Lodewijk, welke functie hij tot de inlijving bekleedde. Onder Napoleon werd hij 1811 betaalmeester voor het dep. der Monden van de Maas en belast met de liquidatie van het hollandsche ministerie van oorlog. Bij den opstand in Nov. 1813 stond hij reeds in de eerste dagen als ervaren administrateur zonder ambtstitel van Limburg Stirum ter zijde bij de legerorganisatie en werd dagelijks door den Prins zelven geraadpleegd. Hij bewees dezen belangrijke diensten, ook als bekwaam en ervaren raadgever der snel opeenvolgende hoofden der oorlogszaken, die aanvankelijk groote verwarring toonden, maar bood reeds 24 Dec. mismoedig en zwak van gezondheid zijn ontslag aan, dat wegens zijn onmisbaarheid niet dadelijk werd aangenomen. Ook het feit, dat hij een zoon had onder de in Frankrijk als gijzelaars bewaarde gardes d'honneur, heeft bij die aanvankelijke terughouding een rol gespeeld. 27 Dec. werd hij door den Souvereinen Vorst benoemd tot lid der Alg. Rekenkamer en in 1814 tot president daarvan. In het najaar van 1814 weder bij oorlog geplaatst, regelde hij de organisatie van het dep. van oorlog te Brussel, werd hij 17 Maart 1815 buitengewoon staatsraad en inspecteur-generaal van de legeradministratie, met den rang van generaalmajoor, later met den titel van intendant-generaal. Bij de moeilijkheden met den Prins van Oranje over de oorlogszaken verhief Willem I, na diens aftreden als leider van het departement, P. (Maart 1818) tot secretaris van staat voor oorlog en hoofd van dit departement, wat hij echter slechts tot in Oct. bleef. Tot staatsraad verheven, bewees hij vervolgens jaren lang belangrijke diensten, ook in allerlei commissiën, o.a. in de grondwetscommissie van 1831, welker werkzaamheid echter slechts op een rapport uitliep ten gevolge der
tijdsomstandigheden. In 1841 werd hij lid der Eerste Kamer, wat hij tot 1848 bleef. Hij was Mei 1792 gehuwd met Gerarda Udemans.
Vgl. over hem: M.C. Piepers in Navorscher LXI (1912), 557; LXII (1913), 289 en 401 vlg.; Nagtglas, Levensb. van Zeeuwen II, 390.
Blok