Batavia in staat van tegenweer bracht. O.a vriend en beschermer van Josua van Iperen, ijverde hij met dezen, Adriaan Moens e.a. langen tijd voor de oprichting op 24 Apr. 1778 van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen (in welker werken hij ook zelf menige bijdrage leverde) en voor den aanleg van den hortus te Buitenzorg. In 1781 werd hij door bewindhebbers der O.I. Compagnie aangesteld tot raad-ordinaris, doch werd door de te late ontvangst (in 1783) dier aanstelling verhinderd als zoodanig op te treden. Met zijne tweede vrouw, Anna Jacoba Bosch, 17 Nov. 1783 repatrieerend, werd hem eershalve het beveI over de retourvloot opgedragen, doch hij is bij een oproer door chineesche matrozen vermoord. Zijn zoon François Reinier R., geb. te 's Gravenhage 1 Mrt. 1765, ingeschreven als stud. iur. te Utrecht in 1784, werd raad te Vlissingen, waar hij 2 Juli 1785 ondertrouwde met jkvr. Johanna Margaretha van Hoorn.
Hij schreef (met W. van Hogendorp) Korte schets van de bezittingen der Ned. O.-I. maatschappij benevens beschr. van het koningrijk Jaccatra en de stad Batavia (Verhand. Bataviaasch Gen. I (1781) 1) en alleen: Verschil der tijdrekeninge bij de asiatische volkeren (t.z.p. I (1781) 124); Bericht wegens de zwaare aardbeving van 22 Jan. 1780 (t.z.p. II (1784) Bijv. 51); Beschrijving van het eiland Borneo (t.z.p. II (1784) 107); Waarnemingen over het verbeteren onzer hollandsche zeekaarten (t.z.p. II (1784) 327); Beschrijving van Sumatra (t.z.p. III (1787) 1); Bijdr. tot de beschr. van Japan (t.z.p. III (1787) 203); Korte beschrijving van Celebes (t.z.p. IV (1786) 199); Korte beschr. van den tegenw. staat van het hindostansche rijk (t.z.p. IV (1786) 276) benevens nog enkele andere stukken in die Verhandelingen; verder Berigt wegens de uitwerkingen van den donder op een O.I. schip (Verh. bataafsch genootschap te Rotterdam 1787).
Zie: Lusson, Relation du massacre arrivé la nuit du 24 au 25 Dec 1783 (Fless. 1784); Bedestonden gehouden te Batavia door Jac. Casp. v. Metzlar (Utr. 1788) bijlage C; Navorscher VIII (1858) 147, 332; van Rhede van der Kloot, de Gouverneurs-gen. van ned.-Indië ('s Grav. 1891) 109 met de daar aangehaalde bronnen; Narorscher XLV (1895) 212, 445, 514 en de monografie door S. Kalff in Tijdschr. voor Ned.-Indië S. II dl. III (1899) 477-512.
de Waard