ali Cohen 1849, I; Verhandeling over het krampachtig asthma der volwassenen, Ibid. 1850, II; Iets over keloide, in Ned. Lancet, 2de Ser. V, No. 9 en 10; Iets over de cellulose, Ibid. VI, no. 5; Bijdrage tot de verklaring der zoog. irradiatie verschijnselen, Ibid. 3de Ser., III, no. 10; Bijdrage tot de quantitatieve microscopische analyse van het bloed. Herstellen der bloedlichaampjes, Ibid. 1855, 453. Iets over het idiotismus in Nederland, in Alg. Konst- en Letterb. 1850, 11; Scherpte van het gezichts-vermogen, in Ned. Weekbl. v. Geneesk. 1851, I, 178; Een geval van paralysis agitans, Ibid. II, 145; Over gistingsptanten, de plantvorm bij favus en sarcina, in Tijds. v.d. Nederl. Maats. t. bev. d. Geneesk. 1850, I, 2de afd. 218; Over het asthma convulsivum adultorum, met betrekking tot den zetel der ziekte, Ibid. 255; Mededeelingen uit het gebied der ophthalmologie, Ibid. 1851, II, 2de afd, 100; Iets over den orthoscoop van Czermak, Ibid. 1852, III, 2de. afd. 46; Bijdrage tot de fijnere struktuur der lever Ibid. 1853, IV, 2de afd. I; Ontleedkundige platen (Groningen 1854).
Zijn portret is door E. Spamer op steen geteekend.
Zie over hem: Herinnering aan Antonie Cramer door A.H. Swaagman in Tijds. Maats. v. Geneesk. 1855, VI. 2de afd. 54.
Simon Thomas