van ƒ 400 voor zijn uitvinding, waaraan nog vier nieuwe manieren om de poolshoogte te meten gepaard waren. Voor zijn geschrift Nieuwe tafelen der polus-hooghte (Rott. 1618) kreeg hij een 8-jarig octrooi en 10 Apr. 1618 eene vereering van f 150. Op zijn rekest om octrooi tot uitgave van twee door hem gemaakte zeekaarten werd 16 Febr. 1619 besloten eerst het advies van den Prins in te winnen en 25 Mrt. het in handen te stellen van Jan Hendrick Jarichs van der Ley. Voor het drukken van een ‘coelestum planum’, waarop de sterren nauwkeurig waren afgebeeld, met een ‘cleyn boecxken, geintituleert Coelestum planum tot een onderwijsinge van dien’, verkreeg hij 1 Aug. 1619 octrooi en 8 Oct. voor de aanbieding ƒ 50, in verband met een rekest van 12 Oct. op 31 d.a.v. verhoogd tot ƒ 75 (de betreffende resolutiën van het voorgaande bij Dodt, Archief VII (Utr. 1848) 11, 22, 28, 79, 87 en 90). Als vervaardiger van kaarten komt hij reeds voor in Sept. 1619 (eene van een zandplaat bij Hingman, Inventaris verzameling kaarten rijks-archief II ('s Grav. 1871) 119), dus vóór zijne benoeming tot landmeter van Holland op 25 Mei 1621; in 1624 werd hij tevens aangesteld tot ijkmeester te Rotterdam en kreeg daar 2 Sept. van dat jaar vrijdom van de burgerwacht en het maandgeld. In de aanteekeningen van Is. Beeckman komt hij voor niet alleen in verband met zaken van practischen aard, maar ook met dezen samenwerkende aan de verbetering der thermometers; tevens blijkt hij bevriend met Balthasar van der Vinne, en, met Dirk Boefie, Jan Weymans, Abr. Willemsen, Huygh Teunissen en Joh. Fornerius, behoord te hebben tot het in Aug. 1626 door Beeckman te Rotterdam
opgerichte ‘Collegium mechanicum’. Indien niet zijn gelijknamige zoon (gewoonlijk ‘de jonge’ bijgenaamd) is bedoeld, is hij de Jan Jansz. St., wien blijkens het Grootboek van de admiraliteit van de Maze op 25 Jan. 1637 tot het einde van dat jaar eene belooning van ƒ 300 is toegekend ‘vandat hij alle de stuurluyden van dese collegie instrueert naer d'ordre van Jan Henricxz. Jarich (van der Ley), sullende 't selve tractement sedert den lesten December voorleden comen te cesseren, ter tyt toe (dat) met gemeen advys naerder mocht worden verstaen, dat synen dienst voorder diende geëmployeert’. Zijn privilegie van 2 Sept. 1624 werd nog 8 Apr. 1643 vernieuwd. Van een naamgenoot van hem bestaat een kaart van gorzen bij Charlois van 1624, in het Gifteboeck van het ambacht Cool no. I is 20 Juni 1626 sprake van eene meting, ‘gedaen bij Jan St.’, terwijl verder kaarten bestaan uit de omstreken van Rotterdam uit de jaren 1633, 1637, 1638 en 1641 (Hingman a.w. 118, 119, 233 en 361). In 1650 wordt hij genoemd ‘gezworen ordinaris landmeter van Schieland’ en hem als zoodanig de vervaardiging opgedragen van de later gedrukte groote Kaert van het Hoogheemraedtschap van Schielandt, geordonneert ende begonnen anno 1650, gemeten door Jan St. en in koper gesneden door J. Vingboons in de jaren 1651, 1652, 1653 (Rott. 1660, meermalen herdrukt) (Roterodamum illustratum I (Rott. 1868) 5-10 en bijlagen 14-20). Wellicht daarom is hij (en niet zijn zoon) de Jan Jansz. St., die 30 Mrt. 1659 in een akte te 's Gravenhage als landmeter wordt vermeld (Navorscher XXXVIII (1888) 105). Zijn ambt van ijkmeester bekleedde hij 36 jaren tot hij
daaruit 28 Juli 1660 wegens misbruik van vertrouwen met een boete van 1000 £ werd ontslagen (Navorscher VI (1856) 340). In 1659 gaf Gerard Mick een geschrift uit over het Onvermogen der gelyckgradige paskaert ende ver-