noemen de latere hoogleeraren Cornelis Adriaan van Enschut, Theodorus van Swinderen, Barth. Henricus Lulofs en Gabinus de Wal. Bij de promotie van van Swinderen in 1806 hield hij een Oratio de honesta aemulatione inter homines, doctos in primis, et doctorum hominum corpora, excitanda, ad commune humanitatis civitatisque bonum. Voor een beroep in 1805 naar Leiden bedankte hij.
Gratama heeft zich niet alleen in zijn oraties, maar ook in tal van andere artikelen herhaaldelijk geuit over het rechtsgeleerd onderwijs ten onzent en over de plaats van het romeinsche recht. Met kracht heeft hij steeds op de beoefening van het natuurrecht ‘als het A.B.C. der geheele wetenschap’ en op een onderscheiding der geheele stof in natuur- en stellig recht aangedrongen. Het romeinsche recht wenschte hij tot een enkele cursus over zuiver romeinsch recht te beperken, maar in den omvang, waarin het beoefend werd als middel om onze juristen te vormen, van de hoogeschool geweerd. Het heeft hem hierbij niet aan tegenstanders ontbroken; daaronder is prof. H.W. Tydeman te noemen. Het meest beslist heeft Gratama zich over deze punten uitgelaten in zijn verhandeling: Wat is Akademische Regtsstudie, en hoe behoort die bij ons, na de Afschaffing des Romeinschen Regts, als Regt, te worden ingerigt? (in zijn Regtsg. Mag., 171 vlgg.)
In Harderwijk had hij Romeinsch recht gedoceerd; in de latere jaren van zijn groningsch professoraat werd hem dit vak eveneens opgedragen. Terwijl hij aanvankelijk Böckelmann's Compendium als leiddraad gebruikte, stelde hij ten slotte een eigen handboek samen: Praelectiones ad prolegomena, et partem primam Institutionum Iustineanearum, commodo discipulorum suorum, suoque typis expressae (Gron. 1818), opgedragen aan de proff. Cras en de Rhoer. Zijn standpunt tegenover het romeinsche recht zette hij in een uitvoerige inleiding uiteen. Het werk onderscheidt zich door wetenschappelijke systhematiek gunstig van de oud-hollandsche Instituten-commentaren.
Tal van zijn genoemde oraties zijn in druk verschenen; verder gaf hij in 1809 in 3 dln. het Regtsgeleerd Magazijn van Prof. Gratama uit, een verzameling rechtskundige verhandelingen van hem en zijn leerlingen. Dissertaties van zijn leerlingen H.A. Toewater, N.S. van Meurs, J. Walraven, M. van der Tuuk, H.H. Brongers, P. de Kok en S. Wijma, te zamen met zijn inaugurale oraties van 1798 en 1801 gaf hij uit als Opuscula Academica (Gron. 1821). Ten slotte dient genoemd zijn Redevoering over het Staats-wezen, den Akademischen Regts-leeraar en de regtsgeleerde verdiensten van den overledenen Hoogleeraar A.J. Duymaer van Twist (Gron. 1821) (= Pamflet Knuttel no. 25046).
Hij was gehuwd met Aafke Talma.
Zijn portret bestaat in prent door C.C. Fuchs.
Zie: Alg. Konst- en Letterbode 1837, II, 259-262, 280-283; Bouman, Geld. Hoogeschool, II, 521-525 (waar verdere literatuur); Wijnne en Miedema, Resol. vroedschap Utrecht (Werken Hist. Gen. N.S. 52) 537; H.W.T. Tydeman, Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met Mrs. Tydeman (Sneek 1866/7) register.
van Kuyk