[Broes, Brouërius]
BROES (Brouërius), zoon van den volg., geb. te Velp bij Arnhem in 1757, legde zich aan de hoogeschool te Leiden eerst op de wijsbegeerte, daarna op de godgeleerdheid toe, en werd, na ook nog te Amsterdam de colleges van Curtenius te hebben gevolgd, in 1779 prononent en hetzelfde jaar predikant te Vuren en Dalem, vanwaar hij in 1780 naar Vlissingen beroepen werd. Hier werd hem in 1784 het professoraat in de godgeleerdheid aan de Leidsche hoogeschool aangeboden, welke betrekking hij 14 Juni aanvaardde met een Oratio de Literarum Sacrarum studio, praecipue Theologi munere, een rede door J. Veldwijk vertaald onder den titel Over de beoefening der Heilige Schrift, de taak der Godgelcerden (1784). Hiermee in overeenstemming wijdde hij zijn geheele volgend leven voornamelijk aan die bijbelstudie en ging zijn talrijke leerlingen trouw daarin voor. Hij was de eerste hoogleeraar in de godgeleerdheid, die aan de Leidsche hoogeschool college gaf over de uitlegkunde van het Nieuwe Testament.
Wegens een voorrede voor de Leerredenen over den Heidelbergschen Katechismus van zijn voormaligen leermeester Curtenius, werd hij van onrechtzinnigheid beschuldigd, maar hij wist zich te zuiveren van die blaam, eerst in de Boekzaal der geleerde wereld, October 1790, daarna in een Nader Berigl aan de Hervormde kerk van Nederland, behelzende nadere verklaaringen van eenige uitdrukkingen voor het 1ste stukje der Catech.-Leerredenen van Prof. Curtenius, enz., waarin hij aantoonde in de bedoelde voorrede geen dogmatische, maar prakticale onderwerpen bedoeld te hebben.
Bij de aftreding van Broes als rector der hoogeschool in 1792 hield hij een rede De praecipuis orationis Jesu virtutibus. Hij stierf in de kracht van zijn leven 24 Febr. 1799.
Behalve het reeds genoemde zag van Brouërius Broes het licht: Systema theologiae theoreticae (1788); Aanmerkingen over hel Evangelie van