Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3
(1914)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 164]
| |
Werkhoven, waar zijn vader vroeger scholtus en gaardermeester was, overl. te Amsterdam 8 Juli 1801, broeder van den vice-adm. Jacob Pieter (O.I. 1784-87) en halve broeder van den luitenant-admiraal Willem van Braam (Doggersbank 1781); hij huwde 29 Mei 1763 aan de Kaap de Goede Hoop Catharina Cornelia Geertruida, dochter van Pieter baron van Reede van Oudthoorn. Nadat dit huwelijk door echtscheiding was ontbonden, is hij tusschen 1796 en 1799 te Philadelphia hertrouwd met Johanna Egberta Constantia van Schuler. In zijn jeugd diende hij bij de zeemacht, doch verliet dien dienst in 1758, om als supercarga der O.I.C. een reis naar China te doen. Hij woonde aldaar te Macao en te Canton tot 1773 en maakte in den tusschentijd drie reizen naar Europa. Na terugkeer vestigde hij zich in Zutphen tot 1783, toen hij, na de erkenning der onafhankelijkheid der Vereen. Staten, zich derwaarts begaf en koopman en houder van een rijstplantage in Charlestown (Zuid-Carolina) werd, zich aldus onttrekkende aan de partijwoelingen in zijn vaderland. Hier leefde hij gezond en gelukkig als amerikaansch burger, tot hij in een enkele maand vier zijner kinderen verloor. Dit verlies en tevens dat van een deel van zijn vermogen, ten gevolge van verkeerd geplaatst vertrouwen, deed hem den voorslag aannemen, door zijn broeder Jacob Pieter gedaan, om de zaken der O.I.C. te Canton als directeur van den handel aldaar te gaan waarnemen en hij deed de reis derwaarts over Nederland in het najaar van 1788. De hooge betrekking, waarin hij in China geplaatst was, maakte het hem licht, zijn kennis van dat land nog te vermeerderen, in 1794 werd hij benoemd door de O.I.C. tot 2e lid in het gezantschap naar den Keizer van China, waarvan de Raad van Indië Titsingh het hoofd was. Gelukkig werd die tocht ten einde gebracht, en van bijzonder gewicht waren de aanteekeningen, door hem gemaakt, groot was de kennis van land en volk, die hij daarbij opdeed en allerbelangrijkst de voorwerpen door hem verzameld. Na zijn terugkeer te Canton in Mei 1795 vernemende wat er in het vaderland was voorgevallen, nam hij het besluit, om zich weder naar de Vereenigde Staten te begeven, om daar zijn leven te eindigen. 9 December 1795 uit China vertrokken zijnde, kwam hij 24 April 1796 te Philadelphia aan. Hier bracht hij zijne voor de wetenschap hoogst belangrijke aanteekeningen in behoorlijke orde en liet deze in 1797 daar door den boekverkooper Médéric Louis Elie Moreau de St. Méry in de fransche taal uitgeven. Ofschoon Lord Macartney, die een jaar vroeger de reis naar Peking had ondernomen, het verhaal van dien tocht reeds had uitgegeven, vormde het werk van v.B.H. een verbetering en een aanvulling op dat van dien Engelschman. In 1804 zag een nederl, vertaling het licht onder den titel: Reize van het gezantschap der Holl. O.I.C. naar den Keizer van China in de jaren 1794 en 1795, waarin gevonden wordt eene beschrijving van verscheidene aan de Europeanen nog onbekende gedeelten van dit Keizerrijk; getrokken uit het dagverhaal van A.E.v.B.H., opperhoofd van de Nederl. directie in China en 2e lid van gemeld gezantschap door M.L.E. Moreau de St. Méry. Het oorspronkelijke handschrift is door zijn kleinzoon F.A.v.B.H., gep. gen. maj. der mariniers te Leiden, aan het Rijk ten geschenke gegeven en berust in het Algem. Rijksarchief; deze kleinzoon bezit zijn geschilderd portret. | |
[pagina 165]
| |
Zijn zoon uit het tweede huwelijk is Andreas Charles (II kol. 237). Zie: Tiele, Bibliogr. van L. en Volkenk. (1884) 46; Handelingen en geschriften van het Ind. Genootschap 1858, 243; Geschiedkundig overzicht voor de beoef. van kunsten en wetensch. in N.I. in Tijdschrift van Ned. Indië 1839. Mulert |
|