[Vitriarius, Johannes Jacobus]
VITRIARIUS (Johannes Jacobus), geb. te Genève 8 Juni 1679, waar zijn vader, die volgt, hoogleeraar was, overl. te Leiden 11 of 12 Dec. 1745. Hij werd 23 Sept. 1690 als elfjarige knaap honoris causa te Leiden ingeschreven, studeerde daar mede onder leiding zijns vaders in de rechten en werd na voltooiing zijner studiën hoogleeraar in het staats-, natuur- en volkenrecht te Heidelberg (1706). Van daar werd hij 4 Juni 1708 tot prof. juris civilis et publici te Utrecht beroepen. Dien post aanvaardde hij 17 Sept. 1708 met eene redevoering de Usu juris publici universalis. In 1715 legde hij het rectoraat neder met een oratie de Sanctitate summi imperii. Zijn onderwijs voldeed ten zeerste; 31 Aug. 1716 ontving hij een aanzienlijke traktementsverhooging van ƒ 600 met het oog op de vele buitenlandsche studenten, die, door zijn onderwijs aangetrokken, te Utrecht kwamen. In 1719 volgde een beroep als hoogleeraar te Leiden, waar hij 15 Januari 1720 zijn inaugurale rede hield de Juris naturae necessitate et utilitate. In 1721 en 1737 werd hij tot rector magnificus gekozen. Tot zijn dood bleef hij een sieraad der leidsche hoogeschool. Hij bezorgde eene vermeerderde uitgave van zijns vaders Institutiones Juris Naturae et Gentium, en hield voor Antonius Schultingh een Oratio funebris (L.B. 1734).
Hier. van der Mij heeft hem tweemaal geschilderd; het portret van 1731 is gegraveerd door J. Houbraken, dat van 1736 hangt in de Senaatskamer te Leiden.
Zie: Loncq, Hist. schets der Utr. Hoogeschool, 119-120, 322; Wijnne en Miedema, Resolutiën vroedschap Utrecht betreff. de akademie (Werken Hist. Gen. II: 52) 178, 191; Siegenbeek, Gesch. Leidsche Hoogeschool I, 268-269, 287; II, T. en B. 181-182.
van Kuyk