[Eversdijk, Cornelis Fz. (2)]
EVERSDIJK (Cornelis) Fz. (2), geb. te Goes 20 Mei 1586, gest. te Middelburg 19 Dec. 1666, oudste zoon van François Dz. E. (zie kol. 364) en diens derde vrouw Cornelia Smallegange (hertr. 5 Oct. 1596 met den schepen Jan Claessen of Jan Claesz. Backer, stadsrentmeester 1589-90, schepen 1591-93, 94-96, 97-99, 1600-2, 1603-5, 6-8, 9-11, 12-14, 16-18) was in 1599 leerling van den middelburgschen rekenmeester Jan Coutereels (I kol. 644). Hij ondertrouwde te Goes 19 Mei 1607 (getr. 26 d.a.v.) met Tanneken Adriaensdr. Mannee of Manée (Adriaan Cornelisz. M. stadsrentmeester 28 Dec. 1595, ouderman 30 Mei 1599, 1 Juni 1603; Cornelis Adriaansz. M. schepen 24 Juni 1612-14, 18-20, 21-23) en werd zelf stadsrentmeester 26 Dec. 1609, 1612, 1615 en 1619, commissaris van het landrecht 1618-19, weesheer in Dec. 1622, 25-26, 28-30, 32-34 en schepen 24 Juni 1616-18, 20-22, 23-25, 26-28, 30-32 en 34-35. Evenals zijn stiefvader (burgemeester 27 Dec. 1618, 20-21-22, 23-24) op 2 Nov. 1625 (hij stierf 24 Oct. 1629), werd E. 15 Mrt. 1635 vanwege Goes afgevaardigd ter rekenkamer van Zeeland, eene functie, die hij tot zijn dood bekleedde. Zijn door zijn neef Willem (kol. 372) geschilderd portret, later gegraveerd door Houbraken, is in het Rijksmuseum; met zijne andere collega's ter rekenkamer komt hij ook voor op eene teekening van 1647 (Zelandia ill. 3e verv. Midd. 1902, 16). Hij is begraven te Goes 27 Dec. 1666, zijn vrouw 27 Jan. 1672. Uit zijn huwelijk sproten: Cornelia E. (geb. 1608, geh. in 1629 met Nicolaas La Grappe), Maria E. (ged. 27 Jan. 1610, ondertrouwd 25 Febr. 1635 met Dignus Keetelaar en daarna 6 Jan. 1656 met Gerard Gillesse Sabbinge),
François E. (geb. in 1613, verg. den naamgenoot bij Mattheus (1)), Adriana E. (geb. 1618, getr. in 1664 met den zierikzeeschen baljuw Iman Vierling) en Cornelis (3) die volgt. Volgens de la Rue, Geletterd Zeeland (Midd. 1741) 396, was E. in correspondentie met ‘allen’, die de wis-, landmeet-, meet- en sterrekunde beoefenden en berustten vele zijner papieren destijds nog bij E.'s afstammelingen. Gedrukt zijn: Tractaat van de wijnroeden (Midd. 1613, herdr. 1618); een Lijst van de grootte van Zeeland, getrokken uit 's lands rekeningen van den 100en penning over 1641 en daarbij alle polders sinds dien tot 1643 ingedijkt in Boxhorn's Cronyk I (Midd. 1644) 80-91; Pachttafelen (Midd. 1649, herdr. Goes 1668); Tafelen van interest (Midd. 1652, herdr. 1663 met Appendix) en Tafelen van de wannematen (Midd. 1655), waarin hij ook een nagenoeg gereed Tractaat van de geheele handelinge der wijnroede beloofde. Daar hij in de school van Coutereels alle vraagstukken van diens rekenkunde had uitgewerkt en de uitgave van 1645 vol fouten was, belastte E. zich op verzoek van den schoonzoon van den oorspronkelijken uitgever Simon Moulert, Jacques Fierens met de correctie van J. Coutereels' Dubbele groote arithmetica (Midd. 1658), terwijl Mattheus van Nispen E.'s Tractaatje van de landmaten opnam in zijn Beknopte landmeetkonst (Dordr. 1662). Zelf gaf E. nog uit een Pasteboek van den broode (Midd. 1663).
Zie voorts: Bierens de Haan, Bibliogr. holl. etc. (Rome 1883) 86; dez., Bouwstoffen XXIII (Amst. 1884) 10, 29-32; Zelandia illustr.