[Witt, de]
WITT (de). De geslachtsnaam Witt (Wit, With of Witte), die uit een voornaam is ontstaan, komt in Holland op verschillende plaatsen en verder te Zierikzee en te Leuven voor. Van verwantschap van het bekende dordtsche regeeringsgeslacht van dien naam met die andere is niets met zekerheid bekend. Wij behandelen hieronder alleen de daarvoor in aanmerking komende leden van het dordtsche geslacht, dat volgens Balen's Genealogie te Dordrecht reeds in het einde der 13e eeuw met eenen Jan die Witte te constateeren valt. De eerste uit het geslacht, die, voorzoover bekend, deel aan de regeering had, was Jan die Witte Godschalksz., die in de tweede helft der 14e eeuw leefde; hij was sedert 1367 meerdere malen schepen en in 1375 burgemeester. Eerst ruim een eeuw later komt weer een de Witt, nl. zijn achterkleinzoon Witte de Witt, in de regeering voor. Deze was veertig in 1496, raad in 1493 en daarna meerdere malen, en bovendien dijkgraaf van Mijnsheerenland; hij huwde in 1483 met Maria Boem en stierf 6 Sept. 1504. Van twee zijner kinderen, Jan (1) (kol. 1458) en Cornelis (1) (kol. 1449), stammen de beide takken van het geslacht, die we sedert het begin der 16e eeuw geregeld in de regeering te Dordrecht aantreffen en waarvan de voornaamste vertegenwoordigers hierna ieder onder een eigen hoofd behandeld worden. Wij hebben voor de gelijkvormigheid overal de schrijfwijze Witt aangenomen.
Zie: Balen, Beschrijving van Dordrecht, 1293 vlg., waar al de middeleeuwsche vertegenwoordigers van het geslacht genoemd worden.
Japikse