[Collot D'Escury, Hendrik baron]
COLLOT D'ESCURY (Hendrik baron), heer van Heinenoord, geb. te Rotterdam in 1773 en overl. te 's Gravenhage, 14 Mei 1845. Hij was de zoon van Johan Marten baron C. d'E. en van Carolina Emilia du Tour, studeerde te Groningen in de rechten en promoveerde ald. in 1794 op een proefschrift: Specimen selectarum quarundam de jure jurando observationum. Twee jaar vroeger had hij een proef gegeven van bijzonderen aanleg voor 't maken van latijnsche verzen, bij de viering van den 25-jarigen echt van prins Willem V en diens gemalin (zie het geschrift beneden). Na zijn terugkomst van de hoogeschool was door de omwenteling van 1795 de staatkundige loopbaan voor hem vrijwel gesloten en bracht hij zijn dagen meerendeels met letterkundige studien door, totdat bij het herstel van zaken in 1813 hem, die onder Napoleon lid van den Algemeenen Raad van Maasland was geworden, aanvankelijk gelegenheid geschonken werd, om mee te werken tot een gewenschten ommekeer in het vaderland. Tijdens de haagsche omwenteling stak hij echter als ‘piekenier’ naar Engeland over, misschien met een zending. In 1815 werd hij tot curator der leidsche hoogeschool benoemd en in die hoedanigheid heeft hij belangrijke diensten bewezen bij het maken van een nieuwe wet op 't hooger onderwijs; verder werd hij door de Staten van Holland gekozen tot lid der Tweede Kamer Stat.-Generaal. Ook was hij lid van verscheiden letterk. genootschappen. Bij zijn dood liet hij een zeer aanzienlijke verzameling platen en portretten na. Collot d'Escury was tweemaal gehuwd geweest: eerst met Ida Cornelia van Rees, later met de weduwe baron van Zuylen van Nijevelt, geb. Bergsma.
Als schrijver is hij vooral bekend door het werk: Hollands roem in kunsten en wetenschappen (1824-44; 7 deelen, onvoltooid gebleven). Verder door de latijnsche gedichten: Carmen in nuptiale sacrum a Celsissimo et Serenissimo Arausionis et Nassaviae principe Gulielmo V et Regia Conjuge renovatum (1792); Musae juveniles (1797); Carmina (1800), en Carminum fasciculus (1818).
Zie: Nieuwe Alg. Konst- en Letterb. IX (1798) 94 en 95; X (1798), 87; 1805, II, 42; 1808, II, 201; 1814, I, 397; 1815, I, 94; 1825, II, 194; 1845, I, 397; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. II, 565, en III, 240; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche hoogesch. I, 400, 409 en 410; II, T. en B.., 40, 352; Hand. Letterk. 1845, 34-39; Schotel, Avondst. 100; en Jaarb. Ned. Adel 1889, 62.
Zuidema