nadat hij daar, 2 October 1757, poorter en kapitein der schutterij was geworden, 6 Februari 1788 lid der vroedschap (veertigraad), wat hij tot 1 Januari 1795 bleef, toen hij werd ontslagen. Hij vertoefde daarop eenigen tijd in Duitschland en Engeland, maar keerde in den loop van 1803 naar het vaderland terug, en vestigde zich te 's Gravenhage. Hoe en wanneer hij van Hogendorp heeft leeren kennen, is niet bekend, maar het blijkt uit diens Gedenkschriften, dat hij van diens plannen reeds lang vóór de uitvoering heeft kennis gedragen, en dat hij, op diens verzoek, in Amsterdam, en waarschijnlijk ook in andere plaatsen, daarvoor is werkzaam geweest. In 1813 sloot hij zich dan ook dadelijk openlijk bij hem aan, en richtte met hem, O. Repelaer van Driel, J.P. van Hogendorp, en P.C. de Jonge 17 Nov., de bekende uitnoodiging aan de leden en de ministers van het Bestuur, dat in 1794 had bestaan, om tegen den volgenden dag ten huize van Gijsbert Karel te vergaderen, om over de belangen van het vaderland te spreken; en, toen deze vergadering niet aan de verwachting beantwoord had, drie dagen later de oproeping tot allen, die zich de zaak van het vaderland wilden aantrekken, nadat hij den avond te voren zich tegenover van Hogendorp, van Limburg Styrum en van der Duyn van Maasdam plechtig verbonden had om, wat ook de uitkomst van dien maatregel zijn mocht, een algemeen bestuur in naam van den Prins van Oranje te zullen tot stand brengen. Toen dit 17 November was opgetreden trad Changuion, daar Falck te Amsterdam blijven moest, in diens plaats als secretaris op, en was, nadat deze hem 29 November vervangen had, nog eenigen tijd als commissaris-generaal bij de Britsche hulptroepen werkzaam, maar werd reeds in Januari 1814 door den Souvereinen Vorst
aangewezen om als gezant naar de Ver. Staten van Noord-Amerika te vertrekken, met wie hij een handelsverdrag dacht te sluiten. Begeleid door het oorlogsschip ‘Ajax’ verliet Changuion, 22 Mei, in het koopvaardijschip ‘Prins van Oranje’ met zijne familie en een secretaris Hellevoetsluis, en kwam acht weken later voor Marblehead, van waar hij drie dagen later naar Boston vertrok, waar hij met groote plechtigheid werd ontvangen en, evenals op zijne verdere reis naar New-York, telkens bewijzen van de groote aanhankelijkheid der uit Holland stammende Amerikanen voor hun moederland, ontving. Ten gevolge van den oorlog tusschen de Ver. Staten en Groot-Brittannië kon hij echter niets uitrichten en zelfs niet regelrecht met zijne Regeering correspondeeren, zoodat, zooals uit zijne op het Rijksarchief aanwezige brieven blijkt, hij reeds zes maanden op zijn post was geweest, zonder iets uit den Haag te hebben gehoord, en eerst 6 Mei 1815 de 22 Dec. van het vorige jaar uit 's Gravenhage verzonden mededeeling zijner verplaatsing naar Konstantinopel ontving. Na zijn terugkeer in het vaderland werd hij bij K.B. van 30 September 1815 in den adelstand verheven, doch - waarom weten wij niet - niet naar de Porte gezonden, en bij K.B. van 15 Juli 1818 op pensioen gesteld. Changuion, wiens geldelijke omstandigheden, naar men uit zijne brieven moet opmaken, reeds gedurende zijn verblijf in Amerika zeer in de war waren geweest, trok nu in het volgende najaar aan de order van zich zelven verschillende wissels, tot een gezamenlijk bedrag van vier en veertig duizend gulden ten laste van de Heeren Repelaer van Spijkenisse te Dordrecht, en van der Duyn van Maasdam in den Haag, onder welke hij valschelijk hun accept en handteekening stelde en disconteerde